Etre patraque
In de lappenmand zijn
Het is meer dan een halfjaar geleden dat we een controlebezoek, toen nog in Nederland, aan de tandarts hebben gebracht en dus hoog tijd deze nieuwe uitdaging aan te gaan. Bovendien heb ik een kies waar ik pijn aan heb omdat er een stuk van de kroon is afgebroken. Direct na de middagpauze om twee uur hebben we een afspraak in St. Aubin. In een weinig fraai pand wachten we in een klein kamertje met stoelen van diverse makelij op onze beurt. In een erwtensoepgroen aquarium zie ik af en toe vlak bij het glas een blauwe guppy flitsen. Het klaterstraaltje van de pomp doet me ernstig naar een toilet verlangen. Om twee uur een afspraak, begrijp ik nu, betekent dat je gewoon om twee uur kunt gaan zitten. We hebben zeker zes mensen voor ons gehad en de vreselijkste geluiden uit de behandelkamer horen komen, als we een uur later naar binnen gaan. Dan slaat de schrik me om het hart. De laatste keer dat deze kamer een verfje heeft gezien moet lang geleden zijn. Geen assistente en ik ben absoluut geen held bij de tandarts en in de ouderwetse uitziende apparatuur heb ik al helemaal geen vertrouwen.
‘Gaat u maar zitten, waar heeft u pijn?’ vraagt de wat norse man mij in één drankadem door.
Held als ik ben duw ik Erik naar voren die op de stoel plaatsneemt. Met zijn voet pompend laat de man de stoel, een waar museumstuk, met schokjes naar achter zakken.
‘Waar hebt u kiespijn?’ vraagt de tandarts.
‘Ik heb geen kiespijn, mijn vriendin heeft kiespijn’, antwoordt Erik.
‘Waarom bent u dan in de stoel gaan liggen?’ vraagt de man verbaasd.
‘Voor een controle.’
‘Controle van wat?’ Hij lijkt nog verbaasder.
‘Van mijn gebit natuurlijk!’ zegt Erik nu geïrriteerd.
‘Hebt u dan geen kiespijn? Dan kan ik niets voor u doen’, zegt hij teleurgesteld en wil de stoel alweer omhoog pompen.
‘U kunt toch controleren of ik geen gaatjes heb?’ vraagt mijn vriend nu ongeduldig.
‘Maar u hebt geen pijn, dan hebt u toch ook geen gaatjes!’ is het logische antwoord.
‘U kunt toch wel even controleren?’ vraagt Erik nu nijdig.
De man slikt een vloek in, ragt met een spiegeltje langs Eriks perfect onderhouden gebit en concludeert na twee seconden dat alles oké is.
Kennelijk ga je in Frankrijk alleen naar de tandarts als je kiespijn hebt en niet voor een controle. Ik had het kunnen weten, want in de wachtkamer zag ik een poster waarop een nieuwe campagne aankondigt dat kinderen vanaf zes jaar, tot hun achttiende om de drie jaar wordt aangeraden een controlebezoek aan de tandarts te brengen. Om de drie jaar! Wat zullen de Fransen Nederland dan raar vinden met twee controles per jaar.
Ik word uit mijn overpeinzingen gehaald omdat ik nu mag. Dus niet. Echt niet! Niet bij deze man. Misschien moet hij de boor ook nog wel met de voet aantrappen. Ik verontschuldig me dat het al laat is geworden en we nog elders een afspraak hebben. De rekening schrijft hij nog in een antiek bonnenboekje met carbondoorslag.
