Ik heb een ziel
die precies in mij past
ik doe alles met mijn ziel
klop op mijn ziel en stof hem af
schaaf aan mijn ziel en blaas de krullen weg boor gaten in mijn ziel en vul ze weer op met nuchtere gedachten.
Ik wou dat ik meer zielen had en van een andere soort oneffen zielen kromme zielen
zielen als spartelende zilvervisjes als meisjes in een winterjas zwarte zielen.
Maar mijn ene ziel –
een tamelijk vierkante effen en solide ziel – vult reeds alle beschikbare ruimte
en krimpt geen millimeter zolang ik leef.
Toon Tellegen. Uit: Wie A zegt: gedichten. Querido Amsterdam 2002
In onze jeugd werd ons vast en zeker wel eens gevraagd wat ons bezielde. Meestal ging het om niet veel goeds. Maar achter dit verwijt schuilde echter de verwachting van onze opvoeders dat er in toch iets moest zijn dat ons ten goede in beweging moest brengen. In elke levensfase ervaren we specifieke drijfveren en passies die ons steeds weer op een andere manier motiveren. Wat is het toch dat we ergens warm voor lopen en graag ons bed voor willen uitkomen? Wat bezielt ons bij het ouder worden, als de carrière drives er minder toe doen? Hebben we dan meer toegang tot wezenlijke bezieling? Die toegang vraagt echter om specifieke condities waaraan we behoren te voldoen om de eigen authenticiteit, onze keuzes op ons levenspad en zelfsturing vorm te kunnen geven. Daarbij is het zinvol zowel de lichte als ook de schaduwkanten van het leven in ogenschouw te nemen. Zonder bezieling zou het leven immers een kale boel zijn, saai en voorspelbaar. Een uitdaging dus om iets van die jeu – dat spel, de aantrekkelijkheid, de fleur en het plezier van het alledaagse leven – onder ogen te zien, het aan te raken en er samen ook van te genieten. Bijzondere thema’s in het leven zijn nooit binnen één visie te vatten. En dat geldt zeker voor de onderwerpen levensloop en levensverhaal waarmee ik mij al zoveel jaren intensief bezig houd.
De Ziel
De vraag Wat bezielt jou eigenlijk? – de titel van dit artikel – herbergt grondstof, die in het bestaan zowel vreugde als verdriet kan veroorzaken. Laten we eens een paar woorden uit deze vraag eruit lichten. Het betrekkelijk voornaamwoord wat maakt ons nieuwsgierig naar datgene wat die bezieling bij een ieder van ons tot stand kan brengen. Het werkwoord bezielen vertelt ons in geuren en kleuren wat er zoal gebeurt als het ons overkomt. We worden gedreven, gevitaliseerd, verrukt, aangeblazen, gedrenkt. We worden aangevuurd, gestimuleerd, opgewekt, geactiveerd, aangemoedigd, opgepept, geïnspireerd, geënthousiasmeerd, ja zelfs toegejuicht. Het werkwoord bezielen is actief, het overrompelt ons, het zet ons in beweging en dat gaat met vuur en wind gepaard. Al met al maakt het gebeuren geen doetje van ons, maar richt ons op, om – zoals dat tegenwoordig heet – er voor te gaan! Bezieling klinkt als een orgel, het orkest speelt tutti, het koor zingt fortissimo en het schilderij is expressief en kleurrijk.
Wat wonderlijk dat het zelfstandig naamwoord ziel, waar bezieling van is afgeleid, zo bescheiden en introvert is. De ziel wordt gezien als het levensbeginsel, de kern van het bestaan. Het niet stoffelijke en innerlijke van de mens dat tot gewaarwording en zelfbewustzijn in staat is. Ze wordt vaak verondersteld onsterfelijk te zijn. Zij is de vrouwelijke pendant, die de bezieling baart. Twee polen van een groots fenomeen.
