Hoe komt het dat wij zo vermoeid zijn geraakt? Hoe komt het dat wij die aanvankelijk zo geestdriftig waren, zo nobel, zo vol moed en hooggestemde verwachtingen, hoe komt het dat wij op ons dertigste, vijfendertigste jaar al volledig bankroet zijn? Waardoor kwijnt de een weg, jaagt een ander zich een kogel door het hoofd, zoekt een derde vergetelheid in wodka en kaarten en vertrapt een vierde cynisch het beeld van zijn ongerepte jeugd om zijn angst en ellende te onderdrukken? Waarom proberen wij niet meer overeind te komen nadat wij één keer gevallen zijn en zoeken wij niets iets anders nadat wij het ene verloren hebben? Waarom niet?
De boosdoener aan het kruis was nog in staat zijn levensblijheid te hervinden en durfde nog hopen hoewel hij misschien niet meer dan een uur te leven had. U hebt nog lange jaren voor u en ik zal naar het er uitziet wel niet zo gauw doodgaan. Wat, als door een wonder het heden eens een droom zou blijken te zijn, een afschuwelijke nachtmerrie waaruit wij als vernieuwd zouden ontwaken, rein, sterk en trots in ons waarachtig zijn? Ik wordt verteerd door mooie dromen en kan van opwinding nauwelijks ademhalen. Ik wil zo intens graag leven, ik zou willen dat ons bestaan doorlicht was en groots en verheven als het hemelgewelf boven ons. Laat ons dan leven. De zon komt niet tweemaal per dag op en het leven wordt ons niet tweemaal gegeven. Grijp vast wat u nog van het leven rest en red dat.
[bron]A. Tsjechof, in: Het verhaal van een onbekende