Wanneer je ouder wordt, vertraagt je reactiesnelheid. Ook overziet je concentratievermogen minder snel wat er om je heen gebeurt. Daardoor heb je meer tijd nodig om overzicht te krijgen op wat er om je heen gebeurt. In drukke gesprekken ontgaat je het een en ander. Kijken en luisteren is altijd kiezen uit de veelheid van indrukken, die op je af komen. Bij de papierwinkel en het mailverkeer van de instanties, die je administratief overweldigen, word je onzeker en heb je soms hulp nodig om alles ordelijk geregeld te krijgen. Af en toe wordt je pijnlijk getroffen door je beperktheid om de zaken op orde te houden. Ook hierdoor wordt je op jezelf teruggeworpen en geconfronteerd met vragen niet alleen hoe je het aan moet pakken, maar ook hoe je overeind blijft in deze zich steeds meer als wanorde presenterende onoverzichtelijkheid.
Als het nu alleen nog maar de veelheid was, vaak is die ook nog zo veelvormig, zo ongecoördineerd, tegenstrijdig zelfs, dat elke systematiek ontbreekt. Nieuwsberichten zijn een schoolvoorbeeld van het willekeurig op een hoop gooien van de meest diverse informatie. Zo gaat het met meer indrukken die in iemands denken hun plaats moeten krijgen. Die wanorde lijkt soms diep in je te willen kruipen, zodat he er zenuwachtig van word. Hoe pijnlijk ook, het voordeel is, dat je gedwongen word afstand te nemen vooral van de willekeur van het hele gebeuren. De noodzaak vast te stellen wat in het eigen leven de nodige lijnen trekt en grenzen afbakent is levensnoodzakelijk geworden. Het is een lastige aangelegenheid, wie het probleem onder ogen ziet ontwaart al snel de nodige trekken van verheldering. Daarbij besef je des te sterker hoe belangrijk het is je eigen onafhankelijkheid in stand te houden.
Het is een belangrijk winstpunt om stil te staan bij hoe jij wilt dat je leven eruit ziet. Behalve vragen stellen en nadenken brengen de beperkingen van het ouder worden je ook bij je zelfstandigheid en vrijheid. Tot nu stapte je ongemerkt heen over je grenzen, nu worden die grenzen duidelijker, maar ook de speelruimte, die altijd al beperkt is geweest, wordt duidelijker. Omdat een mens zich uit onmacht moet losmaken uit de verwarring, waarin fundamenteel en banaal ongemerkt door elkaar lopen, kan de eigen zeggenschap om daar onderscheid in te maken worden versterkt. Hierdoor komt de oppervlakkigheid, soms zelfs de banaliteit van veel wat gezegd en gedaan wordt naar voren, die het maken van de juiste keuzes vergemakkelijkt. Beperkingen scheppen het nodige overzicht.
Zo kan het leven een stuk simpeler worden. Maar is dat niet saai en is dat niet wat de beperktheid van het ouder worden pijnlijk met zich brengt. Het is maar hoe je het bekijkt. Verlangen we niet naar overzichtelijkheid, zodat we weten waar we aan toe zijn en met een zeker vertrouwen ons leven kunnen organiseren? Maar belangrijker is, dat die simpelheid precies de nodeloze zaken uitschift, waardoor we scherper kunnen kijken naar wat belangrijk is. Het gebeurt zomaar dat je je opeens realiseert hoezeer je over dingen die dierbaar zijn hebt heen gekeken: je zag ze wel, maar nu vertellen herinneringen bijvoorbeeld duidelijk hoe belangrijk ze voor je leven waren. Het is als bij het op moeten ruimen van allerlei spullen: als je ze in je hand neemt kan er een ontroering door je heen gaan vanwege de band die je ermee had. Zo krijgen ze de werkelijke waarde die ze voor je hadden.
Poeha om niets
De beperkingen bieden nog meer mogelijkheden bij het vaststellen wat het belang van iets is. Er hangt een van die beroemde tegeltjes in de gang. Lang geleden begint de betekenis ervan steeds dieper tot me door te dringen: meer waar dan ooit. “Wie lacht niet die de mens beziet.” Ik herinner me een vergadering, waar ik een hekel aan had, omdat ik hoe en wat besproken werd, een hoop gedoe om niets vond. Onlangs moest ik er weer aan denken bij het lezen van een boek waarin verteld werd over bullshitjobs. Er zat inderdaad heel wat van dat gedoe in het werk dat we deden. Het leek me destijds wijzer om dat niet al te duidelijk te benoemen. Maar nu, zoveel jaar uit het arbeidsproces, gewoon omdat ik te oud werd, lijkt het me meer waar dan ooit, zeker als herinneringen me onontkoombaar terugbrengen bij die verleden, onbesproken situaties.
Mijn werk heb ik serieus proberen te doen, maar toen en nu helemaal vraag ik me af hoe serieus het allemaal was: al was het maar het eindeloos ge-onderhandel over futiele kwesties. Toen nam ik het – dat moest wel – serieus al had ik soms mijn twijfels. Die twijfels zijn weg. Niet alleen omdat ik nu op ruime afstand sta, maar vooral omdat de beperkingen meer de aandacht vestigen op het schiften van wat al dan niet belangrijk is. Dat moet wel want ik kan niet alles meer wat ik toen wel kon. Dat toe te geven was en is nog steeds niet gemakkelijk, maar als ik moe achterover leun, geeft de zucht van vermoeidheid lucht aan mijn hart vol smart: wie heeft dat ook weer gezegd? Alleen al vaststellen dat iets niet meer gaat, kan opeens zomaar een opluchting betekenen en de vraag doen opkomen, waarom je je daar zo druk over hebt gemaakt.
