Er wordt in ons land en de rest van Europa heel wat afgefietst. En het is lang niet altijd de eenzame fietser die ’s-morgens in zijn beste speelpakje en tegenwoordig met zijn bijna onbetaalbare fiets de deur met een energieke zwaai achter zich dichtslaat om sportieve roem te vergaren. Integendeel, vooral in het week-end verplaatsen deze vermetelen zich vooral in hordes.
Wetenschappelijk staat het fysieke nut van doorgedreven inspanningen ernstig ter discussie. Ik ken wetenschappers die uitdrukkelijk zijn in hun opvatting dat sport uitermate ongezond is, niet verbroedert en bij gebrek aan succes tot depressie en zelfs agressie leidt. Falen met alle gevolgen van dien is in menige sport van nature ingebakken. Goede opvoeding leert kinderen om gaan met tegenslagen in het leven. Hoe zit dat dan als oververhitte pubers een grensrechter dood trappen? Hen is blijkbaar de nodige zelfbeheersing (en/of groepsbeheersing) van huis uit niet mee gegeven. Maar dat toch maar even terzijde. Ik heb geen verstand van voetballen en voetballers maar wel van fietsers en wielrenners.
De hordes zich op twee wielen door spierkracht aangedreven vehikels voortbewegende schepsels bestaan lang niet altijd uit super afgetrainde atleten. Het is zelfs niet al te overdreven ervan uit te gaan dat in doorsnee het fietsen een remedie moet zijn tegen meer of minder nadrukkelijke welvaartsomvang. Vooral als het gaat om de fanatiekelingen van wie de goede jaren zo langzamerhand steeds verder achter blijven. Het is met name dat fanatieke waar ik het over wil hebben.
Ik weet niet wat er in mannen vaart als ze hun stramme lijf op de fiets hijsen.
Een factor is in ieder geval competitie. Zet twee fietsers bij elkaar en er is koers. Om en om een half wieltje voor de ander en dus steeds sneller. Zweet langs de kop, gierende ademhaling, verzurende benen. Maar voor geen prijs opgeven. Vooral niet af gaan.
Mede weggebruikers zijn obstakels.
Ikzelf ben een bange fietser. Ik ga vierkant door elke bocht, ben daarom kampioen gaten dicht rijden. Ik kom dan dus nog wel eens alleen te rijden. Ik gun anderen ook een plek onder de zon. Geen bel op mijn fiets (voor een echte wielrenner is dat geen gezicht) maar daar heb ik iets op gevonden. Als ik vrolijk fietsende peddelaars achterop rijd, hou ik altijd even in, roep dan uit volle borst ‘PLINGPLONG’, passeer wanneer mij de ruimte wordt gegeven en zeg onder het voorbij gaan ‘wat een bel, hè’. Er is nog niemand van het lachen van de fiets gevallen maar doorgaans wordt het wel gewaardeerd.
Voor de meeste mannen die in groepen rijden is er niets erger dan ‘ervan af te moeten’. Dat wil zeggen ‘het wiel niet kunnen houden’ en dus langzaam de groep van je weg te zien rijden. Sommigen gaan heel ver om die schande te voorkomen. Ze spannen zich steeds meer in om hun plek in de groep vast te houden. Tot ze in de fase komen dat ze zich ‘het snot voor hun ogen’ rijden. Steeds dieper in ‘de beugel’ zakken totdat ze ‘met hun kop onder het stuur’ en ‘tussen hun kader’ hangen (dat is meer een Belgische uitdrukking) en bijna blind van inspanning alleen nog maar zien wat zich op niet verder dan een centimeter of wat van hun gezicht bevindt.
Berucht is ‘het duinpad’ tussen Langevelderslag in de duinen tussen Noordwijk en Zandvoort en Zandvoort zelf. Het is een tamelijk smalle weg die in twee richtingen wordt bereden. Schitterend voor Piet en Truus die op een mooie lente- of zomerdag er eens op uit trekken om van weer, duinen, konijnen, een enkele vos of ree en zee te genieten. Iets minder schitterend voor hordes wielrenners die zich in groepsverband, en ten opzichte van elkaar in tegenovergestelde richting, verplaatsen. En juist daar ontbrandt de koers pas echt om voor mij volkomen ondoorzichtige redenen.
Het gaat daar, en uiteraard overal in Nederland waar zich vergelijkbare situaties voor doen, nogal eens mis. Valpartijen zijn aan de orde van de dag. Binnen de groep als vermoeide helden met hun voorwiel een voorganger raken of van de weg af raken en opeens gestopt worden door het rulle zand naast de weg waarin ze (be)landen. Die valpartijen vallen meestal nogal mee zolang renners netjes een helm dragen. Helaas zijn het vooral oud renners die denken dat een petje de val voldoende kunnen breken (Belgische helm, gaat nooit stuk bij een valpartij). Geen leuk gezicht zo’n kermende renner met een bebloede kop.
Gevaarlijker zijn de confrontaties tussen renners als groepen zich in tegengestelde richting bewegen. Een smalle weg, vermoeidheid, verlies van concentratie en in een moment van onachtzaamheid even uit de formatie sturen. Ernstig letsel en in de loop der jaren al tal van ongelukken met dodelijke afloop.
Het zal wel bij het heldendom horen. Helden zijn onsterfelijk. Je bent alleen maar een held als je daar zelf in gelooft. Ik ben in dat opzicht dus gewoon een sukkel. Ik rijd met een helm, ben bang te vallen (ooit desondanks schedelbasisfractuur, verbrijzeld sleutelbeen en drie maanden op non-actief) en als we in de duinen komen ga ik op afstand van de groep rijden na gevraagd te hebben of ze voor mij ook alvast koffie willen bestellen. Ik ben een sukkel en hoop dat nog lang te blijven.