Wie niet lid van een kerk is, geen bepaalde godsdienst heeft en geen geloofswaarheden aanhangt, wordt in de regel ongelovig genoemd. Vaak is men gewoon de bevolking op te delen in gelovigen en ongelovigen. Maar dat onderscheid is steeds meer onderhevig aan erosie. Gelovigen zijn overtuigd zijn van waarheden die ze niet kunnen bewijzen, maar waarin ze geloven. Ook ongelovigen verkondigen echter waarheden die ze niet kunnen bewijzen en waarvan ze zeer overtuigd zijn. Beide groeperingen lijken vaak zeker te weten dat hun kijk op de zaak de enig juiste is, terwijl ze dat niet kunnen aantonen. Vooral lieden die heel nadrukkelijk beweren nergens in te geloven, hebben in de regel een uitgesproken mening en zijn rotsvast overtuigd van hun eigen waarheid, minder in die van anderen.
De tegenstelling tussen geloven en niet geloven is afhankelijk van wat je precies onder geloven en geloof verstaat. Geloven betekent vertrouwen, vertrouwen hebben, vertrouwen in de samenleving, in de wereld, in jezelf, in vrienden en familie, in de traditie die je wordt aangereikt. In iemand geloven, op iemand vertrouwen betekent meestal ook enigszins van iemand houden. Sommigen hebben geloof in de toekomst, maar hebben er ook vertrouwen in en zien er naar uit. Anderen hebben dat juist niet, maar worden dan wel bij de gelovigen ingedeeld, omdat ze geloof en vertrouwen hebben in de waarheden van een gemeenschap waarvan ze lid zijn. Er zijn gelovigen die niet in God geloven, maar wel in het leven en in de natuur en ongelovigen die niet in mensen en de toekomst van de samenleving geloven, maar wel in een persoonlijke God. Zo zijn er mensen die voor een deel gelovig zijn en voor een deel ongelovig zijn. Dat maakt het onderscheid al moeilijk. Vermoedelijk kan niemand helemaal zonder een vorm van geloven.
Drie deugden
Het waren de oude Grieken die een onderscheid maakten tussen geloof, hoop en liefde, en het was naar ik meen Aristoteles die voorhield dat we zonder deze drie deugden niet goed kunnen leven. Geloof heb je nodig voor het verleden, om te weten wie je bent, waar je vandaan komt, hoe het komt dat alles is zoals het is. Hoop is nodig voor de toekomst. Er is enig perspectief nodig voor de dagen, maanden en jaren die voor je liggen, enig vertrouwen op wat je te wachten staat. En liefde is noodzakelijk voor het heden om verliefd te kunnen zijn op wie en wat je ziet, om elke nieuwe dag in liefde te kunnen omarmen.
Geloof, hoop en liefde zijn de steunpilaren voor de drie dimensies van tijd, voor heden, verleden en toekomst die wel van elkaar te onderscheiden zijn maar moeilijk te scheiden. Zonder verleden heb je namelijk geen besef van het heden. Een pasgeboren kind dat nog geen verleden heeft kan zich niet van het heden bewust zijn. Voor het heden is een verleden nodig. En zonder toekomst is het heden amper uit te houden. Als je weet dat je er morgen niet meer bent wordt alles anders. Het belangrijkste echter is het nu, het heden dat verleden en toekomst met elkaar verbindt. Zo is dat ook met de drie deugden van geloof, hoop en liefde. Ze zijn wel van elkaar te onderscheiden maar het is niet goed ze van elkaar los te koppelen.
Paulus, een belangrijke grondlegger van het christendom die in de eerste eeuw in Alexandrië ook Griekse filosofie had gestudeerd, herhaalt in zijn brief aan de Korientiërs het belang van deze drie- eenheid van geloof, hoop en liefde, maar betoogt dat de grootste en belangrijkste daarvan de liefde is. Zonder heden is er geen verleden en toekomst. Zonder liefde betekenen de andere deugden niets. Het geloof in het verleden beperkt hij echter vooral tot het recente verleden van het jonge christendom. Hij ziet voornamelijk het verleden van zijn eigen volk, de geschiedenis van de bijbel geschreven door God. Dat is eigenlijk een verenging van geloof. Latere generaties hebben dat geloof soms zelfs losgemaakt van hoop en liefde. Dan wordt het een karikatuur.
Waarheid
In onze westerse cultuur wordt iedere vorm van weten vaak gecheckt met het woordje ‘waar’. Het gaat er om of iets waar is, of datgene wat je weet en wat je gelooft de waarheid bevat, en het liefst met grote zekerheid.
