Het is geen makkelijke vraag om te weten wat de belangrijkste of grootste uitvinding is die mensen ooit hebben gedaan. Bij uitvinding denk je aan een persoonlijke ontdekking, aan iemand die ineens op een dag de telefoon heeft uitgevonden, het vergrootglas of het kunstgebit. Maar bij grote uitvindingen is er meer van een proces sprake, van een ontwikkelingsproces waarbij meerdere mensen betrokken zijn en waar misschien iemand ineens iets bijzonders ontdekt. In geschiedenisboekjes wordt soms vermeld dat landbouw en veeteelt tot de grootste ontdekkingen of uitvindingen van de mensheid worden gerekend. Maar dan rijst de vraag of dat niet meer een evolutieproces is dan een ontwikkelingsproces waar over ontdekkingen of uitvindingen wordt gesproken. Dan merk je al dat ontwikkeling en evolutie twee woorden zijn die enige overeenkomsten vertonen. Evolutie is meer een biologisch begrip en gaat dan over de ontwikkeling van het leven, van mensen en dieren, terwijl ontwikkeling breder is en op tal van gebieden aan de orde kan zijn. Bij uitvindingen en ontdekkingen verwijzen we in de regel naar iemand die iets tot stand brengt, die heeft nagedacht, handig was of creatief is geweest, maar we weten ook dat dit afhankelijk is van de tijd waarin je leeft en dat een kleine stap van een enkel persoon een grote stap van de mensheid kan betekenen. Uitvindingen en ontdekkingen hebben een individuele en een collectieve kant.
Zo’n 5300 jaar geleden hebben wij mensen een geweldige uitvinding gedaan die grote gevolgen had, de uitvinding van het schrift. Dat gebeurde in Mesopotamië door het spijkerschrift en vermoedelijk honderd jaar later in Egypte door de uitvinding van hiërogliefen. Daarmee deden getallen, teksten en geschriften hun intrede, alhoewel al ruim tienduizend jaar eerder rotstekeningen, afbeeldingen en kalenders bekend waren zijn die informatie bevatten. Hiërogliefen zijn tekeningen of schilderingen die men moet interpreteren. En dat is ook nog iets anders dan vertalen; hoewel. De oudste teksten en geschriften zijn het resultaat van een lang proces waar begin en eind niet precies zijn te traceren. Pas later ontstond een alfabet en ontwikkelden vele culturen een eigen schrift. Gedurende de eerste millennia waren er maar betrekkelijk weinig mensen die konden lezen en schrijven, nog geen 1% van de bevolking. Het was een kleine elite die daarmee status, gezag en macht kreeg en voor een belangrijk deel de wijsheid en de waarheid beheerde. Wie daartoe behoorde leek een tovenaar, een goddelijke held, een profeet of god zelf.
De uitvinding van het schrift had grote gevolgen. Allereerst zorgde het ervoor dat de dingen niet vervluchtigden maar werden vastgelegd en bleven voortbestaan. De geluiden en klanken van het gepraat gleden voorheen weg en verdwenen in de ruimte en werden alleen vastgehouden door geheugen en herinnering. Maar nu bleef de informatie in tekens en teksten aanwezig, kon zo worden vastgehouden en ook doorgegeven aan volgende generaties. Daardoor konden we voortaan veel meer op de schouders van de voorouders staan.
Op de tweede plaats kreeg de informatie in het schrift een grotere werkelijkheidswaarde. Het kon worden herhaald, aangevuld en zo worden versterkt. Het tijdelijke kreeg op die manier het aureool van blijvend of definitief. Er werd niet zomaar wat gezegd maar het staat nu zwart op wit, zeggen we nu ook nog steeds. Niet wat mensen allemaal zeggen en beweren, maar wat staat geschreven, dat is waar.
Dat leidt tot een derde punt, namelijk dat de tekens en teksten aangeven hoe iets daadwerkelijk was. Dit sluit aan bij de zogenaamde correspondentietheorie die inhoudt dat wat staat geschreven overeenkomt met de werkelijkheid. Schrifttekens leggen de veranderende werkelijkheid vast met onveranderlijke woorden en dan denkt men dat de werkelijkheid ook niet verandert. Het gezag van schriftgeleerden, mensen die kunnen lezen en schrijven, versterkt dit en domineert de eigen waarneming.
Op de vierde plaats vergroot en versterkt het kunnen lezen en schrijven het menselijk voorstellings- en abstractievermogen. Dat geldt in eerste instantie voor de kleine elite die daarmee tot intellectuele prestaties kwam die ons nog steeds verbazen. Een kleine drieduizend jaar geleden wordt er melding gemaakt van Zarathoestra die de Avesta schreef, van Homerus die de Ilias en de Odyssee componeerde en later van wijsgeren als Lao Tsee, Confucius, Boeddha, Socrates, Plato en Aristoteles, om er een paar te noemen. De invloed van het schrift op de menselijke ontwikkeling is niet gering. Nu gedurende de laatste honderden jaren steeds meer mensen kunnen lezen en schrijven en het analfabetisme afneemt, kunnen niet alleen secundair maar ook primair de gevolgen en ontwikkelingen van het schrift zichtbaar worden. Dat kan een gunstig teken zijn, hoewel er weer andere factoren zijn die tegenstellingen doen toenemen.
Op de vijfde plaats zijn er nog meerdere voordelen en nadelen te melden. Het schrift heeft grote culturele ontwikkelingen teweeg gebracht. Al zo’n duizend jaar na de ontdekking van het schrift ontstaat in Perzië en omgeving het Gilgamesj epos als cyclus van afzonderlijke verhalen in het Sumerisch samengevoegd tot het eerste grote meesterwerk uit de wereldliteratuur. Heel de menselijke zingeving komt hier aan de orde. Vermeld is al de invloed van Chinese, Indische en Griekse filosofie dat veel teweeg heeft gebracht. Tegelijk ontstaan er absolute waarheden in de heilige boeken van opkomende godsdiensten. De geschreven teksten worden aan goden toegeschreven, krijgen een mummificerende werking die verandering en ontwikkeling tegengaan. Er kan ook worden opgemerkt dat het vasthouden van informatie in beeld en schrift, minder beroep doet op het geheugen waardoor het zwakker wordt en aan kracht inboet. Sinds de uitvinding van het geschrift zou het menselijke geheugen in de loop der eeuwen zijn afgenomen.
In ieder geval is met de komst van het schrift de kennis van de menselijke binnen- en buitenwereld enorm uitgebreid. Het bracht naast continuïteit en traditie veel ontwikkeling teweeg met talloze ontdekkingen en uitvindingen. De verdere verbreding en versterking van onze menselijke taal heeft de afstand tussen mens en dier vergroot. Soms denken we zelfs goden te zijn en vergeten we dat al die woorden, opvattingen, tekens en afbeeldingen slechts onze werkelijkheid vormen en dat de foto’s en verhalen, onze weergaves en illusies zijn.
Piet Winkelaar
juni 2021