L’oeil du maître engraisse le cheval
Het oog van de meester maakt het paard vet
Omdat we door de Saferzaak nog niets definitiefs aan het huis kunnen doen, ruimen we weer verder op. We pakken een zoldertje aan dat boven de oude varkensstal ligt. Het is niet meer dan een ‘vloer’ van dikke takken met daarop hooi en stro en vooral veel oude kleren die in gaten en kieren gestopt zijn om de varkens warm te houden. In een oude oliedrum proppen we alle vieze troep en steken de fik erin. Wat een vrijheid om hier te kunnen doen en laten wat we willen! Ons voorbeeld hier zijn de buren die continu een fikkie aanhebben. Soms komen stukjes zwart verbrand materiaal over dwarrelen. Ze landen ook op de witte lakens aan de waslijn van de buurvrouw, geen mens die zich daar druk om maakt. Overigens hangt er van alles aan die waslijn, maar geen damesondergoed. Dat hoort niet. Het was me al eerder opgevallen dat op het Franse platteland schijnbaar alleen de mannen hun ondergoed vuil maken.
Na het zoldertje opruimen, bouwen we een eigen ‘kakdoos’. Uit het zicht, naar het prototype dat bij de ingang staat. Als we een kuil in de grond graven, komen we van allerlei scherven tegen. Ik had archeoloog moeten worden. Prachtig vind ik dikke scherven van oude potten en fragiel met roosjes beschilderd porselein, maar vooral antiek glas. Hoewel, ook emmerladingen vol kapotte wijnflessen. Wat moderner zijn de bierflesjes die meestal heel gebleven zijn, dus de Fransen drinken toch bier! We snappen werkelijk niet waarom een mens zijn afval maar gewoon in zijn achtertuin gooit. Maar na een paar uur is onze provisorische latrine klaar, met uitzicht op de bergen. Dat heet met recht ‘op het gemak’ zitten.
’s Avonds haal ik bij de buren de beloofde eieren. Natuurlijk moet ik een kir drinken. Kir is hét Franse excuus om zelfgemaakte witte wijn zo zuur als azijn, met een zoete likeur gemengd, drinkbaar te maken. Eigenlijk mag ik niet betalen voor de twaalf eieren, maar na lang aandringen, kan ik toch wat geld geven. ‘Comme vous voulez. Zoals u wilt.’ Een uitspraak die we vaak zullen horen van de Fransen als ze eigenlijk willen zeggen: ‘Van mij hoeft het niet zo nodig, maar als u het nou per se wilt.’ Als straf voor het betalen, krijg ik er nog gratis zes eieren bij! Die waren ‘al’ vijf dagen oud, en alleen nog maar goed voor een omelet.
De Saferzaak komt weer ter sprake en meneer Chevalier adviseert ons het eens aan Mimi te vragen. Die weet altijd alles. En als we een ander huis moeten gaan zoeken; het huis van Dubois staat te koop een paar kilometer verderop.
De volgende ochtend gaan we op zoek naar het bedoelde huis. Op de stafkaart hebben we het gevonden en gezien dat je er via een onverharde weg kunt komen. Leuk! Met de Land Rover off road rijden. Het pad is goed begaanbaar, maar wordt wel steeds smaller. Onderweg passeren we een aantal ruïnes van huizen. Prachtige plekjes, waar menig Nederlander graag zou willen wonen. Omdat we niet weten hoe het met ‘ons’ huis zal gaan, bekijken we de bouwvallen. Waanzinnig spannend om een donker, verlaten huis binnen te stappen. Bij een is het dak helemaal ingestort en hebben de braamstruiken bezit genomen van het interieur. We durven niet overal door te lopen, wetend dat je zomaar door een vloer kunt zakken, maar ieder huisje is een museum op zich. Overal liggen nog antieke gebruiksvoorwerpen, staan oude wormstekige meubels en robuuste wijnvaten. In ons ontwaakt een Malle Pietjesverzamelwoede. Zou iemand het merken als we iets meenemen? We doen het toch maar niet.
