Qui cherche, trouve
Zoekt en gij zult vinden
Vlak na Witjes ‘ongeluk’, vinden we een broodmagere herdershond. Zwerfhonden zie je hier vaak. Vooral verdwaalde jachthonden zijn in deze tijd van het jaar normaal. De jagers zeggen dat die honden de weg naar huis wel weer vinden. Dus niet. Regelmatig zien we kreupele jachthonden met hun ribben zichtbaar, langskomen. Soms alleen, soms met zijn tweetjes. Iedere keer weer probeer ik ze te verleiden eten van me aan te pakken. Ze zouden allemaal bij me mogen wonen, maar de dieren zijn zo angstig dat ze wegrennen als ik tot een meter of vijf genaderd ben. Wanneer ik me terugtrek, pakken ze gauw het eten dat ik achterlaat.
Een eindje rijden bij ons vandaan is een omheind terrein. Slordig afgesloten met zo’n hoog ijzeren afzethekwerk. Een hangslot moet verhinderen dat je de op het terrein opgeslagen materialen steelt. Al een poos bewaakt een broodmagere herdershond het terrein. Althans dat dacht ik. Een keer besluit ik het dier dat daar moederziel alleen dag in dag uit achter het hek zit, eens te aaien. Hij is echt eng mager. De eigenaar verwaarloost hem duidelijk. Bang maar toch ook nieuwsgierig bekijkt de hond me. Uiteindelijk komt hij snuffelen aan het stukje stokbrood dat ik hem toewerp. Ik win aan vertrouwen en kan hem bijna door het gaas aanraken.
Bij navraag in de omgeving blijkt de eigenaar in Montgaillard te wonen.
‘Ja, die hond heb ik gezien, maar hij is niet van mij’, zegt deze man op mijn vraag.
‘Maar u hebt hem opgesloten, hij kan er nu niet uit. Il crève de faim. Hij crepeert van de honger.’
‘Hij kan er zo uit, maar hij gaat er zelf telkens weer in. Hij is echt niet van mij. En ik ga hem ook geen eten geven.’
Ik geloof de man en ga terug naar de hond. Inderdaad zie ik nu dat hij gemakkelijk onder het hek door kan, dus gooi ik stukjes brood buiten het hek. De herdershond kruipt na enig aarzelen onder het hek door en schrokt het brood op. Snel glipt hij weer naar binnen. Het is vast een waakhond geweest die een omsloten terrein als veilig ervaart. Anders dan bij de jachthonden, zijn we gauw vriendjes en krijg ik hem uiteindelijk in de auto. Thuis geef ik hem in de schuur kleine beetjes eten. Hij heeft een lief karakter en zelfs een registratietatoeage.
We houden hem een paar dagen, hij knapt zienderogen op, maar Rocky en Gino blijven lelijk doen. Drie reuen bij elkaar is geen goed idee. In Villeneuve zit een asiel. Zo’n mooie jonge herdershond zal snel een nieuw baasje vinden. Ik moet al mijn gegevens opgeven, me legitimeren en word behandeld als een crimineel. Ik hoef nog net geen vingerafdrukken te geven.
‘Waar hebt u hem gevonden?’ vraagt de asielmedewerkster.
‘Bij ons in de buurt.’
‘Dan moet u een formulier van het gemeentehuis hebben anders mag ik hem niet aannemen.’
Bureaucratie ten top.
In Montgaillard blijkt het betreffende terrein niet bij dit dorpje te horen en dus moet ik in Bagneux het formulier halen. Met veel indrukwekkende stempels rijd ik weer de vele kilometers naar Villeneuve. Nu pas wil men naar zijn oortatoeage kijken. Er wordt naar het centrale registratiesysteem in Parijs gebeld en de eigenaar blijkt meer dan tweehonderd kilometer bij ons vandaan te wonen. Ik hoop maar dat alles goedkomt, meer kan ik niet voor het dier doen. Hij kijkt me verbaasd na met een scheef koppie, alsof hij wil zeggen: ‘Hé mag ik niet met je mee?’ Ik moet niet meer omkijken. Hij is in ieder geval uit de vrieskou.
Dat is niet te zeggen van een van onze kippen. Terug thuis komt Erik de keuken binnen rennen en houdt een leghen voor zich uit, haar kop triest naar beneden zwaaiend.
‘Ze is in het water van de eenden gevallen’, zegt hij nog nahijgend. ‘Volgens mij is ze zowat bevroren, maar ze leeft nog wel.’
‘Diepvrieskip’, merk ik droog op en ondanks de situatie hebben we lol om die arme kip.
Ik wring Kip letterlijk uit, wrijf haar met handdoeken droog en masseer haar ijskoude poten. In een kist met hooi en hete kruiken ligt ze bij de warme kachel te ontdooien en zowaar na een poosje richt ze zwakjes haar koppie weer op. Ik laat haar met rust en pas als ik een halfuur later ineens gefladder hoor, denk ik weer aan haar. Ze is ontdooid en de kruiken werden haar te heet onder de voeten. Nu is ze bijna stoofkip! En dat voor vegetariërs.
