Interview met Jo van den Doel:
Achteraf besef ik pas wat ik allemaal heb meegemaakt. In de oorlog leefde ik gewoon mijn leven, mijn blik beperkte zich eigenlijk tot wat ik zelf meemaakte. En er werd ook niet veel gepraat in het dorp, Zeeuwen zijn nogal stille mensen. Maar ongeveer vanaf mijn veertigste kwamen de herinneringen weer terug, vooral als er weer wat gebeurde. Als er een jong iemand overlijdt bijvoorbeeld, dan komt de herinnering aan mijn broer Jan weer naar boven. Ik kan hem nog zien liggen.
Mijn ouders waren net verhuisd naar Brouwershaven toen ik werd geboren. Mijn vader werkte bij een dorsbedrijf. Op het eiland was één dorsmachine en daarmee trokken ze van boerderij naar boerderij. Mijn vader ging op het fietsje overal heen. We hadden altijd goed te eten, ook later in de oorlog hadden we altijd wel een beetje graan in huis dat mijn vader meebracht. Op zaterdag kreeg ik een handje olienootjes, dat was een hele traktatie. Mijn moeder betaalde altijd keurig op tijd de rekeningen. Iedereen moest wel meewerken. Mijn oudere broers en zussen gingen ongeveer vanaf hun twaalfde bij een schipper of als dienstbode werken. Na de lagere school doorleren zat er niet in, iedereen heeft zelf cursussen gevolgd om een beroep te leren. Toch zijn we nooit iets te kort gekomen.
We zagen de hemel in de verte rood kleuren
Het uitbreken van de oorlog is aan Brouwershaven voorbijgegaan. Het enige wat ik me herinner, is dat op 10 mei 1940 iedereen op straat met elkaar stond te praten. En op 14 mei zagen we in de verte de hemel rood kleuren. Pas later hoorden we dat dat het gevolg was van het bombardement op Rotterdam. Schouwen-Duiveland was toen nog een eiland, vrij geïsoleerd. Als je ergens heen wilde, had je te maken met lange reistijden. En de enige telefoon op het dorp zat in het postkantoor. Al snel na de meidagen zagen we Duitsers op het eiland. Eerst woonden ze bij mensen in huis, daarna vorderden ze een groot huis bij de haven. Verder lagen ze met boten in de haven en vlak buiten de dijk.
In de eerste jaren gebeurde er niet veel, ik kan me tenminste niet veel herinneren van wat ik tussen mijn tiende en twaalfde jaar meemaakte. We tolden en hoepelden en we gingen gewoon naar school, al moesten we wel een paar keer verhuizen. Dan werd onze school gevorderd door de Duitsers en zaten er Armeniërs in, krijgsgevangenen of zo, ik weet het niet precies. We zaten dan in de openbare school, die was groot genoeg, of in lokalen achter de kerk. Daar zagen we op een middag dat de bronzen klok uit de kerktoren naar beneden werd getakeld. Dat leidde tot grote onrust in de klas.
Toen we weer terug konden naar onze eigen school, moest eerst de bende worden opgeruimd die de Armeniërs hadden achtergelaten. Aan het einde van de oorlog kregen we les op een boerderij in De Osse, een paar kilometer lopen. Omdat de haven regelmatig werd beschoten, was het te gevaarlijk om daar in de buurt les te krijgen. Toch had ik zeker plezier als schoolkind. Ik kan me nog herinneren dat we in de pauze tikkertje speelden rond de grote kerk en pas naar binnen gingen als de schooldeur dichtging. Dat heeft me nog een lager cijfer voor gedrag opgeleverd, we moesten dan voor straf op de gang staan. Verder had ik allemaal hoge cijfers. We hadden ook een goede meester. Daarom weet ik bijvoorbeeld nog allerlei plaatsnamen in Nederland, in Indonesië en de rest van de wereld; die moesten we allemaal uit ons hoofd leren.
