Sluipenderwijs ging je de oorlog voelen

 

Honger heb ik in de oorlog niet gehad, soms wel trek. De mensen die uit het westen kwamen en op doortocht bij ons in Barneveld iets dronken, hadden het veel slechter. Die aten bieten en dergelijke, dat hebben wij nooit gedaan. Wij hadden een groentetuin, daar zorgde ik ook voor. En op een vuurtje maakte ik met roggemeel brood. Maar als mijn moeder een brood sneed en er viel een korstje af, dan was ik er wel bij. Gebeurtenissen als de aanslag bij Putten en bij Woeste Hoeve nam ik als feit aan. Wat kon ik doen? Ja, als ik een Duitser zag, dacht ik wel bij mezelf: rotmof, maar ik uitte het niet. Je wist dat je niet vrij was. Mijn broers moesten onderduiken en er waren regelmatig razzia’s. Dat hoorde ik, maar het leidde bij mij niet tot een onvrij gevoel.

 

Ik kom uit een katholiek gezin en voor de woninginrichtingzaak van mijn vader was dat af en toe een probleem in het overwegend hervormde en gereformeerde Barneveld. We gingen vrijwel alleen met ka- tholieken om en bezochten een katholieke school. We hadden vijftien bakkers aan de deur, ook protestantse, die kwamen om de beurt. Met de kruideniers was dat hetzelfde, om te laten zien dat wij geen grenzen trokken. En om iedereen natuurlijk te vriend te houden. In een middenstandsgezin staat alles in het teken van de zaak. Behalve de hele hoge pieten had niemand het breed in de crisistijd in de jaren dertig. Mijn broers – die op een internaat bij de fraters in Oss zaten, waar ik later ook naartoe ging – zijn in 1933 of 1934 naar huis teruggeroepen. Om de kosten te drukken moesten zij in de zaak van mijn vader hel- pen. We leden geen gebrek, maar moesten wel hard werken. Wel had- den we altijd een hulp in huis, zodat mijn moeder in de winkel klanten kon helpen. Als we uit school kwamen, was mijn moeder niet altijd in huis. Dat vonden we wel fijn, want dan konden we direct gaan spelen.

 

Mijn ouders gingen niet vaak met vakantie, maar in 1938 of 1939 zijn ze in Duitsland geweest. Ze vertelden dat Duitse troepen bij de grens bezig waren. Ik weet nog dat ze voor ons plakken chocolade uit Duitsland hadden meegebracht en voorop stonden plaatjes van soldaten, in mooie kleuren. Mijn broer was dienstplichtig en vanaf september 1939 gemobiliseerd. Het begin van de oorlog heeft hij niet in Barneveld maar in Zwammerdam gediend.

Vlak bij Barneveld, in Scherpenzeel, begon de Hollandse Waterlinie. In de strategische plannen moesten in Barneveld, in geval van oorlog, de Duitsers een aantal dagen of een week worden tegengehouden. Dicht bij ons in de buurt was een Nederlandse kazerne. Als ik uit school kwam, ging ik daar vaak naartoe. Ik kende enkele soldaten. De kapitein was toevallig katholiek. Je sprak over van alles en ik genoot dat ze daar zo bezig waren. Het regiment heette 8 EW, dat stond voor Achtste Eskadron Rijwielen. Ze beschikten dus niet over andere vervoermiddelen. ’s Zondags uit de kerk kwamen er altijd een stuk of vier militairen mee naar huis om koffie te drinken. Na de oorlog hebben we van zeker twee van hen brieven en kaarten ontvangen.