De beperkingen van de ouderdom helpen een ander menselijk vermogen tot ontwikkeling te brengen: het vermogen om te relativeren. Nu moet een mens als hij verstandig is dat altijd wel doen. Maar de neiging om het belang van dingen te overdrijven, zeker als ze voor het oog van de wereld de eigenwaarde kunnen vergroten, is levensgroot aanwezig. Meedoen aan het bal masqué of de ratrace, zoals dat nu heet: daar is niet zo gemakkelijk aan te ontkomen. Alles in zijn juiste proporties zien, want alles is nu eenmaal opgenomen in verhoudingen, samenhangen en contexten, vraagt een leerproces, waarvan het belang voor wie zekerheid zoekt, niet zomaar duidelijk is. Het voordeel van de ouderdom is, dat die kan helpen om het belang van dat leren in te zien en een prikkel kan zijn om dat ter hand te nemen. Niet alleen nooit te oud om te leren, maar oud helpt ook om daartoe te motiveren.
Je beleeft er nog plezier aan ook. Soms mompel ik voor mezelf bij het zien van wat om me heen gebeurt dat tegeltje in de gang na: “wie lacht niet…” Zoals de oude koningen een nar hadden om ze voor zelfoverschatting te behoeden, zo staat dat voor wat ieder mens nodig heeft. IJdelheid der ijdelheden, leerden we vroeger en de vanitas werd rijkelijk uitgeschilderd. Het lijkt erop of die ijdelheid uit de tijd is: daar zijn we te serieus voor geworden en wat we doen te belangrijk. Maar het ouder worden leert, dat er wel degelijk iets in zit. Zo kan de ouderdom zijn eigen vreugde ontwikkelen: het kunnen relativeren leidt tot kunnen ironiseren. Dat kan allerlei variaties hebben, waarbij dingen gewoon potsierlijk worden, of bespottelijk tot absurd aan toe. Het geeft misschien geen uitbundige vrolijkheid, maar wel een die een innerlijk vergenoegd zijn uitstraalt.
Komt een paard de kroeg binnen
.Je moet het willen, kunnen en durven: dat relativeren. Er zit iets dubbels in.
Doordat de waarde van dingen scheef wordt getrokken, kan het lachwekkend zijn, maar daaronder zit de niet begrijpende reactie: dat mensen zo dom kunnen zijn, waardoor je dan ook weer kunt gaan twijfelen aan jezelf. Ook dit geeft te denken en te zoeken naar de eigen positie. Zo is er die typische roman van David Grossman: “Komt een paard de kroeg binnen”. Een man tegen het einde van de middelbare leeftijd wordt getroffen door het besef van de naderende ouderdom. Dat wordt geschetst door de man neer te zetten als een stand-up comedian die een optreden verzorgt. Hij prikkelt het publiek – in wezen zichzelf – met allerlei discutabele situaties, die hij in komische acts probeert te vatten. Op een pijnlijke maar tegelijk hilarische manier laat hij zien hoe mensen het problematische van hun situatie ontvluchten.
Op zeker moment voelt hij er zich verlegen mee worden: gaat het publiek eigenlijk wel mee in dit zelfonderzoek? Hij gaat de zaak op scherp zetten: pakt het nadenken zelf op, in de trant van: “ach dat moeilijk doen is toch nergens voor nodig!” “Doen we niet” roept hij jubelend de zaal in met de woorden: “Leve het niet-nadenken!” Het publiek – met z’n allen – jubelt mee. Maar gaandeweg de voorstelling loopt de zaal leeg. Zelf raakt hij daardoor steeds meer teruggeworpen op zichzelf, totdat hij op het einde een diepe verbondenheid voelt met de enkelingen die zijn gebleven: “simpele zielen”, zou je kunnen zeggen, die zichzelf niet overschreeuwen of weglachen over hun kwetsbaarheid. Een oudere vrouw, die hij kent van lang geleden, komt bij hem zitten en begint gewoon een gewoon gesprek over “ons leven”. Dan breekt er een inzicht door….
Er zijn van die momenten dat je je als oudere wel eens stoort aan dat niet nadenken: ja, ze hebben dat niet meegemaakt – zeg de oorlog – dan zouden ze wel anders praten. Een ouder iemand, kampend met zijn beperkingen hoorde ik ooit klagen over de banaliteit van wat hij om zich heen meemaakte. Het klonk wat vreemd bij alle zorg die hij kreeg, toch zijn zijn woorden blijven hangen en het paard in de kroeg riep ze weer in herinnering. Als oudere bespeur ik ergernis bij nieuwberichten en TV-programma’s, die mij remmen bij het opnemen ervan. Hoe onbenullig en belangrijk door elkaar worden gehusseld, hoe snel over diepere thema’s wordt heen gepraat, hoe ongedefinieerd centrale begrippen als vrijheid en democratie vaak blijven of hoe de bespreking wordt afgekapt net als je de eerste informatie tot je hebt genomen. Ik kan beter een boek gaan lezen heb ik tot mezelf gezegd.