We vervolgen ons tandartsavontuur bij een praktijk in Villeneuve. Het pand en de wachtkamer beloven weer niet veel goeds. Ik neem me voor meteen weg te gaan als het me niet bevalt. Maar als de assistente ons binnenroept, stappen we een hypermoderne behandelkamer binnen! Nasa-spacecentrum is er niets bij. Er staan hier meer beeldschermen dan bij onze tandarts in Nederland. Nog steeds zenuwachtig maar toch wat meer gerustgesteld neem ik plaats. De overigens zeer vriendelijke man, verwijst ons eerst naar een röntgenlaboratorium om un panoramique dentaire te laten maken. Als we weer terugkomen is hij meer dan verbaasd over de wijze waarop de Nederlandse tandarts de kroon heeft gemaakt. Mijn kies is in tegenstelling tot wat in Frankrijk gebruikelijk is, niet ‘doodgemaakt’ en dus vindt hij het niet zo vreemd dat ik er na afbreken van het hoekje pijn aan heb gekregen. Hij stelt een kroonbesparende wortelkanaalbehandeling voor. Geduldig beantwoordt hij al mijn bange vragen, uiteraard word ik verdoofd en hij weet me gerust te stellen. Per wortelkanaal, drie dus, kom ik terug om een behandeling te ondergaan en de laatste keer sluit hij de kroon met gewoon een vulling. Afgezien van een beetje napijn ben ik na de behandeling van mijn echte kiespijn af. Vreemd genoeg krijg ik de röntgenfoto mee naar huis, die moet ik zelf goed bewaren. Ook verbaas ik me over het bedrag van bijna honderdvijfenzeventig euro dat moet worden afgerekend. Niet de hoogte is zo verbazingwekkend, maar de laagte! Eenzelfde wortelkanaalbehandeling kost in Nederland exclusief de vulling en de btw al gauw tweehonderd euro méér! Tandarts zijn wordt hier in Frankrijk kennelijk minder gewaardeerd dan in Nederland. Ik neem me voor een volgende keer een goede fles wijn voor de beste man mee te brengen.
Een poosje later zitten we weer in een spreekkamer, dit keer van de huisarts. Of het nu door het vele aantrekken van de kettingzaag, of door het heiningpalen meppen, of door gewoon het zware en vele tillen van het hout komt, weten we niet, maar Erik heeft een liesbreuk. In Nederland is dit ook al een keer gebeurd, nu is de andere kant aan de beurt.
We zijn prettig verbaasd over de gang van zaken hier in Frankrijk. De huisarts ontdekt in tegenstelling tot de Nederlandse huisarts meteen waar de pijn vandaan komt en aangezien er in Frankrijk geen wachtlijsten voor dergelijke operaties bestaan, zitten we twee dagen later al in Villeneuve in het universiteitsziekenhuis bij een onderzoeksteam. We maken kennis met de chirurg. Een vrouw. Gezien de plek van pijn wat gênant, maar ze zal wel meer blote mannen gezien hebben. Behalve een studente wil het hele team graag aan Eriks bobbel voelen. De bevindingen van de huisarts worden bevestigd en een dag later zitten we bij de anesthesist om te noteren naar welk soort narcose Eriks voorkeur uitgaat, en om de gehele operatieprocedure door te nemen. Er ontstaat nog enige verwarring als ik vraag of Erik na de operatie in verband met verzekeringskwesties mag autorijden. Ik vergis me in het werkwoord en gebruik courier, rennen, in plaats van conduire, autorijden. ‘Peut-il courir après l’opération?’ vraag ik dus.
‘Ohpff,’ zegt de man, ‘ik zou niet gelijk een berg op rennen, maar een vlakke weg moet kunnen.’
In opperste verbazing staar ik hem aan. Mijn gedachten werken niet zo snel en ik vraag hem: ‘Waarom mag je na een liesbreukoperatie niet met de auto een berg op rijden, maar wel op de vlakke weg?’
Nu is de beurt aan de anesthesist om mij stomverbaasd aan te staren. ‘Ik begrijp u niet’, zegt hij beleefd. ‘Wil hij naast een auto gaan rennen?’
Nu snap ik mijn fout en stel hakkelend mijn gecorrigeerde vraag: ‘Peut-il conduire après l’opération?’
Natuurlijk blijkt dit te mogen en we lachen hartelijk om mijn vergissing. De zenuwen zijn in ieder geval weg. Hij zegt dat het mogelijk is van een Engelse tolk in het ziekenhuis gebruik te maken, maar ondanks de misverstanden proberen we het liever zelf. Erik zal vier dagen opgenomen worden vanaf komende woensdag.
Nu hebben we iedereen die met de operatie te maken zal hebben, gehad. In Nederland hebben we indertijd alleen heel even vlak voor de operatie de chirurg gezien, dus we voelen ons verwend met al deze grondige aandacht, ondanks het feit dat we voor ieder bezoek ruim honderd kilometer, aller et retour (AR), moeten rijden.
