Faire d’une pierre deux coups
Twee vliegen in één klap slaan
We hebben al heel wat dagen opgeruimd en rommel verbrand, maar er lijkt geen einde aan te komen. Inmiddels hebben we ontdekt dat er containers bij het gemeentehuis van Charmes staan waar we plastic en andere troep in kunnen dumpen. Het lijkt niet helemaal de bedoeling te zijn, als ik de uitlegborden die erbij staan moet geloven, maar verbranden van plastic vind ik nou net te ver gaan en waar moeten we het anders laten? De oude oliedrums branden op oud hout nog steeds onafgebroken en de late avonden genieten we van de warmte die ze afgeven en poffen er aardappels in. Omdat het om acht uur al begint te schemeren en af te koelen, zetten we het houtkacheltje dat we uit Nederland hebben meegenomen in de keuken neer. Een open vuur in de keuken stoken geeft erg veel rommel en de wegspattende vonken die een gedeelte van de bank in vlam zetten, waren enigszins onhandig.
Ondertussen doen we telkens weer nieuwe ontdekkingen in en om het huis. In het keldertje, de cave, vinden we kratten vol met weckpotten. Sommige nog met inhoud. Bonen doen het hier vast erg goed en waren favoriet. Of niet lekker en zodoende nooit opgegeten. In de tuin blijken twee van de grote oude bomen, walnotenbomen te zijn. We rapen emmers vol en hebben het gevoel in de tropen te zijn. Walnoten zijn voor ons gevoel erg ver van ons Nederlandse bed. Hier heeft iedereen meerdere bomen.
Een van de minder leuke ontdekkingen zijn de diverse insecten. Ons Nederlandse antivliegenmiddel voor de paarden werkt hier niet. De dieren hebben last van rare zijwaarts lopende platte vliegen die ik in Nederland nog nooit gezien heb. Onder de staart van de paarden zuigen ze bloed. Ze zijn moeilijk te pakken te krijgen en hun lichaam is zo hard, dat je ze nauwelijks dood krijgt en bovendien maak ik liever niets dood. Maar het noodzaakt ons om de paarden op het heetst van de dag op stal te zetten. Daar komen de griezeltjes niet. We moeten een middel vinden om de paarden mee te beschermen. Voor de zekerheid plak ik een dooie op een papiertje zodat we kunnen laten zien waarvoor we het nodig hebben. Er zou in St. Aubin een boerenwinkelketen, Dumas, moeten zitten waar ze dergelijke dingen verkopen. We moeten toch naar de notaris, dus dat komt goed uit.
We vinden de boerenwinkel Dumas, een soort tuincentrum. Ook hier kijken we onze ogen weer uit. Vele artikelen die we nog nooit gezien hebben. Rekken vol gereedschappen om groenten te wecken. Grootverpakkingen om fruit tot siroop en jam om te toveren. Schap na schap met artikelen die het slachten en bewerken van kippen vergemakkelijken. Stapels materialen om wijn te fermenteren, je flessen te kurken en te etiketteren. Wat is hier nog een thuisnijverheid! Hoeveel mensen in Nederland wecken nou nog?
Echter spul tegen vliegen voor de paarden hebben ze niet. De vlieg vinden ze ook niet bijzonder. Het is gewoon een vlieg. De meneer aan de kassa kan wel uitleggen waar een goede dierenarts woont. Wél veertig kilometer hier vandaan. Diegene die dichterbij zit is niet goed volgens hem. Met het adres gaan we op zoek naar de dierenarts.
We moeten nog een paar keer de weg vragen maar na een uur hebben we hem gevonden. Het is weliswaar lunchpauze maar we hopen hem toch te kunnen spreken. Hij is zéker dierenliefhebber want op zijn erf loopt tussen de autowrakken zo’n beetje alles los, wat je bij een betere kinderboerderij mag verwachten. Verder is het er net zo goed de gebruikelijke puinhoop zoals de meeste erven hier op het platteland.
Het is even zoeken waar we naar binnen kunnen en dan staan we in een hokje van twee bij twee waarvan alle wanden bedekt zijn met rekken vol medicijnen. Een paar stoeltjes duiden aan dat dit de wachtkamer is. Als we fout willen hoeven we de producten die we nodig hebben maar te pakken en weer weg te lopen. Achter in het kamertje zit een deur, we kloppen en gaan naar binnen. We staan in de behandelkamer, hoewel het niet meer is dan een doodlopende gang met een behandeltafel. Ook hier voert de rotzooi de boventoon. Het woord steriel moet hier nog uitgevonden worden. We horen voetstappen achter ons. Een vriendelijke man die zo te zien onder zijn auto vandaan komt, stapt achter ons de behandelkamer binnen. Om deze man hangt wel een ontsmettingsgeur. Maar dan van alcohol die hij waarschijnlijk regelmatig drinkt. Zijn dat bloedvlekken op zijn broek? Hij geeft ons een pols en vraagt wat hij kan doen.
‘We zoeken de dierenarts.’
‘Dat ben ik.’
Oké, het is lunchpauze, en een dierenarts moet natuurlijk ook wel eens zijn auto repareren. Ik gooi mijn beleefdste excuus in de strijd: ‘Excusez-nous de vous déranger… Sorry dat we u storen, maar heeft u hier iets tegen?’ Ik laat hem het lijkje achter het plakband zien.
‘Dat is een vlieg.’
Wat een opmerkingsgave. ‘Onze paarden hebben er veel last van.’
