In een boeddhistische parabel wordt het ik, jezelf of je ego, vergelijken met een vlot waarmee je de rivier van het leven opgaat om die over te steken en aan land te gaan. Het is een kronkelende rivier waar je in eerste instantie met de stroom wordt meegevoerd. Soms zijn er botsingen met anderen, ontstaan er draaikolken en ga je tegen de stroom in. Maar het doel is verderop de rivier over te steken, de oever op te gaan om daar te leven en het beloofde land of het paradijs te zoeken. Doch het vreemde verschijnsel doet zich voor, dat iedereen die de oever bereikt op zijn of haar vlot blijft zitten en dat bijna niemand eraf stapt. Een enkeling loopt onbezwaard rond maar de meesten koesteren hun vlot en zijn niet te bewegen van hun vlot af te komen.
Je ‘ik’ is het instrument waarmee je in de wereld staat, maar we hebben er een doel van gemaakt, zo luidt de boodschap. Vaak worden er voor dit ik verschillende woorden gebruikt die al dan niet van elkaar worden onderscheiden. Met het woord ego wordt dan op een overontwikkeld ik gedoeld en met zelf verwijst men naar het tegenovergestelde, waar het ik grotendeels is losgelaten. Maar je kunt iets pas loslaten als je het vast hebt. Vandaar dat er dan soms gesproken wordt over individualisering als een wordingsproces van het individu. Daar gaat het om het ontwikkelen van het ik. Individuatie is vervolgens het loskomen van dat ik. Carl Jung zag individuatie als toenemende bewustwording van het zelf, ontdaan van ik en ego.
Boeddhisten zien het ik of het ego vaak als een illusie.
Toen in 1950 een groep jongeren in Amerika de uitspraak werd voor gelegd ‘Ik ben een belangrijk persoon’ schaarde 12% zich daar achter. Volgens de epidemiologen Pickett en Wilkinson was eenzelfde groep veertig jaar later, in 1990, het voor 80% met de uitspraak eens. Een grote verschuiving. De meesten vonden zichzelf nu belangrijk, beschikten over een belangrijk ego, doch tegelijk is er ook een toename van depressiviteit en angstklachten te constateren, voegen de onderzoekers eraan toe. Dit onderzoek geeft aan dat mensen zich de laatste decennia steeds belangrijker zijn gaan vinden maar dat dit met de nodige pijn gepaard gaat. De toename bij jongeren lijkt wel een graadmeter voor wat er zich in de samenleving afspeelt. En Nederland verschilt hierin vermoedelijk niet veel met Amerika. Het betekent dat het ‘ik’ meer centraal is komen staan en dat het belang van een eigen identiteit groter is dan ooit tevoren. En dat in een tamelijk korte periode. Dat is niet mis en moet ingrijpende gevolgen hebben voor de hele samenleving. Misschien moeten we de ontwikkelingen rond genderidentiteit ook in dit licht zien. Bezigzijn met de eigen identiteit is meer dan vroeger belangrijk. In plaats van na een individualiseringsproces de teugels te vieren en het ik en de eigen identiteit wat te relativeren, lijken die juist aangescherpt te worden en daar schijnt onze natuur toch de nodige psychische problemen mee te veroorzaken.
Identiteit en het eigen ik worden naast het DNA voor een groot deel bepaald door omgeving en cultuur. Heden ten dage is het vanzelfsprekend dat iedereen belangrijk is en zich het middelpunt van de wereld waant. Veel opvoeding en onderwijs is daarop gericht. Iedereen is uniek, heeft meegemaakt wat anderen niet hebben ervaren, heeft een eigen verhaal dat opgeschreven en verspreid moet worden. Een competitieve instelling versterkt de individualisatie. Bij sollicitaties moet je laten zien hoe goed je bent, wat je sterke eigenschappen zijn en dien je aan te tonen dat je de beste kandidaat bent. De wereld heeft je nodig om te kunnen functioneren. Je moet super zijn. Het valt niet mee om dat gevoel en die overtuiging te relativeren of met humor te benaderen. Het eigen ik dient zich te presenteren als het belangrijkste van ons bestaan, het verlies of een verzwakking ervan betekent het einde. Geen wonder dat de helft van onze bevolking aan de antidepressiva is, zoals een psychiater onlangs beweerde.
De Engelse Bertrand Russell schreef (bijna tachtig jaar geleden) dat hij het meest gelukkig was op de momenten dat hij zich niet met zichzelf bezig hield. En de Dalai Lama zei dat teveel met jezelf bezig zijn is vragen om lijden. Dit betekent niet dat er geen zelfkennis aanwezig hoeft te zijn. Dat is het andere uiterste, want enige zelfkennis vormt een belangrijk onderdeel van het individualiseringsproces en speelt een rol bij het inzicht in hoeverre men ik-gericht in het leven staat. Bij de oude Grieken hing boven het orakel van Delphi de leus: Ken u zelf (Gnothi seauton). We weten niet precies wat voor zelf ze daarbij voor ogen hadden, ook niet of ze over een duidelijk ik-besef of ik-bewustzijn beschikten. Enige zelfkennis is van belang om te weten wie je bent, wat je mogelijkheden zijn, waar je vandaan komt en waar je heen gaat en wat je positie is te midden van de vele anderen. Onduidelijk is of de Grieken er vanuit dat gingen dat die zelfkennis ook bereikt werd.
Wij weten dat we wordende en veranderende wezens zijn, maar tegelijk gaan we er vanuit een statische en vaststaande identiteit te bezitten. Alles wat leeft is in beweging. We denken onszelf te kennen, maar dat blijkt vaak niet het geval, en dat zou voor anderen ook gelden. We kunnen en mogen onszelf veranderen, niet helemaal, een beetje.
De precieze locatie van het ik in ons lichaam is moeilijk te vinden. Hersenonderzoekers, neurofysiologen constateren dat er in de mens geen centraal hoofdkwartier bestaat, dat er nergens een centrum van ik-bewustzijn is waar te nemen en dat dit in die zin in ons brein onvindbaar is. Maar in veel situaties speelt het ik geen rol en handelen we op de automatische piloot, zoals dat wordt aangeduid. Dit kan ons erop wijzen om na onze individualisering niet al te fanatiek met dat ego bezig te zijn. Het maant ons onszelf niet als doel maar als middel te zien om te leven en er te zijn.
De aarde krioelt van leven, ook de lucht, het water en de grond, alles zit er vol mee. Er is amper een plekje te vinden waar geen leven is, waar zich geen levende cellen of levende atomen bevinden. Het leven is overal, maar we weten amper wat het is, waar het vandaan komt en waar het naar toe gaat. We leven met zeven miljard mensen en ontelbare miljarden andere levensvormen op deze aardbol. Mensen vinden zich het belangrijkst, maar jaarlijks sterven er ruim 75 miljoen en er is een voortdurend komen en gaan van leven en dood. Miljarden zijn al voorgegaan.
Vanuit de zon bekeken draait de aarde als een vleugje materie al meer dan drie miljard jaar om haar heen en bestaan daar op dat steen- en waterachtige bolletje sinds een paar tellen miljarden vormen van leven, minuscule vonkjes van het vuurwerk van de zon, onderdeel van een gigantisch vuurwerk dat we de kosmos noemen. Kosmisch gezien mogen we er een miljoenste van een miljardste seconde bij aanwezig zijn, even maar.
Piet Winkelaar
December 2021