Het enige lastige is de betaling. We zijn nog steeds particulier verzekerd omdat de verblijfsvergunning nog niet rond is. Andere medische rekeningen hebben we ook zelf betaald en achteraf gedeclareerd. Wij vinden het geen enkel probleem om de totale kosten geraamd op zo’n zevenhonderd euro zelf vooraf te voldoen, maar het ziekenhuis wil het ons niet aandoen een dergelijk bedrag voor te moeten schieten. Men belt dus met de verzekering en er wordt een regeling getroffen. Wat een service!
We vertrekken met de bizarre opdracht Erik steunkousen aan te laten meten bij la pharmacie. Dit ter voorkoming van trombose, ook iets waar in Nederland geen aandacht aan werd besteed. Bij de apotheek worden lengte en omvang van Eriks gespierde benen, onder waarderende uitroepen van de apothekersassistentes, opgemeten. ‘Oh la la, il a des jambes!’ giechelen ze. Ook wordt zijn bloeddruk nog even gemeten en zijn gewicht gecontroleerd. Allemaal dingen die bij de drogist hier heel gewoon zijn om te laten doen.
De navolgende woensdag staat de opname laat in de middag gepland en de volgende ochtend zal Erik als eerste geopereerd worden.
De routineoperatie is geslaagd, het is de meest voorkomende operatie, en deze keer heeft Erik totaal geen last van de narcose. De witte kousen staan werkelijk schattig, maar niemand vindt het raar. Ik maak gezellige lange bezoeken aan het ziekenhuis, want in Frankrijk zijn er kennelijk niet echt bezoekuren. Op zaterdagochtend ga ik mijn schandalig door de verpleegsters verwende, maar toch zielige, vriendje halen. De verpleging controleert en verbindt nog een keer de patiënt en waarschuwt toch vooral zes weken niet te tillen. We krijgen twee briefjes mee. Een voor la infirmière, de verpleegster, die morgenochtend zal komen om de wond te verzorgen en bloedverdunners tegen trombose zal toedienen. Van het andere briefje is het ons niet duidelijk wat we ermee moeten, maar dat komt later wel.
‘Hoe laat staat uw ambulance beneden klaar?’ vraagt een verpleegster.
‘De ambulance?’ herhalen wij in koor verbaasd.
‘Hebt u geen ambulance besteld?’ vragen zij net zo verbaasd. ‘U hebt recht op vervoer naar huis met een ambulance!’
‘Ohpff, dat regelen we zelf wel, pas de problème.’ We voelen ons bezwaard om misbruik te maken van een ambulance. Die kunnen wel voor betere doeleinden gebruikt worden.
‘Comme vous voulez. Dan moet u het zelf maar weten.’
In een rolstoel duw ik mijn patiënt naar de auto en nu valt ons ineens op dat het woord ambulance hier een heel andere betekenis heeft. Het zijn meer patiëntentaxi’s. De echte eerste-hulp-ambulances zijn stoere bussen die met veel blauwblauw en herrie af en aan rijden.
Een uurtje nadat ik mijn zielige man thuis in bed heb geholpen, gaat de telefoon. Jean-Marie de loodgieter informeert belangstellend hoe het gaat. Wat attent! Hoe weet hij nou dat Erik in het ziekenhuis heeft gelegen? Even later staat het eerste ziekenbezoek al op de stoep! Jean-Pierre met het brood dat hij van de bakker heeft aangenomen. Vlak erna volgen Jean-Claude in een schone overall en Marie met haar zondagse bloemetjesschort en zwarte lakkaplaarsjes aan. Ze hebben een in een krant ingepakte fles bij zich. Zoals we hen hebben zien doen, pakken we het cadeau aan, zetten het weg en bedanken heel hartelijk voor het gebaar. Echter zo makkelijk komen we er niet vanaf. Jean-Claude pakt het terug en trekt zelf de verpakking van de fles af, en toont trots een eigengestookte gnôle! We begrijpen niets meer van het fenomeen cadeau.
Inmiddels hebben alle buren zich in de slaapkamer verzameld. De Fransen hebben een heilig ontzag voor alles wat dokter is en blijken buitengewoon geïnteresseerd te zijn in ziektes. Alle buren komen langs om hun belangstelling te tonen. Ik sjouw af en aan met klapstoelen, wijn en koek en gezellig babbelend praten de buren elkaar bij over alle vergelijkbare ziekten en zieken in hun families, de werkelijke reden van hun komst bijna vergetend.
‘Hebt u pijn?’ vraagt een van hen na een poosje aan Erik.