‘Bent u Engels?’
‘Nee, we komen uit Nederland. Daar hebben we zulke vliegen niet’, voeg ik eraan toe.
‘Ah, Amsterdam. Daar ben ik wel eens geweest’, zegt hij glimlachend terugdenkend aan een goede herinnering. Vast en zeker vrouwen of drugs. Of misschien beide. ‘Hoe lang blijft u hier en hoeveel paarden heeft u?’
‘Nog ruim drie weken en twee paarden’, antwoordt Erik.
Nog drie heerlijke weken te gaan schiet het door me heen.
‘Ah, slechts drie weken’, boort de man mijn dagdroom de grond in. ‘Ik heb een product maar die hele fles is erg duur. Ik zal u er een paar centiliter van geven.’ Hij maakt een onaangebroken fles open en giet daarvan wat in een potje. De smerige vingerafdrukken die hij achterlaat op de nieuwe witte fles baren hem kennelijk geen zorgen. Zou hij nu tegen de volgende klant zeggen dat de fles niet vol meer is?
‘Hoeveel kost het?’
Hij wrijft eens over zijn kale hoofd, en vraagt dan een tientje. Als hij zich omdraait om ons voor te gaan naar buiten, zie ik dat er tientallen zwarte vegen op zijn achterhoofd zitten.
Rond enen rijden we terug naar St. Aubin om op een terras te lunchen en ons erna bij de notaris te melden. Tussen de toeristen en de Fransen die op dit terras hun lunch gebruiken, voelen we ons thuis. We zijn zelf iets aan het worden tussen toerist en Fransman. We genieten van een stokbroodje, sorry, baguette brie. Tegen tweeën komen er twee autootjes het pleintje oprijden richting het kantoor van de notaris.
‘Dat zijn vast zijn medewerkers’, zegt Erik.
Even later rijdt er een enorm patserige BMW het pleintje op. Een man waarvan de aanblik ons doet walgen, bestuurt de wagen. Hoe deze vadsige figuur zich achter het stuur heeft weten te persen is onbegrijpelijk. ‘Jakkes, zou dat dan de notaris zelf zijn?’ vraag ik.
‘Hm, weet niet, maar hij zag er niet zo sympathiek uit.’
We geven alle medewerkers een voorsprong en gaan dan ook het gebouw binnen. Het kantoor blijkt te zijn gevestigd in een oud pand, waarin meerdere kantoortjes zitten. Bij de voordeur springen een naamplaat van een arts en de notaris duidelijk in het oog. Notarissen, dokters, dierenartsen, een ieder die gestudeerd heeft, moet dit nadrukkelijk laten blijken. De ene gouden plaat nog mooier dan de andere. Respect afdwingen, imponeren. De gouden borden zijn inderdaad uiterlijke schijn, want binnen is het een gribus. Donker, vergane glorie. Afgebladderde verf en gescheurd stucwerk. Een brede trap in een ooit schitterend trapportaal leidt ons twee etages naar boven. Een smalle donkere gang. Welke kant zit nou het kantoor? Links, rechts? Links komen stemmen vandaan. Frappez et entrez beveelt een briefje op de deur. Een wachtkamer. Ook donker. We zitten toch niet bij de dokter? Een lichtstreep onder een deur, we kloppen weer. Een geïrriteerd oui klinkt. Een balie met een kauwgomkauwende oudere juffrouw. Het ontbreekt er nog maar aan dat ze een uiteenspattende bubbel blaast. Een collega is aan de telefoon al net zo korzelig als de kauwgomdame. Ze moeten het erg druk hebben want hun bureaus en beeldschermen zijn ondergesneeuwd met stapels dossiermappen, losse papieren, ongeopende enveloppen et cetera. Frankrijk staat bekend om zijn bureaucratie, die voornamelijk in ere gehouden schijnt te worden door dames van middelbare leeftijd die genieten van de macht die ze hebben door zaken te traineren.
‘We willen graag het koopcontract van ons huis en het SCI-contract tekenen.’
‘Hebt u een afspraak?’
‘Nee, maar misschien kunnen we die maken?’
‘Gaat u maar in de wachtkamer zitten en doe het licht maar aan.’
We wachten een kwartiertje. We kloppen weer eens op haar deur. O ja, de afspraak. Donderdag om tien uur. Het is geen vraag, maar een opdracht. Dat belooft wat.
Weer buiten in de zon, weg uit het donkere hol, zijn we toch wel erg blij. Eindelijk gaan we dan een handtekening zetten en zal het huis echt van ons worden. Om het te vieren kopen we in een boekhandeltje een stapel stripboeken. Goed voor je Frans omdat er voornamelijk dialogen in staan. Hoewel je je natuurlijk kunt afvragen wat we ooit met de zin van Kuifje ‘Allô, allô, ici la terre’ zullen doen. Omdat ik puzzelfanaat ben – geheel doorlopende doorlopers zijn mijn favoriet – blader ik door Franse puzzelboekjes. Doorlopers kennen ze niet, Zweedse puzzels zijn zo te zien vooral geliefd. Ik peins over wat opgaven. Hm, van vier sterren is het Frans nog te moeilijk voor me. Drie sterren dan. Ook te moeilijk. Hé, kinderpuzzelboekjes, ook in vijf sterren. Daar kom ik eveneens niet mee weg. Uiteindelijk neem ik een nulsterrenboekje voor zesjarigen.
_____________________________
Kijk hier voor alle afleveringen