Kip is niet de enige die bevroren is. Veel leidingen, het water in de wc-pot en de afvoeren zijn eveneens bevroren. Het is ook niet zo gek, de enige warme plek in huis is voor Laura de houtkachel waar we het net achttien graden krijgen. Drie meter verderop is het nog maar tien graden. In de bad- en slaapkamer meten we een keer slechts drie graden! Als mensen vragen hoe warm het is in onze douche zeggen we: kamertemperatuur. Met vier elektrische radiatoren weten we uiteindelijk het nog niet geïsoleerde huis vorstvrij te houden. Bij gebrek aan elektrische dekens, leggen we voor het slapengaan een radiatortje in bed! Wel moeten de radiatoren op tijdklokken, want als ze allemaal tegelijk aan staan, springen de stoppen er weer uit.
Tijdens deze koude dagen ben ik erg blij met het koken op Laura. Heerlijk warm zo voor die kachel. Het bakken is een heel avontuur. We vegen haar namelijk iedere maand en niet altijd komt ze weer waterpas terug te staan, wat heel bijzondere effecten geeft bij het bakken van bijvoorbeeld eieren. Alles zakt naar een kant. Het werkt wel bescheidenheid in de hand want ook de oude tafel staat zó scheef dat als je te veel wilt opscheppen de soep over de rand van je bord gaat, terwijl er aan de andere kant van je bord bijna niets ligt. Ach, we zouden het kunnen verhelpen met klosjes natuurlijk, maar het boeit niet zo.
Het vele koken en stoken brengt met zich mee dat er altijd wel een voorraadje hout naast de kachel ligt. In het hout verstoppen zich punaises. Niet de punaises die wij in Nederland kennen, waar je een stuk papier mee vastprikt, maar insecten, bruinige wantsen. Zo klein als ze zijn, ongeveer een vingernagel, zo hard stinken ze. Ga er niet per ongeluk op staan, want je hele keuken riekt dan tijdenlang naar een vreemd parfumachtig zeepgeurtje. Té erg om lekker te ruiken. Vangen in een glas en naar buiten werken is het handigst.
Ze zitten ook in onze stapels hout die we uit het bos halen. Thuis zagen we het kort. Omdat het met de kettingzaag niet zo handig blijkt te gaan, kopen we een afkortzaagmachine. Een monster van een ding met tanden van drie centimeter! De komende maanden zullen we heel wat uren stoppen in het verzagen, splijten en wegstapelen van de blokken. Het werk dat we nu doen is voor volgende stookseizoenen. Kachelstookhout moet minstens een jaar drogen. Hout voor een open haard zelfs twee jaar.
Als het te slecht weer is om in het bos te werken, bouwen we binnen verder aan het huis. Vooral isoleren heeft prioriteit. Het een gaat weer niet zonder het ander, dus staan we om allerlei technische redenen een gat te hakken in de gangmuur. We halen het rode-rozenbehang van de muur. Het kost ons geen enkele moeite, omdat de muur altijd vochtig is geweest. We trekken de kranten waarop het behang geplakt zit er zo af. Prompt raak ik geboeid door de oude artikelen. Het is een regionale krant dus geen wereldnieuws, maar toch leuk. Nog grappiger is een oude strip nota bene van Heer Bommel. Je kunt mij wel tot een fan van Toonder rekenen en deze oude strip is Monsieur Bommel et le transmetteur! Dan valt mijn oog op de datum: 16-12-1978. Grappig het is nu ook december. Ik heb de dagen niet zo in mijn hoofd zitten. Ik reken. Ik tel nog eens. Onderbuikgevoel! Vandaag is het ook de zestiende december. Toeval? Ik vind het in ieder geval mooie symboliek.
We gaan verder met het verwijderen van oude natuurstenen uit de muur van een meter dik en hopen maar dat de rest boven ons niet spontaan instort. Ik wrik en wroet het zand om een kei weg en jutter aan de steen om hem los te krijgen. Hij is zo groot als zeg een half brood en gaat een heel eind de muur in. Eindelijk heb ik hem vlot en trek hem uit de muur. Erachter is een stukje van de muur uitgehold door familie muis. Lang geleden, want diverse muizenlijken komen er gedroogd uit. En dan in het licht van de bouwlamp glimt er iets. Het zit half verstopt achter een steen. Met een schroevendraaier kan ik er nét bij om het aan te tikken. Klinkt als ijzer of blik. ‘Erik, Erik! Kom eens, er zit iets van ijzer in de muur.’
‘Een oude scharnier of zo?’
‘Nee, het klinkt meer blikachtig.’
In de donkere holte wroeten we samen vol spanning verder. Kennissen hebben in hun muur een stengun uit de oorlog gevonden, wie weet wat wij tegenkomen. Omzichtig halen we nog een steen uit de muur weg. De gereedschappen tikken regelmatig tegen het voorwerp en het klinkt ook naar glas. Dan heeft Erik het vrij, kan zijn arm in het gat steken en kunnen we zien wat het is. Het komt me bekend voor, dit bestofte vieze glazen potje, met oude franken en… guldens en euro’s!
_____________________________
Kijk hier voor alle afleveringen