‘Non merci, ça va mieux parce que j’ai pris les médecins.’
De visite en ik barsten in lachen uit. ‘Zo! Stille wateren,’ giechel ik, ‘je hebt dus de dokters genomen! Le médecin is de dokter, medicijnen zijn médicaments.’
Tillen werd afgeraden, maar lachen, blijkt ook niet echt bevorderlijk voor een net geopereerde liesbreuk.
Als de tranen uit de ogen zijn gewreven vraagt Jean-Pierre belangstellend: ‘En wanneer komt de zuster?’
‘Morgen’, antwoord ik.
‘Welke heeft u’, vraagt Marie.
‘Ik weet niet wie er komt.’
‘Maar u weet toch wel met wie u de afspraak hebt gemaakt? Madame Drappier ou mademoiselle Bachelard?’
‘Ik heb met niemand een afspraak gemaakt. In het ziekenhuis zeiden ze dat er een zuster zou komen.’
‘Oui bien sûr, maar die moet u wel zelf bellen! Waar is uw telefoonboek? Je lui donnerai un coup de fil’, biedt Marie voortvarend aan de zuster te bellen.
Alweer verbaas ik me over hoe het in Frankrijk gaat, maar als zondag ineens de verpleegster belt, ben ik nog verbaasder. Ze kan ons niet vinden. Het gebeurt wel vaker dat we niet te vinden zijn, maar van een zuster had ik dit nou niet verwacht. Ik spreek met haar bij de begraafplaats af en pik haar daar op. Thuisgekomen val ik in de volgende verbazing.
‘Waar hebt u het schone verband en de Betadine?’ vraagt madame Drappier.
Ik haal onze verbanddoos en toon haar de inhoud.
‘Mais non!’ roept ze verschrikt uit. ‘Daar kan ik niet mee werken’, en ze ratelt al op haar vingers tellend kennelijk een lijst van verband- en ontsmettingsmiddelen af.
‘Dat heb ik allemaal niet.’
‘Hebt u het dan niet bij de apotheek gehaald? Dan hebt u dus ook niet de trombosespuit?’
‘Ik wist niet dat dit moest.’
‘U hebt toch wel een recept van het ziekenhuis gekregen?’
Ah, de bedoeling van het tweede briefje wordt me nu duidelijk. Ik had aangenomen dat de verpleegster zelf alle spullen zou hebben. Ik toon haar het briefje en inderdaad zijn het alle dingen die ze moet hebben. Dus moet ik naar een apotheek in St. Aubin die op zondag open is. Met een vrolijk ‘Et à ce soir’ laat ze mij verward achter. Zei ze nou tot vanavond of iets met accessoir? Wat voor accessoires? Afijn, alles zal wel op het briefje staan. Ruim een uur later ben ik terug met een gênant tot aan de rand toe gevulde boodschappentas waar een gemiddeld Afrikaans dorp een jaar mee geholpen zou kunnen worden. Verschillende maten kant-en-klaar verband (allemaal in verpakkingen van honderd stuks), speciale ontsmettingsdoekjes, diverse rollen verbandgaas, meerdere pakjes pijnstillers van drie merken, twee flacons verschillende soorten ontsmettingsmiddel en vier gevulde spuiten voor trombose.
Mevrouw Drappier pakt het ’s avonds allemaal neuriënd uit en legt alles wat ze nodig heeft netjes op een rij. Als een tevreden meisje kleedt ze haar patiëntpop uit, wast en verbindt hem ondertussen kirrend onverstaanbare verhalen vertellend en dient de spuit toe. Boter bij de vis dien ik gelijk per dag af te rekenen. Nee, na vier dagen tegelijk afrekenen kan niet, want je weet maar nooit of de patiënt er stiekem eerder tussenuit knijpt. Vier drukke dagen van zieken- en verpleegstersbezoek later neemt de zuster vriendelijk afscheid. Ik neem aan dat ze de drie verpakkingen met per doos zesennegentig resterende verbandmiddelen, mee wil nemen, maar niets is minder waar. Die zijn allemaal voor ons! Dus voor de komende vierentwintig liesbreuken zitten we gebakken. Jammer dat je maar twee keer een dergelijke breuk kan krijgen, en dat Erik ze nu beide al gehad heeft.
_____________________________
Kijk hier voor alle afleveringen