Door alle eeuwen heen hebben filosofen, kerkvaders, kunstenaars en wetenschappers zich beziggehouden om de geheimen van de ziel te ontraadselen. Het is na zoveel eeuwen van zorgvuldig onderzoek in onze tijd hard gegaan met onze ommegang met de ziel, al confronteert ons de taal in oude en vertrouwde gezegden ons veelal met die geheimen en ondoorgrondelijkheid ervan. We lopen immers niet graag met onze ziel onder de armen, al dragen we onze ziel soms ook in lijdzaamheid. Het is ook pijnlijk als iemand, zeker een dierbare – op je ziel trapt en we geven ook niet aan iedereen onze ziel bloot. We kennen allemaal de uitdrukking met ziel en zaligheid en het is niet fijn als we zielig gevonden worden of een zielenpoot zijn. Maar het is heerlijk als iemand zielsveel van ons houdt…
Sinds Descartes de ziel letterlijk in het lichaam heeft willen opsporen en haar heeft losgekoppeld van het lichaam geraakte de natuurwetenschap in de vaart der volkeren en kwam zij in onze dagen tot de conclusie dat we uiteindelijk zielloos zijn. Dick Swaab, arts en neurobioloog, die bekendheid geniet als hersenonderzoeker, zegt daarover: “Tegenwoordig is er een universitaire studie die volgens haar naamgeving de ziel zou bestuderen, de psychologie. De psycholoog bestudeert echter niet de ziel, maar slechts het gedrag en de hersenen. Als je de geest geeft, ga je niet ter ziele, maar is je brein ermee opgehouden. Ik heb nog geen goed argument gehoord tegen mijn simpele conclusie dat de geest het resultaat is van het functioneren van onze 100 miljard hersencellen, en de ziel een misverstand. Het universele voorkomen van het begrip ziel lijkt slechts gebaseerd op de angst van de mens voor de dood, de wens overleden geliefden terug te zien en het misplaatste, arrogante idee dat wij zo belangrijk zouden zijn dat er wel iets van ons moet overblijven na ons overlijden” (citaat van Dick Swaab)
Staan we – nu zijn boek Wij zijn ons brein een bestseller is en een overweldigende indruk achterlaat, met lege handen en moeten we het indringende fenomeen ziel en bezieling maar achter ons te laten?
Is de ziel het grootste raadsel van ons Zelf?
Het lijkt wel of de wetenschap haar ondoorgrondelijkheid niet kan bevatten. Nieuwe zonnestelsels worden in kaart gebracht, verloren zonnestelsels opgezocht, astronauten cirkelen rondom onze planeet, ziekten en kwalen worden overwonnen, maar zoektochten naar de ziel worden gestaakt of als onwetenschappelijk afgedaan. Wordt zij om haar mysterie liever ontkend? Maar waar komt dan al zoveel eeuwen en in zoveel culturen het vuur vandaan en al die gedrevenheid waardoor de mens zijn creativiteit kan vormgeven en dat op steeds weer nieuwe wijze, ontelbaar en niet te overzien?
De vraag wat is de ziel? is in de geschiedenis van het denken constant onderzocht en er kwamen dan ook steeds weer opnieuw antwoorden. Grof gezegd kun je daarin drie kaders onderscheiden:
- zoals de Antieken de ziel hebben beschreven;
- zoals de Middeleeuwse kerkvaders er tegenaan keken
- en vanaf de Nieuwe
Telkenmale was het antwoord schijnbaar geldig en keek men er met tevredenheid naar, telkenmale was het resultaat van al het onderzoek het ultieme antwoord op die existentiële vraag. Maar telkenmale was het antwoord een fundamenteel andere! Je hoeft geen antipathie te hebben voor het gedachtegoed van Dick Swaab c.s. om al die diverse opvattingen omtrent het fenomeen ziel op z’n minst met Argusogen te bezien. Daarnaast kun je ook stellen dat zo’n groot mysterie zich nog lang niet gewonnen geeft. Het was Goethe die ons hieromtrent een goede raad gaf.
Wer nicht von dreitausend Jahren sich weiß Rechenschaft zu geben, bleib’ im Dunkeln unerfahren, mag von Tag zu Tage leben.
“Wie zichzelf geen rekenschap geeft van de drieduizend achter hem liggende jaren, leeft van dag tot dag en blijft in duisternis onervaren”
Wie durft nu nog de geschiedenis van het Avondland en de vraag wat de ziel inhoudt ter zijde te leggen? Laten we dit samen afspreken: wij laten ons niet de kaas van het brood eten en laten ons niet met een kluitje in het riet sturen. Samenvattende antwoorden vanuit de klassieke oudheid, de Christelijke middeleeuwen en de moderne wetenschap is dus op zijn plaats.