Dan rijden we het hameau binnen van drie huizen, waar het huis te koop zou moeten staan. We rijden langs een muur begroeid met klimop. Na een aantal meters is de muur onderbroken door een gesloten roestig hek dat zo te zien al jaren niet meer gebruikt wordt, omdat de muur ernaast is ingestort en je daar net zo goed met je tractor naar binnen kunt. Gewoon over de stenen puinhoop. We parkeren de auto voor het hek en lopen de cour op; echt een binnenplaats met een put. Op het noorden de muur, aan twee kanten grote schuren, en op het zuiden het huis. Nou ja huis… bouwval. Ook dit stekkie is waanzinnig gaaf. Inderdaad, als ons huis niet door mocht gaan, is dit een goed alternatief.
Het erf is de gebruikelijke puinhoop. Verlaten, geen kip te zien, letterlijk. We gluren een schuur in en stappen naar binnen. Twintig cornadis in twee rijen van tien liggen tegenover elkaar. Drie zijn er heel klein. Daar hebben de kalfjes met hun koppen doorheen gestaan. Jarenlang in de winter hebben koeien door de overige zeventien gaten hun koppen gestoken, om aan de andere kant hun hooi te eten. Het geluid van hun rammelende kettingen lijkt nog na te klinken in de stal. Met krijt zijn boven de koeiengaten data en namen van de dieren geschreven. De randen van de gaten zijn spiegelglad afgerond door het jarenlange schuren van de dieren. Daar waar houtworm het dunste stuk van een van de ovale gaten heeft gebroken, is het slordig gerepareerd met een lat. Voor de Fransen hoeven de dingen niet mooi te zijn, als het maar functioneert.
We neuzen verder. Het popperige woonhuisje is min of meer een duplicaat van ons ‘eigen’ huis met al zijn streektypische kenmerken. Ook dit boerderijtje heeft een raam met kleine ruitjes van getrokken glas. Ik kijk naar binnen, maar kan niets zien. Het is daar pikkedonker en de raampjes zijn grijs van het vuil en vele spinnenwebben. Nieuwsgierig wil Erik de deur open doen. Op het moment dat hij zijn duim op de lepel van de oude klink legt, gaat de bovendeur met een ruk open.
Geschrokken struikelen we naar achter. Een zwerver gehuld in lompen kijkt ons verward aan.
‘Quoi? Wat moet je?’ vraagt hij.
‘Eh, we zoeken het huis van Dubois.’
‘Dat is niet hier, dat is het volgende huis’, zegt de man onaardig.
We bedanken hem vriendelijk en maken dat we wegkomen. Zou hij daar nou echt wonen, of is het een zwerver die het gekraakt heeft? Hier is een bord onbewoonbaar verklaarde woning toch echt wel op zijn plaats. Of is dit meer: onverklaarbaar bewoond?
Het andere huis heeft inderdaad een scheefgezakt bord A vendre maar spreekt ons totaal niet aan. Terug naar het vakantiehuis, en op de terugweg gelijk aan Mimi vragen wat hij weet over de Safer.
‘Ik ken niemand die belangstelling voor uw boerderij zou kunnen hebben’, stelt Mimi ons later, na het bekende handenschudritueel, gerust. ‘Het is vast een formaliteit en u moet zich geen zorgen maken. Ik ken iemand bij de Safer en ik zal het wel eens aan hem vragen. Maar hebt u dan zo veel grond nodig om op vakantie te gaan?’ vraagt hij terecht.
‘Nee, dat niet, maar misschien nemen we onze paarden wel eens mee op vakantie.’
‘Hebt u paarden? Wat leuk ik heb er ook zes, wilt u ze zien?’
‘Heel graag natuurlijk.’
‘De dieren staan even verderop. Suis-moi. Volgt u mij.’
