Voor de wet staat een wachter

‘Ik stel meer vertrouwen in jou dan in wie ook. Met jou kan ik openhartig praten.’

‘Vergis je niet’, zei de geestelijke.

‘Waarom zou ik mij nu vergissen? ‘, vroeg K.

‘In de rechtbank vergis jij je’, zei de geestelijke. ‘In de inleidende geschriften tot de wet staat over deze vergissing geschreven: voor de wet staat een wachter. Bij deze wachter komt een man uit de vreemde en vraagt toegelaten te worden tot de wet. Maar de wachter zegt dat hij hem niet kan toelaten. De man denkt na en vraagt dan of hij dan later zal mogen binnentreden. ‘Het is mogelijk’, zegt de wachter, ‘maar nu niet’.

Daar de poort naar de wet steeds openstaat en de wachter opzij gaat, bukt de man zich om door de poort naar binnen te kijken. Als de wachter dat ziet lacht hij en zegt: ‘als het je zo lokt, probeer dan maar naar binnen te gaan al heb ik het je verboden. Maar bedenk, ik ben machtig. En ik ben nog maar de laagste in rang. Er staan van zaal tot zaal wachters, de een nog machtiger dan de ander. De aanblik van de derde wachter kan zelfs ik al niet meer verdragen.’

Zulke moeilijkheden heeft de man uit de vreemde niet verwacht. De wet moet toch voor iedereen en altijd toegankelijk zijn, denkt hij. Maar hij besluit te wachten tot hij toestemming krijgt om naar binnen te gaan. De wachter geeft hem een krukje en laat hem opzij van de poort plaats nemen. Daar zit hij jaren en jaren. Hij doet vele pogingen om te worden toegelaten. De wachter neemt hem vaak kleine verhoren af, maar zegt telkens weer dat hij hem niet kan binnenlaten. De man die zich voor zijn reis met veel heeft toegerust, gebruikt daarvan alles om de wachter om te kopen. Deze neemt alles aan maar zegt dat hij het alleen aanneemt opdat de ander niet moet denken iets verzuimd te hebben.

De man vervloekt het toeval hartgrondig. Hij wordt ouder en ouder en later bromt hij alleen nog maar wat binnensmonds. Op den duur verzwakt het licht in zijn ogen en hij weet niet of het nu echt donkerder wordt of dat zijn ogen hem bedriegen. Wel ziet hij nog een gloed die onafwendbaar uit de poort van de wet stroomt. Hij leeft niet lang meer. Er komt nog één vraag bij hem op die hij de wachter nog niet gesteld heeft. Hij wenkt deze bij hem te komen omdat hij zich niet meer kan oprichten. ‘Wat wil je nog weten’, vraagt de wachter.’ Iedereen doet moeite voor de wet’, zegt de man, ‘hoe komt het dan dat er in al die jaren niemand is geweest behalve ik die toegang vraagt tot de wet.’

De wachter merkt dat het einde van de man nabij is en dat zijn gehoor verzwakt is. Daarom schreeuwt hij tegen hem: ‘hier kon niemand anders toegang krijgen want deze ingang was alleen voor jou bestemd. Ik ga nu weg en sluit de poort.’

[bron]Franz Kafka, in: Het proces

 

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

*