- Omdat Plato ons een grote dienst gaat bewijzen kijken we eerst hoe hij de ziel beziet. Als het morele en intellectuele zelf. In zijn beroemde werk Phaedrus onderscheidt hij drie aspecten van het menselijke bestaan die hij vergelijkt met een wagenmenner achter een tweespan.
De menner en de paarden zijn onderdelen van de drieledige ziel.
- Plato ziet de menner, de noes als het intellect, de redenerende en kennende mens.
- Het nobele paard, thumoeides staat voor de passies, de wil en het doorzettingsvermogen van de mens.
- Het weerspannige paard, epithumia, staat voor de lust en het driftleven. Aristoteles onderscheidde drie soorten zielen: de vegetatieve ziel (behorend aan planten), de affectieve ziel (behorend aan dieren, deze ziel heeft ook een vegetatief vermogen) en de rationele ziel.
- Toen later de filosofie van Aristoteles uit Arabië werd overgeleverd en in de Europese Middeleeuwen bekend werd, ontwierpen de kerkvaders Albertus Magnus (1200-1280) en vooral Thomas van Aquino (1225 – 1274) een als Scholastiek genoemde levensduiding die honderden jaren het denken in Europa heeft beïnvloed. In plaats van een aan het lichaam verbonden aristotelische ziel was de ziel nu een door God geschapen onsterfelijke ziel, die het lichaam na de dood verlaat.
- Na de Griekse filosofie en de christelijke theologie van de Middeleeuwen ontstond in de 17e eeuw een ontwikkeling die je op z’n minst een wetenschappelijk revolutie kunt noemen en verbonden is met grote namen zoals Galilei, Newton en Descartes. De natuurwetenschap van de Nieuwe Tijd wordt geboren. Het zijn vooral Descartes’ opvattingen over de ziel die ons tot op heden niet onberoerd laten. Door zijn grote twijfel aan veel verschijnselen waardoor allerlei zekerheden als sneeuw voor de zon verdwijnen komt hij tot de conclusie dat we in ieder geval wel kunnen denken, waardoor we vast en zeker weten dat we er zijn. Zijn bewijs voor het bestaan van de ziel wordt door velen als briljant ervaren. Descartes schrijft daarover: ‘Ik ontdekte dat het mogelijk is om aan te nemen dat ik geen lichaam heb en dat er geen wereld of plaats is waarin ik mij bevind, maar dat ik me daarbij niet kan voorstellen dat ik niet besta.’
Het is boeiend te bemerken op welke wijze in onze tijd – naast de natuurwetenschappelijke conclusies zoals we die hierboven even hebben aangeraakt – geesteswetenschappers voortbouwen op het achter ons liggende gedachtegoed van grote denkers omtrent de ziel, hun ideeën opnieuw interpreteren, aanvullen of ronduit vernieuwende denkbeelden naar voren brengen, indachtig wat Herclitus rond 500 na Chr. al zei: “de grenzen van de ziel zul je nooit bereiken, ook al bega je ieder pad. Zo onuitputtelijk is wat zij te verklaren heeft”.
In onze tijd, waarin het individualisme helaas bij heel wat mensen is doorgeschoten tot egocentrische hoogten en de waan van de dag wordt vereerd als een ultieme waarneming van de werkelijkheid, is de behoefte aan verdieping van de eigen authenticiteit en het vinden van de eigen bestemming een bijzonder fenomeen dat zich in allerlei vormen uit zoals het volgen van cursussen, de vele boeken die er verschijnen op het gebied van spiritualiteit en levenskunst.
We zijn nu toe om enkele kernpunten binnen de bijzondere relatie tussen ziel en bezieling onder de loep te nemen. In de prachtige publicatie Niets cadeau. Een filosofisch essay over de zielstelt Gerard Visser, dat de aandacht voor het eigen leven – dus ook de aandacht voor het eigen levensverhaal – de reden is dat filosofen als Friedrich Nietzsche en Wilhelm Dilthey aan het begrip van de ziel hebben vastgehouden. Het ging hen om de uniciteit van het leven. De natuurwetenschap is van mening dat zij de metafysica, de leer van het boven zintuiglijke, heeft overwonnen. Maar er is ook een derde standpunt en daarin wordt de levensfilosofie in het centrum geplaatst. Terwijl het metafysische en wetenschappelijke standpunt ingebed zijn in de verhouding van de mens tot de wereld der dingen, vraagt de levensfilosofie juist aandacht voor de verhouding van de mens tot zijn eigen authentieke leven. Dat betekent toegespitst: tot de houding tot zichzelf.