De belachelijkheid van de domheid, die je op je oude dag soms onmiskenbaar ervaart, kan je brengen bij de wezenlijke zaken van het leven. Zoals het geklungel van een kind kan vertederen, zo kan ook die van het ouder worden eerst en vooral jezelf vervullen van een begrip en mededogen, dat je er ontroerd van raakt. Als ik naar mijn beperkingen kijk, zoals ze op sommige momenten duidelijk voor ogen komen, voel ik een zachte glimlach en meedogend mompelt er iets van binnen: “ach, moet je dat zien!” Soms moet een lichte wrevel opzij gezet, en dan welt er een ontroering op bij het zien van zoveel goeie wil bij deze man. Zoals de domheid van een kind kan vermurwen, zo wekt de ouderdom een mildheid, die ik voor die tijd niet kende. Ouder worden heeft me veel geleerd van wat men wel wijsheid noemt, de gave en de vaardigheid om de menselijke kwetsbaarheid met gevoel tegemoet te treden.
Rust
Vanuit een zijhoekje kijken naar het bal masqué geeft rust, zegt Yourcenar. Die mogelijkheid zit er in als je ouder wordt, leert mijn ervaring, maar vanzelf gaat het ook weer niet. Door die beperkingen heb ik me terug moeten trekken uit een aantal activiteiten. In het begin valt dat tegen, maar als dan je kijkt met een blik van: niet alles is verloren of wat zou ik nog kunnen doen waar ik tot nu toe niet aan toe ben gekomen, opent dat nieuwe perspectieven. Maar niet te snel: eerst is er dat dode moment: hier zit ik/je op dat bankje langs het pad tijdens een stevige wandeling: even niets. Het kan prettig zijn om de vermoeidheid te voelen van het lopen, wie kent dat niet, dat nu even gestopt is en je genieten mag van dat moment van uitrusten. Lekker moe langs de kant zitten heeft zijn eigen charme, en uitgezakt de boel de boel laten. Soms wil ik dat het niet ophoudt.
Maar we zijn te ongedurig om dat zo lang te laten duren. Allerlei ontspanningsoefeningen, waarvan mensen denken dat dat misschien wel goed doet, leren dat je niet alleen alle spanning uit je lichaam moet laten wegvloeien, maar ook dat je je hoofd leeg moet maken. De ervaring heeft geleerd, dat dat niet zo gemakkelijk is, ook al zou je dat graag willen. Dwaalgedachten bespringen je en trekken je een onoverzichtelijk oerwoud binnen. Zo lang je die blijft bevechten worden ze alleen verwarrender. Je neer laten vallen lang het pad van het denken zou een betere oplossing kunnen zijn. De gedachten gewoon laten dwalen: zoals alles in de omgeving alsmaar in beweging is, zo ook die gedachten: dat is een simpeler oplossing, wegzaken in dat even-niets.
Yourcenars vergelijking met de kindertijd riep herinneringen op. Elke zomer waren er de logeerpartijen in het kleine dorpje bij opa en oma. Overdag waren ze met allerlei klussen bezig in en om het huis of trokken met ons de velden in. Op zo’n mooie zomeravond zie ik ze nog zitten op de bank voor hun huis. Met kinderlijke verbazing heb ik naar ze gekeken. Een aantekening van enkele jaren geleden vertelt: “Ze zaten er zo maar: niets te doen. Er werd niet veel gesproken; af en toe een groet of een kort praatje met een voorbijganger of een enkel woord van commentaar bij de tijgerlelies, die in bloei stonden of de pruimen die rijpten. Ze namen alle tijd om stil te zitten en even helemaal niets te hoeven, zonder dat iemand daar uitleg of verantwoording voor vroeg. Op die momenten gingen ze niet schuil achter de dagelijkse bezigheden, maar deden anders niets dan zitten en zijn. Ik stond erbij en keek en dacht: dit is avond, dit zijn tijgerlelies, dit zijn mijn opa en oma.”
Dit tafereel is uitgegroeid tot een symbool van de sereniteit, waar ik later aan moest denken, toen ik in de Griekse filosofie die ataraxia, die gemoedsrust tegenkwam, die me als een eens te vinden vervulling voorkwam. Die rust is niet zozeer een achterover leunen om verder niets meer te doen, maar een rusten op een stevig fundament: ervaren dat het leven een basis heeft, waarop het goed vertrouwen is. Dat vertrouwen is een aanvaarding van het leven zoals het is: we hebben gedaan wat konden, nu gaan we ervan uit dat het goed is. Op, of vanuit deze basis valt er binnen de grenzen die men heeft ervaren nog van alles toe doen, en dat past dan goed in de hechtheid van het fundament dat als basis van het handelen geschikt is. Het ouder worden kan leren om niet zoveel mogelijk te presteren, maar om de dingen te doen die passen bij de basis die we hebben gevonden en gevormd.
Onbevangenheid
De beperkingen van het ouder worden scheppen onbevangenheid. Het klinkt vreemd en zo zegt Yourcenar het niet precies, maar wel dat oude mensen een onbevangen blik krijgen. De beperkingen leiden onvermijdelijk en heel concreet tot een andere verhouding met de directe omgeving van mensen en dingen. Ze dwingen wederzijds tot andere acties en reacties. Men moet dan ook het aangeleerde en vertrouwde omgaan ermee herzien: letterlijk een andere manier van kijken. Alles mag dan nog hetzelfde uitzien, maar de slijtage van zintuigen, de onzekerheid in armen en benen, de verlaging van reageren, het verminderen van concentratievermogen maakt dat alles van geuren en kleuren tot afstanden en reikwijdtes in een andere verhouding komt te staan, zeker als daar hulpmiddelen bijkomen en zeker bij veranderingen in het wonen of zelfs verhuizing.