‘Licht aus’
Als je op straat liep, kwam je regelmatig Duitsers tegen. Die vond ik niet echt kwaadaardig, ze waren gewoon van de Wehrmacht. Misschien zaten er wel mensen bij die zelf ook niet in dienst wilden. Ik was niet bewust anti-Duits, al had ik het wel over ‘die moffen’, dat nam ik dan waarschijnlijk over van anderen. En je praatte niet met ze. Ze waren verder niet bars of zo, ze neusden gewoon overal rond of er iets verdachts gebeurde, ook bij ons achterom bijvoorbeeld. Daar ontdekten ze ’s avonds een keer een beetje licht omdat mijn opa net naar de wc achter in de tuin moest. ‘Licht aus!’, schreeuwden ze. Verder hadden we alles goed verduisterd, mijn vader heeft daarvoor speciaal nog blinden voor de ramen gemaakt. Of ik bang ben geweest? Dat kan ik niet zeggen. Ik was zelf ook eens een keer te laat, toen kwam ik net na spertijd terug van de verjaardag van een vriendinnetje. In mijn beste Duits legde ik uit dat ik dichtbij moest zijn en dat accepteerden ze. We hadden namelijk Duitse les op school gehad, niet veel hoor, zo maar een paar lessen. Dan konden ze zeker tegen de Duitsers zeggen dat ze ons Duits leerden.
Ik zou niet weten of in die eerste jaren ooit mensen zijn opgepakt in het dorp. Zoals er volgens mij ook geen duidelijke NSB’ers waren. Je hoorde wel eens van mensen die aan de andere kant stonden, of van meisjes die het met Duitsers hielden. Die kregen ook kinderen. Maar in zo’n dorp werd het meeste stilgehouden.
Brouwershaven werd later in de oorlog regelmatig beschoten door de Engelsen. Als ik dan onderweg was naar school, dook ik snel de gang van een huis in. Dat kon makkelijk, want deuren waren in die tijd niet op slot. Na verloop van tijd keek iemand of de kust veilig was en dan ging je weer op weg, naar school of naar huis. Ik weet ook nog dat we een keer aan het wandelen waren op de dijk en plat tegen de dijk gingen liggen toen er beschietingen losbarstten. Ook dat maakte me niet echt bang; je beleeft het wel, maar je gaat gewoon door.
Garnalen pellen
In de zomer ging ik naar mijn zus in Den Haag, als vakantie. Ik vond het leuk om met haar kleine kinderen te spelen. Het was een hele reis, ik voer met mijn broer mee naar Dordrecht, om vandaar de trein naar Den Haag te nemen. Ik telde goed welke stations nog moesten komen, en als ik het niet wist, vroeg ik het gewoon. In die eerste jaren was in Den Haag nog van alles te krijgen en mijn zwager kon door zijn werk altijd wel wat te eten regelen.
Mijn vader bleef aan het werk gedurende de hele oorlog. En ik moest ook meewerken om het gezinsinkomen wat aan te vullen, zoals iedereen die nog thuis was. Garnalen pellen bijvoorbeeld, dan haalden we een grote emmer garnalen van de visafslag en gingen we die thuis pellen. Daar kreeg je dan een paar cent voor, net als voor het sorteren van erwten. Verder ging ik aren lezen en besjes plukken. Al met al heb ik dan ook niet echt honger gehad. Mijn vader nam graan mee van zijn werk, dat maalden we dan in de koffiemolen en brachten het naar de bakker om brood van te bakken. We hebben ook een keer stroop gemaakt van gekookte suikerbieten, dat was eens maar nooit weer. Dat smaakte niet. Van de room van melk maakten we roomboter en als die er niet was, kon je kunstboter maken van poeder die je aanlengde met melk. We aten vooral veel vis. Mijn vader raapte mosselen en de bootjes bleven vis aanleveren. Op een keer hebben de Duitsers ontdekt dat we graan in huis hadden, we moesten een mud op een kruiwagen bij de Duitsers brengen. Iemand moet dat verteld hebben, maar ik heb nooit gehoord wie dat geweest kan zijn.
De knal was tot in Brouwershaven te horen
Wat grote indruk op me maakte, was de dood van mijn neef, al in 1940. Hij wilde met een andere man een mijn over de dijk slepen om te ontmantelen of zo, bij De Osse. De knal was tot in Brouwershaven te horen. Hij was door mijn grootouders grootgebracht, omdat zijn moeder al jong was overleden. Ik weet nog goed dat de kist waarin hij werd opgebaard bij mijn grootmoeder in huis stond. Vlak daarvoor was al een vissersschip op een mijn gevaren. Die boot is nooit meer terug gevonden, maar de lijken spoelden later aan. De schipper kwam uit Brouwershaven, die kende ik wel, de andere drie kwamen van Goeree. Dat is eigenlijk de eerste gebeurtenis die ik meemaakte nadat de Duitsers waren gekomen.
