Feuilleton – 25 – Du vin, du pain, du pindakaas : Kleren maken de man

L’habit fait le moine

Kleren maken de man

Op het verjaardagsfeest hoorden we over een maandelijkse markt in Montgaillard. Het moet de grootste markt van de hele omgeving zijn. Iedereen gaat ernaartoe. Wij kennen het dorpje wel en besluiten ook een kijkje te gaan nemen. Er is ons aangeraden vroeg op stap te gaan, want rond de lunch breken ze alles weer af. Het is prachtig weer en al ver voor we Montgaillard binnen kunnen rijden, staan er al auto’s geparkeerd. Normaal gesproken is er hier geen kip te bekennen, dus dat belooft wat. We parkeren de Land Rover achter de laatste auto en moeten dan bijna een kilometer naar het dorp lopen.

Dan komen we bij de markt. De markt reikt verder dan het oog, en de vier straten die het dorp rijk is, staan helemaal vol met kramen. Het ziet zwart van de mensen. Er zijn zo veel kramen dat we niet weten waar te beginnen. Op zich verschilt het niet zo in opzet van Nederland, alleen hier prijzen de marktlieden hun waren niet met luid geschreeuw aan. Er is van alles, handarbeidslieden met houtsnijwerk, mandenmakers met schitterend kunstig gevlochten houtmanden in alle soorten en maten, stoelenmatters en een matrasopvulservice. Vele kramen met vreselijk tuttige kleding uit de jaren zeventig, maar hier op het platteland duidelijk in de mode. Een vrachtwagentje met aquaria erop met kreeften en vis. Verser kan niet. Handwerk, brei- en borduurkramen. Dameshoeden zijn ruim vertegenwoordigd. Wie draagt er nou nog een hoed? Een kraam met alleen maar petten. Een ander heeft zich helemaal gespecialiseerd in… ruitjespantoffels! Honderden paren, in alle mogelijke ruitcombinaties staan uitgestald. Zou je die in Nederland nog kunnen vinden? Voor de dames zijn er de meest wonderlijke exemplaren met pompons, veren, borduursels en strikken. Vooral roze overheerst.

En het bestaat nog, een stalletje met alleen maar videobanden van hoempapamuziek. De vreselijke muziek schalt ook nog eens alles overstemmend uit de boxen. ‘Gezelligheid’ ten top, voor de Fransen. Een kraam aan de overkant van de hoempapamuziek schenkt rode wijn. Een toevluchtsoord voor de mannen die graag onder het marktbezoek uitkomen en vrouwlief lekker zelf laten snuffelen. De kramen verschillen in afmeting en luxe. Sommige zijn opengeklapte vrachtwagens, maar ook zijn er mensen die op een campingtafeltje hun tien potjes eigengemaakte jam of honing verkopen. En, eigengemaakte wijn en kaas natuurlijk. veel kaas, de bizarste vormen en kleuren, variërend tussen wit en zwart. In deze hitte, komt vooral de kaasgeur, of liever gezegd stank je tegemoet. Een beetje een ongelukkige keus van een sokkenboer om naast een kaaskraam te gaan staan.

In file lopen we voetje voor voetje naar rechts kijkend, langs de koopwaar. Af en toe krijg je een blaadje van de tegenovergestelde stroom mensen in je hand gedrukt. Schoorsteenvegers, loodgieters en andere vaklieden prijzen zichzelf zo aan. Soms staat de langzaamlopende file stil. Mensen voor ons en vanuit de tegenstroom herkennen elkaar en het kusritueel vindt plaats. Beleefdheden worden uitgewisseld. Soms kletsen ze wat langer, niemand die zich eraan stoort. Men is uit, heeft zijn nette pak aan en paradeert meer dan dat men iets koopt.

Bij sommige kramen staan de waren niet geprijsd en krijg ik sterk het idee dat de koopman de klant aanziet en een prijsje naar diens beurs noemt. Op die manier koop ik een prachtig brood, une marguerite. Het is bloemvormig en bestaat uit zes ‘bloembladen’ en een rond hart. De bloembladen afzonderlijk kun je afbreken en dan heb je knapperige witte bolletjes. Heerlijk. Voor de prijs die ik ervoor betaal kan ik in Nederland twee weken brood eten, maar vooruit maar.

Bonjour!