Men wordt gedwongen het bekende van de dagelijkse routine op te geven. Dit houdt allereerst in, dat men afstand neemt van het gewone alledaagse bestaan om het ongewone, het onbekende en onvertrouwde op te zoeken. Het is een soort op reis gaan, de vaste verblijfplaats verlaten en op weg gaan naar…. iets dat boven ons hoofd hangt zonder dat we weten wat er nog meer komt. Het onvoorziene manifesteert zich scherper dan ooit en de onzekerheid die dat geeft groeit mee. Het kan heel lastig zijn, maar het wegkijken van het bekende en zijn ogen weerloos laten dwalen door het nog ongeziene kan spannend zijn voor wie deze avontuurlijke reis aangaat. Het ouder worden geeft in ieder geval de uitnodiging af om op stap te gaan, niet ver weg, omdat dit verre zo dicht voor de deur blijkt te liggen en des te meer de nieuwsgierigheid prikkelt.
Daar komt nog bij dat de beperkingen je vertellen dat je niet meer alles hoeft te kunnen en zeker niet hoeft te bewijzen hoe goed je bent. Behalve rust geeft dat ook ruimte. Nu allerlei verplichtingen zijn wegvallen heb je de tijd om zo’n reis te ondernemen. Maar dit klinkt te activistisch: wie die nieuwe situatie tot zich door laat dringen merkt als vanzelf op wat er nog meer is dan de begrensde ruimte van al die activiteiten, waartoe men zich voorheen geroepen voelde. Er vallen gewoon dingen op, die je eerder niet gezien hebt. Hoe paradoxaal ook – maar zo zit het leven in elkaar – blijken beperkingen onvoorziene mogelijkheden in zich te dragen, waardoor de uitnodigingen van buitenaf scherper worden opgemerkt. Zo kun je onbevangener door de natuur lopen en aan bloemen en beesten meer zien dan voorheen het geval was.
Alleen al de ontdekking van het andere kijken kan verbazingwekkend zijn. Toen ik stopte met mijn baan, bedacht ik dat mijn band met muziek wat weinig ontwikkeld was en stapte naar de muziekschool, ging zelfs een instrument bespelen. Dat is al weer een tijd geleden en naarmate de beperkingen toenamen kwam er ruimte voor andere interesses. Intussen dringt zich af en toe het levendige besef op, dat er heel wat met me is gebeurd in de kleine en o zo vergrote speelruimte van mijn leven. Soms zit ik stil – als op de bank langs het pad – en vol verbazing voor me uit te staren naar de weg die ik de afgelopen jaren gegaan ben. Soms zelfs niet begrijpend rijst de vraag: “wat is er toch met me gebeurd?” Het ouder worden is niet alleen heel anders verlopen dan gedacht, ook veel beweeglijker. Een blijvende verwondering heeft zich van mij meester gemaakt: ik heb me er graag aan onderworpen.
Ontwapenend
Ouderdom en kindertijd koppelen is misschien een wel erg vlotte vergelijking tussen twee zo verschillende levensfasen! Iemand zou ook kunnen zeggen, dat er geen groter verschil bestaat, maar onbevangenheid zou van belang kunnen zijn. Waar zitten dan de overeenkomsten? Van kinderen wordt wel gezegd dat ze ontwapenend zijn. Het is herkenbaar voor de oudere mens. Een ooit gelezen bespreking van het schilderij van de schoenen van van Gogh, bracht verheldering. Wat maakt dat schilderij zo sprekend? Het commentaar gebruikt het woord ontwapenend. Er staan gewoon een paar oude afgetrapte, ingezakte schoenen op: dat ik alles. Wat is daar mooi aan? Je wordt even – belachelijk eigenlijk – gedwongen om naar dat ouwe zootje te kijken. De schilder was er kennelijk door gefascineerd. Hij heeft in die schoenen iets gezien, waar je doorgaans geen aandacht voor hebt.
Zo probeerde ik ook anders te kijken. Dan komt altijd weer die ooit ergens gelezen regel in het hoofd, die daar al heel lang zit en zich af en toe weer meldt: “dingen zijn vaak het mooist als ze bijna verrot zijn”. Zo die oude schoenen. Ze zijn hun glans kwijt, hun modische charme waarmee ze ooit indruk moesten maken. De kijker moet het beeld van de mooie, stevige, charmante verschijningsvorm opgeven. Het commentaar noemt dat ontwapenend: de gevestigde oordelen weg laten vallen en dan met lege handen gaan kijken wat er dan nog te zien is. Dan kan het gebeuren dat die schoenen opeens ontroerend worden. Er is een stuk harde werkelijkheid, een rauw stuk leven, dat zich in moeilijke omstandigheden overeind heeft proberen te houden. Het zijn maar schoenen, maar je staat er wel mee in de modder. Wat hebben ze al niet allemaal meegemaakt gaat door je heen.
Ze werken niet alleen ontwapenend, maar scheppen ook contact met de realiteit van het leven. Het heeft zijn glans en zijn schoonheid, maar ook zijn aantasting en verval. Dit laatste laat zien wat onder de schone schijn verborgen zit. Zo’n schilderij helpt daar doorheen te kijken. Niets ten nadele van de schoonheid van het eerste, maar het tweede heeft zijn eigen schoonheid, die dieper wortelt. Het kind heeft nog niet zoveel pasklare oordelen en is ontwapenend in zijn opmerkingsgave, de ouder wordende mens kan ontwapenend zijn, omdat zijn “verval” hem die pasklare oordelen ontneemt. Hij ziet achter mooie buitenkanten niet zozeer de pijnlijke binnenkanten, dat ook wel, maar hij ziet dat de dingen niet zijn zoals ze verschijnen of zich voordoen. Zo kan hij er des te meer overtuigd raken van het belang om niet te snel op eerste indrukken af te gaan.