 

Terwijl we wachtten, tekenden we hakenkruisen op straat

In geval van oorlog moest Barneveld evacueren; mijn vader had al voor de oorlog uitbrak een adres gekregen. Dus gingen wij op 11 mei 1940 naar Nunspeet, in onze Buick. Die auto heeft toen ontzettend veel goede diensten bewezen. Mijn vader is een aantal keren van Barneveld naar Nunspeet gereden om iedereen over te brengen, inclusief mijn opoe die in een huis achter ons woonde dat mijn vader voor haar had laten bouwen. Omdat Barneveld als een soort buffer fungeerde, achtten mijn ouders de kans aanwezig dat het dorp platgeschoten zou worden. Toen we in Nunspeet aankwamen, konden we niet onmiddellijk terecht bij het hotel waar we zouden worden ondergebracht. De eigenaar verwachtte kopstukken van de regering. We hebben uren moeten wachten. In die tijd zaten we, heel vreemd misschien, hakenkruisen met krijt op de straat te tekenen. We wisten dus hoe een hakenkruis eruitzag. Op een zeker moment kwamen er Nederlandse militairen van de IJssellinie door het dorp heen. Dat was een ongeregeld zooitje dat zich met auto’s, fietsen en wat niet al terugtrok. Het was een schouwspel dat ik gelaten onderging; ik dacht daar niet zo over na.

Wij vertrokken, maar ik weet van een juwelier in de Jan van Schaffelaarstraat die het verrekte om weg te gaan en op eigen risico achterbleef. Op straat is hij door een granaat getroffen. Mijn broers zijn op 15 mei teruggeweest in Barneveld. Daar liepen de koeien in de straten, want de boerderijen waren ook geëvacueerd en het vee was losgelaten. Barneveld is gebombardeerd in die meidagen. Het hotel waar die Nederlandse kapitein zat, was helemaal platgeschoten. De eigenaar van het hotel was daar ook en heeft schijnbaar niet weg kunnen komen. Toen wij terugkwamen, werd er puin geruimd en hebben ze hem onder het puin vandaan gehaald. Daar was ik bij, ik stond overal te kijken. Toen we op 17 mei 1940 weer bij ons huis terugkwamen, waren alle ruiten eruit. In het zomerhuisje achterin de tuin zat een granaatscherf. Een van de eerste dingen die ik ontdekte was dat ons eekhoorntje – dat we in een kooitje hielden – was gevlogen. Blijkbaar had iemand het deurtje opengedaan, mijn vader of mijn broer? Dat vond ik wel erg.

 

Meisjes fotograferen bij de spoorwegovergang

De eerste Duitse militairen die wij hebben gezien, waren van de Totenkopf-Division. De Duitsers vonden Barneveld ook van strategisch belang. Ze wisten dat hier Nederlandse troepen zaten, want – en dat bleek pas later – er was een spion in Barneveld. Hij woonde aan de Spoorstraat en had een hele grote hond. Hij had een baard en fotografeerde meisjes bij de overgang van de spoorlijn Amersfoort-Apeldoorn, een belangrijke verbinding die later ook door de geallieerden is gebombardeerd. Voor mijn gevoel al vrij snel in de oorlog werd achter ons huis, tegenover het huis van mijn opoe, een flinke kazerne voor de Duitsers gebouwd, met biezen matten en prikkeldraad ervoor. Dat liep door tot aan de Spoorstraat, waar een aantal villa’s moesten worden gevorderd. Vanaf het kazerneterrein konden we, tijdens het appel, de Duitsers ho- ren zingen. Die liederen leerden wij ook. Mijn broer Henk speelde gitaar en wij zongen Duitse, Franse en Engelse liederen zonder onderscheid.

In de eerste jaren van de bezetting ging alles, naar mijn idee, zijn gewone gang. Er werd gevoetbald, met Pinksteren ging ik naar Wageningen naar de wielerbaan. In 1941 was er een heel strenge winter en de winters erna ook. We hebben veel gesleed, weet ik nog. Mijn broer Henk wilde in 1941 de Elfstedentocht rijden, maar mocht niet van mijn vader die advies van de huisarts had ingewonnen. In 1942 was er opnieuw een Elfstedentocht. Die heeft mijn broer toen wel samen met een neef uitgereden. Dat was een gebeurtenis die in heel Barneveld rondging. Er waren hele dagen dat ik de oorlog niet voelde en er eigenlijk niet aan dacht. Maar het ging sluipenderwijs. Dan werd die opgepakt en dan die, zoals ook met een oom van mij gebeurde.