We zijn hier nu terechtgekomen bij een van de meest bijzondere woorden over de existentie van de mens, het zelf. (Plato noemde de ziel al het morele en intellectuele zelf) Je zou dus heel voorzichtig kunnen zeggen dat de ziel (ook) gezien kan worden als een naam voor de verhouding van de mens tot zichzelf, de zelfverhouding. (Het zelf is een verhouding die zich tot zichzelf verhoudt, zegt filosoof Kierkegaard)
Als we dan nog een stapje verder gaan spreken we over het diepere zelf of het moi profond zoals de Franse filosoof Henri Bergson dat formuleerde. Hij bedoelt hier datgene wat onszelf bijeenhoudt. Daarnaast omvat het diepere zelf tevens onze meest particuliere geschiedenis. We zitten nu ook midden in de kern van ons levensverhaal, want het moi profond, het diepere zelf herbergt al onze indrukken en ervaringen die we tijdens ons leven hebben opgedaan, ook al zijn we ons daar niet van bewust. Het bevat ook al onze vergeten herinneringen en is daarmee het meest unieke verhaal over ons zelf. We kunnen dat diepere zelf niet bewust oproepen, want het sluimert als het ware onder ons bewustzijn als een even onzegbare als onuitputtelijke bron. Niet alleen als we kunst zien, luisteren naar muziek of lezen raken we op dat ‘diepere zelf’ betrokken, ook als wij ons in ontspannen toestand bevinden. Dan komt het memoire involontaire’ naar boven, een niet bewust opgeroepen maar spontaan invallende herinnering. (Joke Hermsen over Bergson in: Stil de tijd)
Gedicht van Juan Ramón Jiménez
Ik ben niet Mijzelf ik ben de ander,
die ‘k onzichtbaar bij mij weet, die ik nu en dan bezoek
en soms ook wel eens vergeet,
die als ik spreek mij zwijgend gadeslaat en mij vergeeft wanneer ik haat,
die rondwaart daar, waar ik niet zwerf en die rechtop staat als ik sterf
( Juan Ramón Jiménez ( 1881-1958) vertaling Albert Helman)
Voor het beter leren kennen van onze ziel geeft het ouder worden ons kansen. Carl Gustav Jung zegt daar wetenswaardige woorden over. Met het klimmen der jaren neemt beschouwelijkheid en nadenkendheid toe en gaan de innerlijke beelden natuurlijkerwijs een steeds grotere rol spelen. Bij het ouder worden laat men zijn herinneringen weer aan het innerlijke oog voorbijtrekken en men begint in te zien wat de innerlijke en uiterlijke beelden van het leven betekenen. “De innerlijke beelden verhinderen dat ik mijzelf verlies in de persoonlijke terugblik. Er zijn veel (oudere) mensen die verstrikt raken in de herinnering aan uiterlijke gebeurtenissen. Ze blijven daarin gevangen, terwijl deze terugblik, als er over nagedacht is en ze in beelden is vertaald, een reculer pour mieux sauter betekent, (teruggaan om verder te springen). Ik probeer de lijn te zien, die ten gevolge van mijn leven de wereld in kwam en die weer uit de wereld zal vertrekken”
Een bijzondere gedachte van schrijver Oscar Wilde wil ik u in binnen deze context niet onthouden: “De ziel wordt oud geboren, maar groeit jong op. Dat is des levens blijspel. En het lichaam wordt jong geboren en wordt oud, Dat is de tragedie van het leven”
We hebben gezien dat Plato de ziel beschreef in de vorm van een mythe, de menner met zijn span, die beide paarden in evenwicht moet zien te houden. De achterliggende boodschap van deze Platoonse mythe is een reisverhaal. Het is de reis van de ziel door het leven. Eigenlijk zou je kunnen zeggen dat het verhaal over de reis van onze innerlijke biografie gaat. Niet alleen de feiten en voor iedereen waarneembare gebeurtenissen zijn ingrediënten van ons levensverhaal, maar óók – en misschien wel vooral – datgene wat in het leven niet op het eerste gezicht is te traceren en waar te nemen, zoals onze hartenwensen en dromen, onze verlangens, idealen en hartstochten.