De uitvinding van het begrip ‘waarheid’ danken we waarschijnlijk aan de oude Grieken. Zij ontdekten dat je met logisch denken tot een bevinding kon komen die voor iedereen geldig is, waar geen speld is tussen te krijgen. Bovendien was die bevinding niet alleen voor het heden, maar ook voor de toekomst van toepassing. Daarmee werd die waarheid niet alleen algemeen geldig, maar kreeg ze ook een absoluut karakter. Dat was natuurlijk een geweldige vondst.
In de loop der eeuwen kwam er echter de klad in de waarheid. Het bleek dat waarheden konden veranderen en dat waarheid afhankelijk is van tijd en plaats. Binnen de wetenschap werd ‘waarheid’ uiteindelijk vervangen door ‘hypothese’. Dat betekent dat een waarheid waar is totdat blijkt dat dit niet meer het geval is. Waarheid is een hypothese die je voorlopig voor waar houdt. Er bestaat dus geen absolute waarheid meer. Dit bracht oud president Havel ertoe op te merken: ‘Ga om met mensen die de waarheid zoeken, maar vlucht voor hen die haar hebben gevonden’. Degene die de absolute waarheid in bezit hebben, vormen een gevaar voor de samenleving. Het is zoals het is en men staat geen verandering toe.
Authenticiteit
Geloven in de waarheid dient feitelijk voortdurend in een culturele en historische context te worden geplaatst. Dat kan ons milder stemmen ten aanzien van het verleden en van de uitspraken van mensen uit een andere cultuur of van eeuwen her.
Waarschijnlijk is echtheid, authenticiteit, belangrijker dan waarheid. Het gaat erom dat iemand vertrouwen heeft in z’n eigen wortels en fier overeind staat in relatie met zijn omgeving en degenen die hem of haar dierbaar zijn. Dat betekent: geloven in jezelf. Psychologen houden ons voor dat je niet in anderen kunt geloven als je niet in jezelf gelooft. Dat geldt ook voor vertrouwen en liefhebben. Bovendien komt het erop aan dat wat je zegt in overeenstemming is met wat je doet. Ik vermoed dat je daarbij niet zozeer moet letten op wat mensen zeggen als wel op wat ze doen. Vooral voor wie veel woorden gebruikt zijn woorden minder belangrijk. Woorden zijn vaak bedoeld om af te leiden, om de werkelijkheid mooier voor te stellen dan ze is. Je kunt er mensen mee om de tuin leiden. Bovendien zijn woorden nooit helemaal waar. Ze corresponderen nooit precies met de werkelijkheid. Daarom is gedrag in de regel authentieker, moet je eerder geloven in wat mensen doen dan in wat ze zeggen. Handelen is authentieker dan praten.. Een vader zegt tegen zijn vierjarig zoontje dat hij niet zonder eerst naar links en dan naar rechts te kijken de weg mag oversteken. Maar de volgende dag ziet de jongen dat zijn vader zo maar zonder te kijken de weg oversteekt. Vermoedelijk maakt dat laatste meer indruk dan de mooie woorden die hij gebruikt heeft. Kinderen die niet luisteren kunnen wel goed kijken. Ze geloven hun ouders eerder om wat ze doen dan om wat ze zeggen.
Non verbaal
Van alle communicatiemiddelen is onze taal misschien wel het minst betrouwbaar. Ze kan toveren, hele werelden met woorden zichtbaar maken, maar ze kan ook de dingen verbloemen. Liegen is een machtig wapen van onze taal. Ik meen dat dieren dat niet kunnen. Zij bezitten een minder complexe taal en beschikken over andere middelen om te communiceren. Mensen kunnen ook meer dan alleen praten, al zou men dat niet zo snel aannemen. Frans de Waal schrijft dat het vlooien bij apen veel gelijkenis vertoont met het praten van mensen. Het is een sociaal gebeuren dat je niet teveel uit zijn context moet halen. Woorden moet je niet teveel letterlijk nemen, niet te snel geloven.
Er bestaan aanwijzingen dat het overgrote deel van menselijke beïnvloeding via het non verbale verloopt. Men spreekt zelfs over 70 tot 80%. Dus niet de woorden en waarheden die worden verkondigd, maar al het andere heeft meer invloed en dringt meer tot ons door dan wat er gezegd en beweerd wordt. Dat betekent dat er zich een heel andere dimensie van geloven aandient.
Henk Prenkiwaal
april 2013