Die oude schoenen van van Gogh geven heel wat te zien en te denken, als je er bij bent blijven stil staan. En als je zelf oud bent en je in die schoenen voelt staan, besef je misschien opeens, dat je oude kijken je ontwapent en een meer onbevangen blik oplevert. Maar er is nog iets, dat die oude schoenen je leren. Je bent zelf een oude schoen, en waarom zou jou leven niet mooi kunnen zijn, net als van Goghs schilderij. En als je je dan geprikkeld voelt en de moeite neemt om bij van Gogh te zoeken naar koppen van oude mensen, kom je een aantal exemplaren tegen, die je doen zeggen: wat een prachtige kop en wat een brok leven zit daarin. Levert niet juist het verval een mooie gelaatstekening op. Zo’n kop kan ontwapenend zijn, omdat daarin de intensiteit en de volheid bijna tastbaar naar voren komen. Zou zo’n kop niet evenzeer kunnen inspireren om zo naar je eigen ouder wordende kop te kijken?
Levensweg
Als je de ouderdom binnengaat, verlaat je het bal masqué, waar je doorheen moest. Het lijkt wel een soort odyssee, die je mee moet maken om thuis te komen. Yourcenar doet er wel erg cynisch over. Hoe de ouderdom bereiken zonder door die voorafgaande fasen heen te gaan? Ze levert, waarschijnlijk onbedoeld, een beeld voor het leven als “ een ontdekkingsreis naar wat het menselijk leven is, in de valstrik die de wereld is geworden”, zoals Milan Kundera zegt over “de kunst van de roman”. Geen mens ontkomt aan die reis en als je ouder wordt kan de behoefte ontstaan om te vertellen over vroeger, sterker nog om minstens voor je zelf, te overdenken en misschien zelfs op te schrijven hoe voor jou die reis is verlopen. Misschien is het niet verkeerd om er nog een spannend verhaal van te maken ook. Zou een mooie oude dag niet te maken kunnen hebben met een zo afgelegde reis?
Ouder worden is vaak een prikkel om het verleden de revue te laten passeren: niet om te oordelen of de balans op te maken, beter niet, maar gewoon om, liefst met enige verbazing, te kijken hoe het verlopen is, er eventueel alsnog een mooi verhaal van te maken. De rust die Yourcenar vaststelt, kan er alleen maar zijn, als je vrede sluit en vindt met wat geweest is. Die rust stelt een mens in staat om los van dat bal masqué, als door de beperkingen tot een buitenstaander gemaakt, onbevooroordeeld te kijken naar het leven. Dat kan grote voordelen hebben: er hoeft geen rekening gehouden te worden met de spelregels van dat bal, die voor een groot deel maskerades waren. Wat is er mooier dan je op je oude dag te verzoenen met al die rare, foute, mislukte strapatsen die je hebt uitgehaald? En heb je er ook niet heel wat van geleerd?
Ouder worden hoort bij die levensreis; het is wel de laatste fase, maar het kostte ook Odysseus heel wat tijd om er zijn draai te vinden. Het is interessant om een mooi verhaal van je leven te maken, niet een glad of leuk verhaal, maar een dat een intense verkenning van de levensproblematiek betekent. De reis moet worden afgesloten en waarom zou je daar geen boeiende, want levensechte ontknoping bij bedenken. De ruimte die door die beperkingen ontstaat kan een mooie invulling krijgen voor wie ze benut om de zich in het verleden gevormde lijnen bij elkaar te brengen. Zo ontstaat dan, ik heb het geprobeerd, een gedachtewereld, waarin al die lijnen een aardig patroon vormen waar ik met een gevoel van vervulling naar kan kijken. Zelfs alle fouten en angsten, alle mislukkingen en vergissingen vormen een compositie, die zo slecht nog niet is.
Maak ik me niet te gemakkelijk af van de beperkingen, ja en nee. Ik wil de beperkingen niet bagatelliseren, maar het gaat erom hoe je met die beperkingen om gaat. Die vraag, bewust of onbewust, dient zich hoe dan ook aan. Ze is lastig, pijnlijk, vervelend enz. maar wat doe je eraan en ermee? Er alleen tegen vechten heeft uiteindelijk weinig zin, je hebt er meer aan te zoeken naar onvermoede wendingen. Waren die in het verleden ook niet vaak de aanleiding om op verkenning te gaan naar uitwegen of verbeteringen? Terugkijkend heb ik vastgesteld, dat de moeilijke periodes uit mijn leven vaak de meest creatieve en de meest verrijkende waren. Waarom zou de ouderdom deze constructieve mogelijkheden niet in zich hebben? Soms denk ik weleens dat de ouderdom de mooiste tijd van mijn leven is, omdat ik geholpen door het ouder worden die regels van het bal van me af heb weten te schudden.