 

Vitrage voor boter of aardappelen

In de oorlog ging het met de zaak zienderogen achteruit. Maar dat we die hadden, bood ons ook voordeel: we konden goederen ruilen. Mijn vader verkocht vitrage aan de boeren en kon daarvoor boter of aardappelen krijgen. Omdat hij bij boeren aan huis kwam om te meten, kenden ze hem. Aan het eind van de oorlog hadden we verschillende adressen waar ik op de fiets melk kon halen, in Kootwijkerbroek en aan de Achterveldseweg in Barneveld. Mijn vader liet ook wel eens clandestien een varken slachten. Dat varken hing dan bij ons in de bijkeuken. Dat vond ik prachtig natuurlijk. Het was toch ook een hele mooie tijd.

Er woonden joden in Barneveld. Ik moet zeggen, door de zaak en misschien ook doordat we katholiek waren, had mijn vader het niet zo op joden. De joden waren zo bepalend in onze sector. Mijn vader liet wel eens een joodse vertegenwoordiger van een bepaalde firma wachten. Eind 1942 verbleven er in Barneveld heel veel joden op het kasteel De Schaffelaar. Ik vermoed dat dat rijke joden waren, de upper ten, die zich met geld, denk ik, hadden vrijgekocht. Ze hebben daar nog vrij lang kunnen zitten. Ze maakten ook muziek, want er waren veel musici die hun instrumenten hadden meegenomen. Er werden in besloten kring ook concerten gegeven. De joden hadden hun eigen koks. In de Langstraat woonde ook een joods gezin en als het Loofhuttenfeest was, bouwden zij een hut in de tuin en dan keken wij over de schutting, want dat wilden wij wel eens zien. Soms denk ik wel eens: waarom hebben ze zich niet verstopt, wisten ze niet hoe beroerd ze ervoor stonden? Ze hadden kunnen vluchten, want ze mochten, meen ik, tussen één en vijf uur het dorp in. Maar dat is misschien maar een half jaartje geweest. Uiteindelijk is een groot gedeelte vanaf het station hier naar Westerbork vervoerd en, dacht ik, via Auschwitz in Theresienstadt terechtgekomen. Onvoorstelbaar, wat de Duitsers met joden hebben gedaan, is het meest lage wat je kunt doen.

Begin 1943 werden mijn broers opgeroepen om naar Duitsland te gaan voor de arbeidsdienst. Mijn broer Piet kwam naar het internaat in Oss afscheid nemen van mij en van mijn oom die ook in Oss woonde. Hij ging ook naar familie in Nijmegen, Montfoort, Soest en Laren om goeiedag te zeggen. Overal kreeg hij iets van zoetigheid. Maar uiteindelijk ging hij niet weg! Hij dook onder in de Achterhoek. Dat wist ik niet, maar mijn ouders wel. Hij verbleef bij een katholieke, knieperige boer; die heb je ook. Later dook mijn broer Henk ook in de Achter- hoek onder, maar dit was een heel andere type boer en hij heeft er veel plezier gehad. Omdat er inmiddels bij ons schaarste begon te komen, ben ik met mijn vader twee keer naar Vierakker in de Achterhoek ge- weest om bijvoorbeeld aardappels te halen. Dat staat me nog zo scherp voor ogen: dat ik met mijn vader op de fiets Barneveld uit rijd. Bij de scholen in Otterlo en Hoenderloo stond het vol met karren; allemaal van mensen uit het westen op hongertocht naar de Achterhoek. Dat heeft een enorme indruk op me gemaakt, al die karren en hongerende mensen. Met mijn vader ben ik ook eens op de fiets naar Amsterdam geweest. Hij had daar natuurlijk contacten onder zijn leveranciers. De rijksweg was vol met mensen die uit Amsterdam kwamen. Er was uiteraard geen auto te bekennen, zoals ook bij de andere hongertochten.