Het klinkt overal dus ik reageer niet direct, totdat ik merk dat Erik niet meer naast me staat. Ik kijk verbaasd op van kunstig geborduurde handdoeken. Erik staat al handen te schudden, maar ik zie aan zijn gezicht dat hij niet weet met wie. Een glimmend gewassen, overdadig geparfumeerd mannetje slaat Erik jolig op de rug. Hij had hem denk ik liever op de schouder geslagen, maar dit gaat niet, omdat mijn vriend ver boven het mannetje uittorent. Bekend gezicht… maar een naam schiet ook mij zo gauw niet te binnen. Vanachter het meneertje duikt een vrouwtje op. Dan herken ik ze! De buren! Ik had de Chevaliers niet herkend. Mijn god, wat een metamorfose! Ik kus vrolijk terug en hoop dat mijn verwarring niet te zien is. Nette kleren en vooral geen pet. Ik ken Jean-Claude gewoon niet zonder pet. En al helemaal niet in pak. Nieuwsgierig moeten ze weten wat ik gekocht heb. Ik open het plasticzakje om het brood te laten zien.

‘Ah, een goede keus, dat is heel lekker brood’, meent Jean-Claude.

‘We zullen ons het extra lekker laten smaken.’

‘We gaan nog een beetje verder’, zegt Marie. ‘A plus!

‘Tot later’, herhaal ik.

Ineens valt me op dat ik uitzicht heb. Ik had het me nog niet gerealiseerd, maar ik zie mensen, hoofden, gezichten. In Nederland in elke willekeurige winkel zie ik alleen maar ruggen en schouders. Nederlanders zijn zo lang en ben ik er met mijn één meter vijfenzestig maar een ukkie. Hier ben ik normaal van lengte. Iedereen is hier zo klein, ook de mannen zijn niet veel groter. Eindelijk kan ik eens genieten van een uitzicht tussen winkelende mensen. Erik daarentegen steekt letterlijk met kop en schouders boven de menigte uit.

Even later staat de file weer stil. Een blauwe walm drijft langzaam op de hitte over de menigte. De doorloop stagneert. Ik zie steeds meer mensen met broodjes worst. Vet druipt langs kinnen op onhandig opgehouden servetjes. Een slimme worstverkoper, van onder ander de bekende boudin, heeft zijn wagen een beetje meer naar binnen geplaatst waardoor er een flessenhals ontstaat. Eigenlijk kun je er gewoon niet langslopen zonder bij hem iets te kopen.

Behalve deze eetwaren, kun je op de markt allerlei groenten kopen. Maar wat is het duur! Ruim twee keer de winkelprijs. Later zullen we begrijpen dat de markt duurder is omdat het een service is van de marktlieden, naar de mensen toe te komen, dat is toch logisch? Tja, zo kun je het ook bekijken natuurlijk.

Via de ‘sexy’ dameslingerie, er staan opvallend veel oude mannetjes een broodje te eten, kaplaarzen, jachtattributen, de winkel van Sinkel en planten, komen we achter aan de markt bij, zeg maar, de échte versproducten. Levende kippen, ganzen, konijnen, duiven en kalkoenen alvast voorgemest voor de kerst. Nog drie maandjes doorproppen en de enorme beesten kunnen zo de pan in. Hartverscheurende taferelen. Kwakende eenden die achter in een auto liggen met de poten aan elkaar gebonden en met tape om de vleugels. Spartelende konijnen die aan hun oren worden opgetild en zwaaiend aangeprezen worden. Als je wilt kun je hem hier ook laten doodmeppen, hoef je hem alleen nog maar schoon te maken. In hun eigen poep, zielige puppies in dozen. Ik neem ze allemaal. Of toch maar niet. Gauw weg van hier. Als ik weer ga, dan nooit meer naar het achterste gedeelte van de markt. Weer op rechts kijkend, schuifelen we terug, straten inslaand met de menigte mee.

Rebonjour!’ Er wordt gelachen. Weer de Chevaliers. Ook jolig groeten we terug. Nu kunnen we volstaan met een armzwaai. Of hoor ik nu te vragen wat zij in hun tassen hebben? Ik laat dat stukje integratie maar even voor wat het is. ‘A demain!

We zijn weer bijna terug bij ons beginpunt en op een terras, speciaal voor de gelegenheid uitgebreid tot ver op straat, nemen we een koffie. Als zelfs de privé-stoelen van de cafébaas op straat staan, blijft er voor een hele groep napraters niets over dan te blijven staan. De koopwaren en hun eigenaren worden geprezen of over de hekel gehaald. Tassen worden geopend en men bekijkt nieuwsgierig het aangekochte. De markt loopt bijna ten einde en we zijn niet de enigen die afsluitend iets te drinken nemen. Wel de enigen met koffie en thee. De wijn vloeit rijkelijk, ondanks dat eenieder met de auto naar huis moet. Twee gendarmes staan tussen een groep mannen en heffen net zo goed het glas.