Diepste ervaringen
In de ouderdom worden we “de diepste ervaringen deelachtig”, zegt Yourcenar. Het klinkt mooi, maar wat moet je je daarbij voorstellen? Is het herkenbaar. Is het niet te diep, te verheven? Toch klopt het als ik tot me door laat dringen wat het zou kunnen betekenen, en dat afgezet tegen de bekende beperkingen, die zo sterk op de voorgrond treden. Vooral het feit bijvoorbeeld dat mensen door de dood uit je leven verdwijnen kan heel aangrijpend zijn. Ontzettend, schokkend, ontwortelend, vereenzamend, vervreemdend kan de dood van je partner zijn, waardoor je in een toestand van verlorenheid en hopeloosheid terecht komt, waaruit geen uitweg mogelijk lijkt. Dat hoort, sprekend uit eigen ervaring, tot de diepste ervaringen, die we als mens kunnen hebben. Daar raak je niet verheven van, eerder vernietigd, en zeer diep.
Niet dat zo’n ervaring je niet eerder in je leven kan overvallen, maar precies doordat je op deze leeftijd toch al worstelt met je eigen beperktheid, komt ze des te harder aan. Waar je op jongere leeftijd door je vitaliteit je gevoelens beter in de hand kunt houden, word je ouder wordend ook op dit punt beperkter. Je zelfbeheersing, nodig en ingezet om je waar te maken in de samenleving, raakt onzeker, zodat je minder controle hebt op wat innerlijk met je gebeurt. Niet alleen het lopen bijvoorbeeld, het herinneren of het concentreren worden moeilijker, het geldt ook voor het voelen, zodat zaken die je voorheen niet raakten nu opeens hard kunnen aankomen. Dat betekent ook dat je dieper geraakt wordt bij zaken die je gevoel, of ze positief dan wel negatief zijn, innerlijk sterker bewegen.
Het was dezer dagen zelfs op het nieuws, uitspraken van filosoof en schrijver Maxim Februari in het TV-programma “Zomergasten”. In verband met zijn transitie van vrouw naar man legde hij uit: “Als je testosteron gebruikt kun je veel minder makkelijk huilen. Vroeger bij films schoten mij wel eens tranen in de ogen. Dat gebeurt niet meer”. Er werd een deskundige bijgehaald, die verklaarde, dat door de vermindering van testosteron, wat bij oudere mannen aan de orde is, de gevoelens zich ongeremder kunnen uiten. De deskundige voegt er nog aan toe, dat hulpeloosheid of machteloosheid, eerder tot tranen bewegen. Vrouwen geven daar gemakkelijker aan toe, terwijl mannen hebben geleerd sterk te zijn en daarom eerder boos worden en in verzet gaan. Maar als de beperkingen van het ouder worden zich doen gelden groeit die onmacht en wordt je soms de baas.
Deze diepste ervaringen zijn vooral heftige pijnlijke ervaringen. Maar ook en juist dat je dingen niet (meer) kunt, kan ook een gevoel, een intens gevoel zelfs, van bevrijding ontstaan. Beperking klinkt over het algemeen negatief, al leerden we vroeger al, dat in de beperking zich de meester toont. En de tweede helft van deze zin zegt: alleen regels kunnen ons vrijheid geven. Hoe paradoxaal het ook klinkt, maar in de veelheid van mogelijkheden kun je verdwalen en als de zaak door inperkingen overzichtelijk wordt is het gemakkelijker om juiste keuzes te maken. Door belangrijk van onbelangrijk te scheiden kan een helderheid ontstaan, waar je zomaar enthousiast over kunt worden. Er zijn van die momenten waarop je opeens gaat waarderen wat je allemaal hebt, terwijl je dat voorheen maar gewoon vond.
Verheldering van ogen
“Oud worden is het eindelijk vermogen/ ver af te zijn van plannen en getallen:/ een eindelijke verheldering van ogen”. Dit constateert de dichteres Ida Gerhardt bij zichzelf: destijds voegde ik dit citaat toe aan Yourcenars tekst. Het meten en weten, regelen en beschikken raken met de leeftijd beperkt, waardoor je kunt ontdekken, dat een mens meer mogelijkheden heeft dan berekend om vorm te geven aan zijn leven, wat op zich al een bijzondere en daardoor diepe ervaring is. Die plannen en getallen horen sterk bij Youtcenars poeha van die tussentijd. Afstand nemend worden de nadelen, de eigen beperkingen ervan, zou men kunnen zeggen, duidelijk, omdat ze alles in een bepaald perspectief zetten, waardoor je ontdekt, dat onze passieve en vooral niet berekenbare kwaliteiten hun voordelen hebben. Dingen die op je af komen, niet meteen een plaats willen geven, maar eerst rustig tot je door laten dringen, zonder dat je er iets mee moet, kan je opmerkzaamheid vergroten en zichtbaar maken wat eerst verborgen was. Het is als de tijd vergeten en opgaan in een meeslepend verhaal.
Of als het kijken naar kunst. Omdat je merkt dat het te vermoeiend wordt om al die schilderijen van de expositie die je bezoekt goed te bekijken, kies je er een stel uit om wat langer bij stil te staan. Dan blijkt er veel meer op te staan dan op het eerste gezicht gedacht. “Goed kijken begint met negeren”, zei iemand en dat is nodig om je “de kunst van de opmerkzaamheid eigen te maken”. Zo stond ik voor het schilderij van Jan Steen “Vechtende boeren bij een herberg”: daar ben je voorlopig niet weg: niet alleen vanwege de mensen maar ook bijvoorbeeld vanwege alle voorwerpen en dieren, en dan ook nog de vraag wat ze betekenen in dat geheel. De leeftijdsbeperkingen helpen met negeren: je kunt niet alles zien en dan blijk je meer te zien. En dat niet alleen: je dringt dieper in een schilderij door en omgekeerd gaat het je aanspreken. Je wordt opmerkzamer, ziet en beleeft meer. Zo verdiepen zich je ervaringen: dat is ook een van die verrassingen van de beperkingen van het kijken. Wat bij zo’n kunstwerk gebeurt, kom je ook in de natuur tegen of in contacten met anderen.