 

————————————————————

Ter info: Joden in de Schaffelaar

De secretarissen-generaal Frederiks (ministerie van Binnenlandse Zaken) en Van dam (ministerie van Opvoeding, Wetenschap en Cultuurbescherming) hadden ieder lijsten van joden gemaakt die, naar zij meenden, beschermd moesten worden. Op deze lijsten, die later bij elkaar werden gevoegd, stonden joden die (Duitse) hoge militaire onderscheidingen hadden of zich anderszins voor Duitsland verdienstelijk hadden gemaakt. in maart 1943 stonden op deze lijsten 585 joden over wie aan Frederiks en Van dam de toezegging werd gedaan dat ze in Nederland mochten blijven. in december 1942 verhuisden de eerste gezinnen naar kasteel de Schaffelaar in Barneveld. Eind maart 1943 woonden er 237 joden in de Schaffelaar (en nog eens 152 in het vroegere werkverschaffingskamp de Biezen, ook in Barneveld). het aantal zou groeien tot in totaal 654 personen in september 1943, onder wie de Amsterdamse advocaat Abel J. Herzberg, de ontslagen hoogleraar E.M. Meijers en de violist Sam Swaap. De bewakingsstaf werd eerst betaald uit het kampfonds dat gevormd was uit het geld dat de joden bij binnenkomst hadden moeten inleveren en later uit geroofd joods vermogen. Al begin 1943 had het Reichskommisariat besloten dat de Barneveldse groep op zeker moment naar Westerbork zou worden overgebracht. Op 29 september 1943 gebeurde dat ook. Ongeveer 22 mensen ontsnapten. De ‘bevoorrechte groep’ is in Westerbork gebleven. Geen van hen is naar Auschwitz gedeporteerd.

Bron: L. de Jong: Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, deel 6, eerste helft; deel 8, tweede helft. Den Haag 1975/1978.

————————————————————————————

 

 

De oorlog leidde niet tot verzoening tussen katholieken en protestanten

Je had natuurlijk de oorlog, maar in zekere zin woedde er ook een religieuze oorlog. Als katholiek gezin in een overwegend behoudend gereformeerd en hervormd dorp hadden we het niet makkelijk. Die strijd zit er bij mij nog een beetje in. We werden als kind uitgescholden, voor de oorlog, maar ook in de oorlog. Die leidde blijkbaar niet tot een soort verzoening. Ik heb nooit gehoord dat in Barneveld katholieken in het verzet zaten. Mijn broers zaten er ook niet in, hoewel ze anti-Duits waren en onderdoken omdat ze pertinent niet in de arbeidsdienst in Duitsland wilden. Er zaten hier heel veel gereformeerden in het verzet, dat weet ik wel.

Na de Slag om Arnhem in september 1944 kregen wij veel evacués aan huis. Er was een dominicaner pater en een broeder. Als zij een sneetje brood meer of een stukje vlees extra kregen, dan zaten we wel te kijken hoor. Dat vonden we niet eerlijk. Onze pastoor wist dat er bij ons genoeg ruimte was omdat de meubelzaak een beetje leeg werd. Als er geestelijken ondergebracht moesten worden, kregen wij allerlei broeders die op een of andere manier op de karpettenafdeling overnachtten. Zij bleven een nacht en waren dan weer weg. In die tijd waren er altijd wel mensen in ons huis. Er kwamen ook veel mensen via het Rode Kruis bij ons, dat vlak in de buurt een onderkomen had. Ik hield in een boekje een lijst bij van alle mensen die bij ons bleven slapen. ‘Meisjes zus en zo uit Waddinxveen’ schreef ik dan. Er stonden op het laatst meer dan honderd namen op. Waarom ik dat deed? Ik weet het niet, misschien had het ermee te maken dat aardrijkskunde en geschiedenis mijn favoriete vakken waren. Ik schreef in ieder geval altijd precies op waar de mensen vandaan kwamen.