Een slecht jaar
1943 was een slecht jaar voor ons. De haven en de boten werden regelmatig beschoten door de Engelsen. Een van mijn broers, Jan, werkte bij een beurtschipper. Elke week voeren ze heen en weer naar Rotterdam met allerlei goederen, stro en hout en dergelijke. In september van dat jaar vertrokken ze in een konvooi uit Brouwershaven. In het dorp hoorden we een hele hoop vliegtuigen en we zagen ze naar beneden duiken. Maar we wisten niet dat ze op het konvooi schoten, dat hoorden we pas later. Toen bleek dat ook mijn broer was getroffen, hij werd ernstig gewond naar het ziekenhuis in Noordgouwe gebracht. Daar is hij ’s nachts overleden. Mijn vader en moeder waren helemaal overstuur natuurlijk. Hoe ik dat zelf heb beleefd? Ik werd onmiddellijk aan het werk gezet, ik maakte de bedden op en zette koffie en zo. Pas veel later is het weer allemaal teruggekomen. Ik kan hem nu nog zien liggen, in de kist, bij ons thuis opgebaard. Dat werd niet van me weggehouden. Hij werd nog ouderwets gedragen naar het kerkhof, waarbij de dragers een takje in de mond hadden, zoals gebruikelijk was als jonge mensen overleden. Later heb ik ook gehoord hoe mijn moeder getobd heeft met de vraag waarom ze niks kon zeggen toen hij die nacht in het ziekenhuis lag en zei: ‘Ik ben zo alleen.’ We zijn toen een jaar in de rouw geweest, op foto’s uit die tijd zie je me nog in een zwart jurkje en met een zwarte strik in mijn haar. De kinderen in mijn klas zeiden daar niets van, geloof ik. Zoals er over zoveel maar weinig werd gesproken in Brouwershaven.
Tien mannen opgehangen in Renesse
Noord-Beveland was eind oktober 1944 bevrijd door de Canadezen. Die hadden ook een landing op Schouwen overwogen, maar dit plan laten varen. Vanuit de illegaliteit was er wel telefonisch contact met de Canadezen. Op 2 december 1944 werd bekendgemaakt dat alle mannen van zeventien tot veertig zouden worden weggevoerd als ‘spitters’ – om verdedigingswerken voor de Duitsers aan te leggen. Daarop werd telefonisch afgesproken dat de Canadezen op 6 december ’s avonds een groep van zeventien personen met een bootje zouden ophalen. Deze groep bestond onder meer uit twee ondergedoken Britse militairen en dertien illegale werkers. Op 6 december was het weer te slecht. De avond erna ging het ook mis: eerst werd de boot ontdekt, daarna ontstond met de groep een vuurgevecht. Elf personen vielen in Duitse handen. Daarvan werden er uiteindelijk negen op zondag 10 december 1944 bij het Slot Moermond opgehangen. Een aantal mannelijke verwanten en vijf andere burgers uit iedere gemeente werden daarna gedwongen de opgehangenen te zien. De lijken moesten twee etmalen blijven hangen. Het dode lichaam van de in het vuurgevecht gewonde gemeentesecretaris van Renesse werd een dag na de executie naast de anderen gehangen. Door de geïsoleerde ligging van Schouwen werd pas twee maanden later in de illegale pers melding gemaakt van deze oorlogsmisdaad.
Bron: L. de Jong: Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, deel 10b, eerste helft. Den Haag, 1981.