Als we meer willen weten over ziel en bezieling en ons daarin willen verdiepen heeft ook Plato een goede raad: alleen door schranderheid is het geheim van de ziel niet toegankelijk. Als we nu de goede raad van Plato en Goethe met elkaar verbinden zijn we in goed gezelschap om – na deze oriëntatie naar de geheimen van de ziel – ook naar de bronnen van de bezieling te zoeken.
Drijfveren en passies en het koesteren ervan…
Het nobele paard uit het span van Plato thumoeides staat voor passies, drijfveren, wil en doorzettingsvermogen. Dat is nu juist waarom het gaat als wij ons willen bezinnen op wat ons wezenlijk bezielt, op wat ons motiveert of in beweging brengt, of wat de grond is van onze bevlogenheid.
Om de reis van de ziel door het leven, oftewel de reis van onze innerlijke biografie, beter te leren kennen is levenslooponderzoek of biografisch werken en het leren omgaan met de levenskunst in onze tijd een welkome gids geworden. Dit bijzondere thema rondom het levensverhaal van de mens bevindt zich op een kruispunt van wegen waarin we filosofische, historische, psychologische, literaire en kunstzinnige aspecten ontmoeten. Mijn poging tot een definitie van deze nog vrij nieuwe manier of methode van onderzoek – dat ik biografisch leren en werken noem en waarvoor in onze tijd zo veel belangstelling bestaat – klinkt zo:
“Biografisch leren en werken kan worden omschreven als een persoonlijk onderzoek om het eigen bestaan in kaart te brengen, de eigen en specifieke passies en drijfveren te leren kennen met als doel zin en betekenis van het leven – in de context van eigen tijd en samenleving – beter te kunnen begrijpen en te accepteren”
In deze definitie van het biografisch leren en werken stel ik dat het belangrijk is de eigen specifieke passies en drijfveren te leren kennen met als doel zin en betekenis van het leven beter te kunnen begrijpen en te accepteren. We weten uit ervaring maar al te goed dat passies en drijfveren een bron van motivatie en ondernemingen zijn en ons aanzetten tot activiteit. Waar loop je warm voor, wat is je drive? Waar heb je zin in? Waar wil je je bed voor uitkomen? Waarom willen kleine kinderen vaak langer opblijven en houden zij zich stil, zodat ze eventjes worden ‘vergeten’? Ik las eens een bijzonder antwoord hierover. Hun nog jonge en nieuwe leven heeft zo veel uitdagingen en nog te ontdekken belevenissen dat het domweg zonde is om daar elke dag resoluut een eind aan te maken en dan maar te gaan slapen…
Toen ik in een psychiatrische kliniek werkte zag ik bij de patiënten vaak een doffe oogopslag. Ik was onder de indruk van hun uitgebluste uitstraling en merkte bij hen weinig interesse voor alledaagse dingen. Waar waren hun passies en drijfveren gebleven? De stagnaties en teleurstellingen in het leven zullen er zeker toe hebben bijgedragen dat hun drives verdwenen of tot een minimum werden teruggedrongen. Tijdens therapeutische sessies vroeg ik ze wel eens waar ze als kind van hadden gehouden, waarvan ze hadden gedroomd of wat ze graag deden. Als ze daarover konden vertellen kwam er weer wat glans in hun ogen. Het was een verrassing te merken dat het kind in de mens er nog steeds was en kon worden gewekt om de volwassen mens – met stagnaties en al – weer één of meer van zijn verborgen passies terug te geven…
Je passies, daar waar je warm van wordt, kunnen tot de bronnen van geestelijke gezondheid worden gerekend. Je kunt van geluk spreken als je van je werk houdt en er met plezier naar toe gaat. In ontelbare situaties in het leven kunnen onze passies een bron van levensvreugde zijn. Werken in de tuin, met kinderen of kleinkinderen erop uit trekken, bergen beklimmen of gaan wandelen naar verre pelgrimsoorden zoals Santiago de Compostella, luisteren naar Bachs Goldberg Variaties, of de songs van Bob Dylan, een nieuwe studie aanpakken of met bevlogenheid alle romans van Coetzee gaan lezen…Als we de levenskunst op deze manier zouden kunnen vormgeven zullen onze passies en drijfveren zeker floreren en wij er wel bij varen. We ervaren dan ook wat ons werkelijk bezielt!
Gabriël Prinsenberg