En gaat u niet preken?, vroeg Tom.
Nee, ik ga niet preken.
En gaat u niet dopen?, vroeg moeder.
Ik ga niet dopen. Ik ga in het veld werken, op het groene veld. Ik wil onder de mensen zijn. Ik wil niet proberen ze iets te leren. Ik wil proberen zelf iets te leren, wil leren waarom mensen in het gras wandelen, wil ze horen praten, ze horen zingen. Ik wil luisteren naar kinderen die hun pap eten, wil luisteren naar man en vrouw als ze ‘s nachts op hun matras aan de gang zijn, wil met ze eten en leren.
Zijn ogen waren nat en glanzend. Ik wil in het gras liggen, open en eerlijk met ieder die me hebben wil. Ik ga vloeken en schelden en de poëzie horen van mensen die praten. Dat is allemaal heilig, dat zijn allemaal dingen die ik niet begrepen heb. Al die dingen zijn de ware dingen.
Moeder zei: Amen.
De dominee ging nederig op het slachtblok naast de deur zitten. Ik vraag me af wat voor taak een man heeft die zo eenzaam is als ik, zei hij.
[bron]John Steinbeck, in: De druiven der gramschap