Zo’n ervaring biedt mogelijkheden, als je ze pakken wilt tenminste. Zo’n schilderij neemt je mee, al kijkend raak je geboeid, letterlijk vastgehouden, maar deze inperking geeft juist ruimte en vrijheid, mogelijkheid dus. Ouder wordend kan het hele ervaren zelf intenser worden: je gaat kijken als met de ogen van een kind, zoals Yourcenar zegt, dat zomaar alles vergetend helemaal kan opgaan in de onverwachte dingen, die zich aan hem voordoen. Je kunt in het leven opgebouwde remmingen relativerend achter je laten en meer onbekommerd de dingen op je af laten komen. Daardoor ontstaat tevens een andere, meer intense band, die weer bijdraagt aan de intensivering van het ervaren zelf. Jan Steen overdondert door de veelheid en verscheidenheid van wat er allemaal te zien is: een groeiende verbazing welt in je op.
Wat Yourcenar zegt klopt, heb ik ontdekt. Met de jaren neemt de gevoeligheid toe, niet zozeer in emotionele of zelfs sentimentele zin, maar dieper, meer existentieel. Door de beperkingen wat betreft sociale contacten kan de eenzaamheid zich melden – een erkend probleem bij het ouder worden. Dat kan lastig en pijnlijk zijn, maar die drukte en die chaos van al die opgelegde verplichtingen en verwachtingen waar je doorheen moet heeft bij menigeen de behoefte gewekt aan terugtrekken en afzonderen. De eenzaamheid van de ouderdom – o beata solitudo, o gelukkige eenzaamheid, zeiden oude wijzen vroeger – kan ook worden geïnterpreteerd als een aangeboden vorm van afzondering. Die kan dan gebruikt worden voor de niet onbelangrijke terugblik op je leven. Zo kunnen allerlei dingen, zelfs uit de kindertijd, heb ik gemerkt, op hun plaats vallen, wat dan weer het voldane gevoel geeft, dat je leven metterdaad tot je eigen leven is geworden en dat je hardop voor jezelf kunt zeggen, dat je een mooi, of spannend leven hebt gehad.
Ervaring versus ratio
Plannen en getallen kunnen gezien worden als staande voor de huidige tijdgeest. Ze hebben het leven vastgezet in een in logisch geordend stramien, dat de onberekenbaarheid ervan afdekt en daarmee ook datgene wat het leven zijn spanning, en zijn belevingswaarde geeft. Naarmate iemand door zijn leeftijd daar wat buiten komt te staan, nemen de uitingsmogelijkheden van die levensspanning toe. Het plannings-denken treedt terug ten gunste van het belevings- of ervarings-denken. Het is of je gevoeliger wordt, precies voor de gevoelskanten – gevoelens, verlangens, verwachtingen, dromen – van het leven. Het gaat niet zozeer over diepe of existentiële ervaringen, maar om het ervaren zelf, dat sterker wordt, om – noem het: intuïtie, instinct voor wat er leeft bij anderen of voor de belevingswaarde die zit in de dingen uit de natuur en hoe je daarmee omgaat.
Plannen en getallen stellen een mens op afstand, poneren hem tegenover wat buiten hem is, het andere. Wanneer die minder belangrijk worden kan de band met het andere sterker naar voren treden. Afstand maakt plaats voor nabijheid en verbondenheid. Er komt nog iets bij: omdat de verbondenheid groeit, ontstaat in die ervaring een zekere intensiteit, die iemand het gevoel geeft: ik leef, ik ben er. Zo raakt men bovendien geconcentreerd op de ervaren bestaansdrang, waardoor men des te meer los komt van de veelheid en verscheidenheid – Youcenars chaos – en sterker gericht raakt op het eigen innerlijk. Juist de beperkingen van het ouder worden helpen mee bij het los komen uit die chaos en het concentreren van de aandacht op het (be)leven van het leven zelf.
Hierover denkend zou ik kunnen zeggen dat ik met het vorderen van de jaren zachter, milder, gevoeliger ben geworden. Ik laat de dingen gemakkelijker zonder bedoelingen en oordelen op me af komen. Dat andere mensen anders denken en ook een andere invulling geven aan hun leven voelt als iets vanzelfsprekends: we zijn nu eenmaal niet het zelfde en het anders-zijn hoort bij het feit dat we een bont gezelschap zijn: wat ook weer zijn charme heeft. Bovendien helpt het mezelf om beter te luisteren naar wat voor mij waardevol is om in mijn manier leven vorm te geven. In die zin geldt de zachtheid en die mildheid ook mezelf – wat vaak heel anders is geweest – , en wat dan weer mijn gemoedsrust bevordert en mij – ondanks of dankzij die beperkingen – het gevoel geeft dat het goed met me zit.
