Doping in de wielersport heeft een lange historie.
De laatste jaren wordt er intensief op dopingzondaars gejaagd. Het is wel minder geworden maar zodra er weer een middel wordt ontdekt dat niet meteen in het lichaam kan worden opgespoord, wordt er toch weer flink uit de verkeerde potjes ‘gesnoept’. Cera, een variant op het eerder zeer populaire Epo, was tot voor kort met de bestaande onderzoeksmethoden niet op te sporen. Maar vanaf het moment dat daar verandering in kwam bleek een aantal vedetten van naam toch aan de verleiding van betere prestaties, van meer faam en geld, geen weerstand te hebben kunnen bieden. En dan volgt al snel een schorsing van twee jaar.
Die jacht op doping heeft lang niet altijd bestaan.
Onder vroegere wielerhelden zoals Fausto Coppi en Gino Bartali en hun tijdgenoten was het heel gewoon met pilletjes de eigen prestaties wat te bevorderen. Pilletjes die in alle openheid en voor het oog van de gehele wereld en door alle coureurs werden ingenomen.
Het is nog niet zo lang geleden dat ploegleiders ’s-morgens aan het ontbijt de pillen kwamen uitdelen. Vaak niet voor iedereen dezelfde soort. Dat hing af van het strijdplan van de betreffende koersdag en de onderlinge rolverdeling.
Aanvankelijk werd op dopingcontroles niet gereageerd met het stoppen met gebruik van verboden middelen maar met het zoeken van manieren om ontdekking tegen te gaan. Of zoals een afgestapte renner in de avondetappe van Mart Smeets tijdens de Tour de France enige jaren geleden vertelde. Professioneel in het wielerpeloton is op de eerste plaats voorkomen dat je gepakt wordt. En daar waren wel middelen voor. Interessant dat 7-voudig Tourwinnaar Lance Armstrong nu, A.D. 2012, alsnog in staat van beschuldiging wordt gesteld. Blijkbaar hebben ze nieuwe methoden gevonden om zijn opgeslagen bloed en urine nog eens kritisch te onderzoeken.
Vrienden van mij, inmiddels vaders op leeftijd, verboden hun zonen professioneel wielrenner te worden omdat ze het niet aanvaardbaar vonden dat deze nieuwe profs zouden worden ‘geprepareerd’. Wie daartoe niet bereid was kon niet meekomen en mocht dus niet meedoen.
Jaren geleden, ik was een nog jonge veteraan en lid van de Veteranen Wielervereniging WVA in Amsterdam, nam ik, met nog drie andere renners, deel aan een tweedaagse in de Hoeksewaard. Er waren individuele prijzen te verdienen maar ook ploegprijzen.Op dag een werd een rit in lijn verreden (een ruim rondje rond de kerk) om individuele klasseringen. De tweede dag begon met een ploegentijdritje en later op de dag nog een rit in lijn (rondje om dezelfde kerk).
Mijn ploeggenoten en ik moesten vroeg van start voor de ploegentijdrit. Ik voelde me niet echt goed maar ik ging toch van start omdat anders een eventuele goede ploegenklassering in gevaar zou komen. Na onze ploegentijdrit moesten wij heel lang wachten voordat we zouden kunnen opstappen voor de afsluitende rit in lijn.
Ik voelde mij intussen steeds beroerder worden. Lamme benen, gezwollen keel, brandende ogen, verstopte neus. Kortom alle verschijnselen van een opkomende griep.
Het wachten moest ergens buiten of op het terras van een van de vele cafés worden ingevuld. Ik wilde, ondanks mijn steeds deplorabeler situatie, nog steeds niet opgeven. Ik wilde mijn ploeggenoten niet teleurstellen. Niet dat onze kans op een hoge ploegenklassering bijzonder groot was of eigenlijk was die kans er helemaal niet. Maar toch. Je doet mee aan een wedstrijd of niet en afstappen is het laatste waaraan een wielrenner denkt. Zelfs een wat oudere en kansloze wielrenner niet.
Zo hing ik meer dan dat ik zat in een hoek van een terras. Eigenlijk wist ik met mezelf geen raad op dat moment.
Een man kwam vlak naast mij zitten en na enige tijd vroeg hij mij wat eraan scheelde. Ziek, zwak en misselijk.
Had dat toch gezegd zei de man die ik nooit eerder had ontmoet of gesproken. En hij legde uit dat hij een van de andere ploegen begeleidde. Wacht maar even zei hij en hij beende weg om even laten terug te komen met een tamelijk lijvige lichtmetalen koffer.
Hij knipte de koffer open en deze bleek tot de nok gevuld met potjes, doosjes, flesjes, stripjes met pillen.
Hij rommelde een tijdje in deze wat chaotische verzameling totdat hij blijkbaar gevonden had wat hij zocht. Een zwart en een wit pilletje.
Neem dit maar zei hij, dan zul je je een stuk beter voelen.
Als braafste jongetje in de wielerklas, twijfelde ik of het wel vertrouwd was om van een volkomen onbekende pilletjes aan en vervolgens in te nemen.
Kan dat geen kwaad vroeg ik. Straks moet ik mijn plasje afstaan en dan val ik door de mand van de dopingcontrole.
Geen enkel probleem zei de man. Dit kan je zonder enige zorg innemen.
Ik heb ze natuurlijk ingenomen. Zo lekker voelde ik mij immers niet. En je moet in het leven wel eens wat risico nemen.
Ik herinner mij niet meer goed of ik meteen opkikkerde maar in ieder geval ben ik van start gegaan voor de laatste rit in lijn.
Aanvankelijk had ik het niet zo door maar op enig moment viel het mij op dat ik zonder probleem het tempo van het peloton kon volgen. En wat meer was, ik kon zonder overdreven inspanning van achterin het peloton naar voren rijden. Dat heb ik toen met toenemend zelfvertrouwen een fiks aantal keren gedaan. Sturen heb ik nooit goed geleerd dus elke keer als ik weer van voren zat en er een bochtig stuk voor de dunnen wieltjes kwam, zakte ik weer hopeloos door het peloton naar achteren om daarna weer met goede moed een nieuwe opmars te beginnen. Ik reeds natuurlijk geen deuk in een pakje boter maar ik voelde mij beresterk en uitermate opgewekt. Ik voelde mij na de koers alsof ik die gewonnen had.
Later, weer thuis, voelde ik mij nog steeds zo fris als een hoentje. Alleen deed ik die nacht geen oog dicht.
Hoezo geen doping?
Ed Oudejans