Het is bijna kwart voor twaalf en de lege stoelen op het terras worden niet meer gevuld. Iedereen gaat naar huis voor de warme hap. Wij stappen ook maar weer eens op. Als we wegrijden met de auto, loopt er voor ons midden op de weg een vrouwtje. Hoofddoekje, bekende blauwe schort steekt onder haar overjas uit en ze draagt steunkousen en… Nikegympen?! Ze zeult met twee zware tassen. Erik laveert eromheen. Met moeite steekt ze haar belaste arm omhoog. Een bedankje dat we haar zo rustig passeren?

‘Volgens mij was het een liftduim omhoog’, zeg ik.

‘Ja, dag!’

‘Ach, kom op joh, je kunt zo’n zielig wijfie toch niet met die tassen laten slepen?’

‘Dat doet ze waarschijnlijk al honderd jaar, ze weet niet beter’, vindt Erik.

Uiteindelijk win ik en we rijden achteruit terug tot het vrouwtje. Ik weet niet wat een lift geven is in het Frans, maar woorden zijn niet nodig, de vrouw komt al op een dribbelpasje naar de auto.

‘Hier, zie je nou, ze kan harder rennen dan jij!’ zegt Erik.

‘Houd je kop gek, ze is er al bijna.’

‘Kan ze toch niet verstaan.’

smelly cheese drawingKlopt, dat blijft inderdaad een groot voordeel van in het buitenland wonen. Ik gooi de deur open. Zonder woorden geeft ze buiten adem haar tassen aan me. Ik zet ze over de stoelen naar achter. Het vrouwtje moet ongetwijfeld die stinksokkenkaas gekocht hebben, want in meteen meurt de hele wagen.

‘Sooo, lekker luchie!’ zegt Erik, duidelijk niet gelukkig met mijn actie.

Ik verplaats me naar het middenstoeltje. Onze Land Rover heeft dan wel geen achterbank maar wel drie zitplaatsen voorin. De opstap is hoog en ik pak een in de lucht grijpende arm om haar naar binnen te trekken. Het valt niet mee, want ze is flink mollig. Wanneer ik zie waar ik naar grijp, zakt de moed me in de schoenen en heb ik het idee dat de lucht niet van de kaas komt. Haar hand is niet gewoon goor, maar echt al jaren niet meer gewassen. Smerige lange onverzorgde nagels met rouwranden waar een automonteur jaloers op zou zijn. Als het hele gewicht binnen is, weet ze niet hoe ze de deur dicht moet krijgen. Aangezien ik vermoed dat ze er zo weer uit rolt als ze naar buiten leunt, buig ik over haar heen en trek de deur dicht. Zure lichaamsgeur uit haar schoot walmt omhoog, vult mijn neusgaten. Ik moet een neiging tot kokhalzen onderdrukken. Ongewassen transpiratiedampen omhullen de vrouw. Vanonder haar snor zou de tandeloze hartelijke lach de mondgeur goed moeten maken, maar de stank uit alle gaten van haar lichaam is zo vreselijk dat ik nu echt moet kokken. Met tranende ogen en mijn hand voor mijn neus en mond, weet ik het nog net in te houden. Ik weet niet hoe ik beleefd mag vragen of ik het raampje open mag doen, dus leun ik maar weer over haar heen en schuif zonder veel plichtplegingen het raampje open. Erik doet hetzelfde aan zijn kant. Als drie haringen in een ton zitten we naast elkaar. Het vrouwtje kijkt me door vettige strengen grijs haar die uit haar knot zijn gezakt, dankbaar aan en babbelt wat in patois. Ik denk dat ze me de weg uit probeert te leggen en wijs naar een weg naar rechts. Nee, schudt ze en wijst vooruit. Haar aanwijzingen volgend komen we zeker vier kilometer in de middle of nowhere op de top van een steile heuvel, bij een boerderijtje. Ik begrijp dat we er zijn. Ongelofelijk dat dit mensje dit iedere maand of misschien vaker moet lopen.

Ik kan net onder een paar dankbare kussen uitkomen door me ineens heel erg met haar tassen bezig te houden, en die in haar handen te duwen als ze de auto uitgeklauterd is. ‘Merci beaucoup, merci beaucoup’, zegt ze echt blij. ‘Pas de quoi, geen dank’, weet ik er uit te persen. En ‘vrolijk’ zwaaiend nemen we afscheid.

Uit zicht zetten we de auto aan de zijkant om de stoelhoes waar ze op gezeten heeft achterin te gooien. Het tentdoek van de achterkant maken we open en rollen we op. Frisse lucht stroomt naar binnen, maar veel helpt het niet.

‘Als je nog eens wat weet…’, moppert Erik.

Voor deze keer moet ik hem gelijk geven.

_____________________________

Kijk hier voor alle afleveringen 

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

*