Dat de ervaring een groter plaats heeft gekregen levert ook een op het eerste gezicht tegengestelde reactie op. Naast en tegenover die zachtheid staat een vorm van hardheid in de zin, dat wat ik doe met meer interesse en gedrevenheid gebeurt. Ouder wordend is het belangrijk dat je voor jezelf vaststelt wat jou inspiratie kan geven: dat is het woord dat ik daarvoor ben gebruiken. Je moet iets hebben dat inspireert, dat drukt, drijft, treft, prikkelt: dat kunnen de meest simpele bezigheden zijn. Ervaring betekent dat dingen je raken en dat je je laat raken en bovendien dat het geraakt worden zelf uitdrukkelijk tot je doordringt en de diepere krachten voelt, die je leven zijn kracht en bezieling geeft. Zo kan dan alles wat je in je leven hebt meegemaakt in deze beweging worden opgenomen, zodat er een intenser verbondenheid met je geleefde leven ontstaat.
Het einde
De ultieme beperking van de ouderdom is het einde van het leven. Biedt dat nog mogelijkheden? Of is het misschien zelfs cynisch om het daarover te hebben? De naderende dood confronteert ons, ouderen met het feit dat alle mogelijkheden ophouden. Dat weten we ons hele leven al, maar nu komt het beangstigend dichtbij, zozeer zelfs dat we er liever niet over denken of praten: een ervaring die iedereen kan opdoen, als men het onderwerp ter sprake brengt. Het wordt gauw negatief en pessimistisch gevonden: “laten we positief zijn en het over interessanter onderwerpen hebben”. Maar is er een aangrijpender, treffender onderwerp dan de dood? Bovendien: hij is er staat straks voor de deur: zou je hem niet beter te vriend kunnen houden? Zou het niet mogelijk zijn een houding te vinden, waarmee je hem welwillend begroet als hij aanklopt. Vroeger filosofeerde men over de ars moriendi, de kunst van het sterven: wie goed wil leven moet goed leren sterven.
Daar moet je niet mee wachten tot het laatste moment, maar er zeker ouder wordend af en toe eens over denken om zo de mogelijkheid te creëren het positieve van de dood te zien en dat niet door er juist niet aan te denken of over te praten. Pratend over de dood met naasten van iemand, waaraan de dood was aangekondigd, zeiden ze wel eens: “het heeft ons dichter bij elkaar gebracht”. De dood is kennelijk in staat verbondenheid te scheppen. Behalve dat die verbondenheid de naasten betreft, geldt ze misschien eerst en vooral voor de verbondenheid van de persoon in kwestie met zichzelf. De dood biedt de mogelijkheid om dichter bij zichzelf te komen, niet als een vorm van kennen, maar van een diepe vriendschap. Zou de vriendschap met de dood niet uiteindelijk de vriendschap met zichzelf en met het eigen leven kunnen betekenen? Zou dat geen mooi einde kunnen zijn?
Maar ze moet wel de kans krijgen om zich te vormen: je moet het willen en het gaat niet vanzelf. Hier zou die regel uit het gedicht “Poëzie is een daad” van Remco Campert ingebracht kunnen worden: “de dood is slechts de stilte in de zaal nadat het laatste woord geklonken heeft. De dood is een ontroering.” Wie dit leest kijkt misschien in eerste instantie verbijsterd naar deze woorden. Maar zou het bij verder denken niet kunnen zijn, dat als je stil bij een leeg sterfbed zit, of de achtergebleven leegte in het huis op je in laat werken, zich iets van die ontroering aandient. Passages uit het afgesloten leven komen voor de geest: je kijkt naar de inzet of de angst of de gedrevenheid of de eenvoud, waarmee de overledene er doorheen is gegaan en je voelt van binnen een tederheid opwellen, die je even doet slikken. En kun je zo ook niet naar het eigen leven kijken op momenten dat je je realiseert, dat je sterfelijk bent en dat de dood in het ouder worden steeds dichterbij komt?
De naderende dood brengt de tijdelijkheid van het bestaan scherp onder ogen. Dan kan zich een wonderlijke omkering voltrekken: een soort door de tijd heen vallen. Een mens kan dat op verschillende momenten van zijn leven meemaken. Je wordt hevig door iets aangegrepen en dan is het net of de tijd stil staat of dat je even eruit los komt: even dwaal je weg en is het of je in een andere, tijdloze wereld terecht bent gekomen. Ook iets waar dichters het soms over hebben: “Er is geen einde en geen begin aan deze tocht, geen toekomst, geen verleden, alleen dit wonderlijk gespleten lange heden”, dicht Vasalis over een nachtelijke busrit over de Afsluitdijk. Als er iets is dat zo’n uit de tijd vallen zou kunnen oproepen dan zou dat de tijdelijkheid van de sterfelijkheid kunnen zijn. Dat hoort dan wel bij de ars moriendi: en als zodanig bij de mogelijkheden van die uiterste beperking van de dood.
Tenslotte
Als de dood een taboe is, zoals wel wordt gezegd, valt dit positieve betoog dan niet te interpreteren als een poging om de dood het zwijgen op te leggen? Misschien lijkt het erop of de ernst van de dood wordt afgedekt. Zoals alles in het even heeft ook de dood twee kanten en wie de ene kant verdringt, zal ook de andere kant niet opmerken. Er zijn heel wat oude wijsheden in de trant van: “wie zijn leven verliest zal het vinden.” Het is dan ook niet de bedoeling het verlies te camoufleren, maar juist aan de orde te stellen, te bedenken hoezeer de vondsten die het verlies in zich draagt verloren gaan voor wie dat doet. Het zou wel eens kunnen dat er veel verloren gaat, omdat de beperkingen en de grenzen van het ouder worden te zeer buiten de aandacht komen. Ik wil nog graag een laatste dichtregel naar voren halen: ”en alleen is leven leven als het tot de dood ontroert”, zoals P.C. Boutens zegt.
Frans Frijns
2019