 

‘Blijf liggen, die vent heeft z’n revolver getrokken’

Vlak voor de bevrijding kwam in Barneveld een regiment soldaten langs, jonge jongens; het bleken later de Hermann-Göringtroepen te zijn. Van de Jan van Schaffelaarstraat waar wij woonden, gingen ze richting de toren. Maar ze hadden geen notie of ze links- of rechtsaf moesten. Ze gingen links, verderop weer links, en via de Nieuwstraat kwamen ze weer bij ons langs. Toen ze ons zagen staan, kon ik de teleurstelling op hun gezichten lezen: ‘Jongens, we hadden al veel verder moeten zijn.’ Zij moesten dringend weg. Een dag later kwam er ook een soldaat die een portiek indook en zijn geweer aanlegde. Wij liepen nog steeds gewoon op straat te kijken. Ik was helemaal niet bang. Op zeker moment kwam er een Duitse soldaat op een fiets, met een doos achterop. Die doos viel en daar kwamen repen chocolade uit. Ik dook op de straat, graaide een paar repen en rende met een rotvaart het huis in, naar het naaiatelier. Ik verschuilde me met de repen chocolade on- der een grote tafel. Die mof was nijdig. Mijn zusje kwam achter mij aan en zei: ‘Blijf liggen hoor, die vent heeft zijn revolver getrokken.’ Gelukkig kwam hij niet, want de Canadezen waren in aantocht. De Duitsers deden in hun broek van angst.

Via het Rode Kruis overnachtte bij ons op het laatst een Duitse officier, die helemaal vanuit Polen was teruggetrokken. Hij zei: ‘We gaan nog winnen hoor. Ik moet nu naar het westen en daarna varen we over naar Engeland.’ ‘Nou’, zeiden wij, ‘dat kun je wel op je buik schrijven.’ Hij vertelde ook echt rottige dingen. ‘Ik ben in Warschau geweest’, zei hij, ‘en daar hebben we de vrouwen van de verzetsgroepen uit de ramen gehangen.’ Dat vertelde hij puur om ons angst aan te jagen. Maar een andere Duitse soldaat die bij ons verbleef, zat ’s morgens in zijn bijbel te lezen. Dat was weer een heel ander persoon.

Wat ik uit de oorlog heb meegenomen, is geen last. Ik heb meer leuke dingen dan beroerde dingen meegemaakt. Ja, ik kan er niet tegen als etenswaren worden weggegooid. Als ik mijn vrouw de aardappels zie schillen, schilt ze die te dik, vind ik. Dat zit er zó ingebakken. De oorlog is voor mij een periode die mij intens diep heeft getroffen. En ik ben dankbaar dat ik die in gezinsverband mee mocht maken. Die oorlog voelt niet als een breuk in mijn leven, maar zit nog wel altijd in me.

 

———————————————–

Tekst door:

Louis Schueler

Louis Schueler werd geboren op 8 maart 1929 in Barneveld. Zijn vader had een woninginrichtingzaak in Barneveld. Het gezin Schueler bestond uit de ouders en tien kinderen, waarvan Louis de zevende was. Als jongetje van zeven had hij voor ogen dat hij bakker wilde worden, ‘omdat hij dan altijd brood voor vrouw en kinderen had’. Na zijn op- leiding bij een banketbakker in Barneveld werkte hij enige tijd bij banketbakkerijen in Amsterdam. In zijn vrije tijd deed hij aan atletiek en liep nog samen met Fanny Blankers-Koen in het Olympisch Stadion. Na zijn diensttijd bij de Koninklijke Marine van 1947 tot 1949 trad hij in de voetsporen van zijn vader en kwam in diens woninginrichting- zaak. In 1981 verkocht Schueler de zaak en ging hij met pensioen.

 

Ontleend aan het boek Die Oorlog – digitaal verkrijgbaar via SWPdigitaal

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

*