Lijden is niet beneden de menselijke waardigheid. Ik bedoel: men kan menswaardig lijden en onmenswaardig. Ik bedoel: de meeste westerlingen verstaan de kunst van het lijden niet en ze krijgen er duizend angsten voor in de plaats. Dit is geen leven meer wat de meeste mensen doen: angst, resignatie, verbittering, haat, wanhoop. Mijn God, het is zo goed te begrijpen allemaal. Maar wanneer hun dit leven ontnomen wordt, dan wordt hun toch niet veel ontnomen? Men moet de dood accepteren als bij het leven horend, ook de vreselijkste dood. En leven wij niet iedere dag een heel leven en doet het er veel toe of we enige dagen korter of langer leven? Ik ben iedere dag in Polen, op de slagvelden, zo kan men dat noemen; er dringt zich soms een visioen van grifgroene slagvelden aan me op. Ik ben bij de hongerenden, bij de mishandelden en bij de stervenden, iedere dag, maar ik ben ook bij de jasmijn en bij dat stuk hemel achter mijn venster, er is voor alles plaats in één leven. Voor een geloven aan God en voor een ellendige ondergang.
Men moet ook de kracht hebben om alleen te lijden en om anderen niet te beladen met de eigen angsten en lasten. Dit moeten wij nog leren en men zou elkaar ertoe moeten opvoeden, als het niet met zachtheid gaat, dan met strengheid. (…) Een plaats geven aan het lijden. En het is waarachtig geen geringe plaats die het lijden heden ten dage opeist. Doet het er in laatste instantie eigenlijk veel toe of het in de ene eeuw de inquisitie is en in de ander eeuw oorlog en pogroms die de mensen doen lijden? Zinloos zoals ze zelf zeggen? Het lijden heeft altijd zijn plaats en zijn rechten geëist en doet het er veel toe in welke vorm het komt: Het komt erop aan hoe men het draagt en of men het te rangschikken weet in zijn leven en toch het leven blijft aanvaarden.
[bron]Etty Hillesum, in: Het verstoorde leven. Dagboek 1941-1943