Dat is een geluid dat ik later nooit meer heb gehoord
Het verloop van de oorlog volgden we via radioberichten. Volgens mij hadden mijn ouders hun radio niet ingeleverd. Ook kregen we zo nu en dan een illegaal krantje in de bus, dat ik soms zelf weer ergens anders in de deur stak. Het nieuws over de invasie in Normandië ging als een lopend vuurtje door het dorp. In het najaar werden Noord- en Zuid-Beveland bevrijd, Schouwen-Duiveland bleef bezet. In die tijd ben ik wel bang geweest, vooral vanwege de V1’s die de Duitsers afschoten in de richting van Antwerpen. Die kwamen bij ons over en dan moest je altijd goed opletten of ze wel doorvlogen. In het tuintje achter ons huis zijn er een paar neergekomen. Dan was de was die daar hing te drogen helemaal zwart. We hadden stropakken tegen de muren van ons huis gezet, maar of dat veel geholpen zou hebben … En om elf uur ’s avonds kwamen de Engelse bommenwerpers, die hoorde je langzaam aanzwellen. Dat is een geluid dat ik later nooit meer heb gehoord, maar in mijn hoofd hoor ik dat nog steeds. Zo veel vliegtuigen, soms dacht ik dat ik ze in Engeland al kon horen opstijgen. Je keek naar buiten, maar zag geen bal. Om vijf uur ’s nachts kwamen ze weer terug.
Er werden ook jongens opgepakt en weggevoerd naar werkkampen. Mijn zwager was er bij, mijn broers hoefden niet. Ik zou niet weten of mensen toen zijn ondergedoken, dat heb ik nooit gehoord. In die tijd probeerden wel ongeveer twintig mannen te vluchten naar Engeland. Ze wilden naar Noord-Beveland varen maar werden ontdekt door de Duitsers. Dat was heftig. Iedereen sprak erover, zouden ze doodgaan, zouden ze vrijkomen. In de kerk bad de dominee voor hun vrijlating, zo werd je erbij bepaald. De dominee is ook gaan praten met de Duitsers en heeft nog een jongen van vijftien vrij gekregen. Tien anderen zijn door de Duitsers opgehangen in Renesse.
Het leven is pas echt veranderd na 1953
Van de bevrijding herinner ik me dat iedereen op straat was, maar ik weet niet meer of er een optocht is geweest. Geallieerden heb ik ook niet gezien, die kwamen niet naar het dorp. En tanks al helemaal niet, dat was onmogelijk met al dat water. Je kon alleen maar met bootjes op Schouwen komen, al die bruggen waren er toen nog niet.
Na de bevrijding heb ik nog toelatingsexamen gedaan voor de huishoudschool. Maar ik viel af omdat de oudere meisjes voorgingen. Daarom ben ik maar gaan werken, zoals de meesten. Uit mijn klas hebben maar twee mensen het voortgezet onderwijs gedaan. Dat is dus een gevolg van de oorlog, dat ik geen kans heb gekregen om voortgezet onderwijs te doen. Of mijn leven is veranderd door de oorlog? Nou, dat weet ik niet. Het leven op Brouwershaven is pas echt veranderd na de watersnoodramp in 1953. Misschien was die wel meer bepalend omdat we toen ouder waren en meer verantwoordelijkheid hadden. Voor de watersnood was het leven geïsoleerd. Voor een paar boodschappen gingen we naar Zierikzee of Scharendijke, waar een tante van ons woonde. Maar verder hoefde je niet weg, je kon alles krijgen in het dorp. Je trouwde ook onder elkaar.
Veel van wat er in de oorlog gebeurde, hoorde ik later. In Brouwershaven woonden bijvoorbeeld geen joden. Pas na de oorlog heb ik gehoord wat daarmee is gebeurd. Na de oorlog kwamen de verhalen los. Toen realiseerde ik me ook dat ik best wel wat heb meegemaakt in de oorlog. Maar op het moment dat al die dingen gebeurden, ging ik gewoon door.
Bron : [Die Oorlog]
Biografische gegevens
Jo van den Doel-Stoel werd geboren op 4 oktober 1930 in Brouwershaven. Ze groeide als jongste op in een gezin van acht kinderen. Haar vader werkte op een dorsbedrijf. Tot en met 1945 zat ze op de lagere school, daarna ging ze werken als hulp in de huishouding.
In 1951 trouwde ze met Arij van den Doel. In die tijd kreeg ze ook een baan op het lokale politiebureau waar ze tot haar verhuizing naar Delft in 1963 heeft gewerkt.
Jo van den Doel heeft vijf kinderen en elf kleinkinderen.