Mimi stapt in een oude lelijke eend en scheurt zijn erf af. Kennelijk heeft hij er nog nooit van gehoord dat er meer dan twee versnellingen op zijn auto zitten, want het antieke wagentje loeit als een vliegtuig net voor het opstijgen. Na een paar honderd meter de asfaltweg te hebben gevolgd, slaat hij rechtsaf de rimboe in. De weg blijkt een veelgebruikte doorsteek door het bos. Niet dat we andere auto’s tegenkomen, maar het pad is breder en beter onderhouden dan het karrenspoor dat vanaf ons huis de bossen in gaat. Halverwege staan we ineens voor een brug over een wild stromende beek. Mimi remt nauwelijks af en… Jemig wat doet hij nou? Hij duikt langs de brug met zijn eend zo de beek in! Het water staat bij het autootje tot over de dorpel, we gokken dat de gepensioneerde boer geen droge voeten houdt en de eend zo wegdrijft. Echter, Mimi hobbelt door de beek en rijdt aan de andere kant de oever op. Hij hopst letterlijk over de keien. Mijn hart draait om, bij ons koestert men zulke antieke auto’s en rijdt er hooguit mee in een optocht of voor een ludieke bruiloft. We willen de brug oprijden maar zien dat er lang geleden iets door het wegdek is gezakt. De planken in het midden hangen met een resterend laagje asfalt triest naar beneden. We kijken elkaar aan. Dan maar door de beek. In Nederland kun je een off-the-road-training volgen om dergelijke obstakels te overwinnen. Deze beek met zijn steile oevers zou in een wedstrijd alleen door zeer gevorderde coureurs genomen worden. Mimi is al lang uit het zicht verdwenen. Ik stap uit om te gidsen, wijzend en schreeuwend als een volleerd navigator geef ik aanwijzingen. Zonder kleerscheuren en alleen ik met natte voeten, komen we aan de andere kant van de kolkende beek. Nu nog de steile oever op. Ik stap weer in en maak wat angstige momenten door als we gevaarlijk scheefhangend, achteruit lijken te zakken. Erik vindt het helemaal geweldig, zijn vakantie kan echt niet meer stuk. Als we triomfantelijk de top bereiken, staat Mimi een eindje verder tegen zijn auto geleund een shaggie te roken. ‘Ça va?’
‘Tuurlijk gaat het goed’, jok ik opgewekt. ‘U rijdt wel hard.’
‘U hebt dan wel een Land Rover, maar die zijn zwaar en langzaam. Ma deux-chevaux est une ballerine.’
We zijn benieuwd naar zijn paarden. We hebben er hier nog niet zo veel gezien. Doordat er in Nederland tegenwoordig zo veel paarden zijn, gaat men bij ons heel anders met die dieren om. Aan het welzijn en de hoefverzorging van een paard geeft de eigenaar meer geld uit, dan aan zichzelf. Er zijn zelfs gespecialiseerde paardenziekenhuizen. En als een paard al een weiland tot zijn beschikking heeft, is het afgezet met de meest geavanceerde diervriendelijke middelen.
We komen bij volgens Mimi’s zeggen ‘een prairie’. Nooit geweten dat dit van oorsprong een Frans woord is. Maar toepasselijk is het wel, een verwilderd stuk grasland. Het is ‘omheind’ met een in elkaar gestort hek dat overgroeid is met braamstruiken. Losse stukken gevaarlijk prikkeldraad steken de lucht in. Ideaal om een gewond paardenoog te veroorzaken. Mimi opent het toegangshek, een prikkeldraadconstructie met vier stokken erin gestoken, dichtgehouden met een oude V-snaar. We stappen het weiland in over een dam van stenen, oude kapotte dakpannen en natuurlijk gebroken glas. Hoezo, voorzichtig met paardenvoeten…
Mimi fluit en een groep enorme Percheron-trekpaarden komt vrolijk dravend op ons af denderen. Schitterende dieren. Ze zijn duidelijk gesteld op hun eigenaar, die hen toespreekt met de bekende koosnaampjes als Loulou en alweer Fifi, hoewel ik dat wel een beetje misplaatst vind voor deze reuzen met een schofthoogte van minimaal één meter tachtig. Als ik een van de paarden aai voel ik allemaal bulten van steekvliegen. Nu zie ik ook dat de manen en staarten vol met grote klitten zitten. De hoeven zijn erg vergroeid en gescheurd. Grote stukken zijn eruit gebroken. Het lijkt de dieren niet te deren. Ik zie de krantenkoppen al voor me als dit Nederland was geweest: ‘Vrouw treft zes zwaar verwaarloosde paarden aan.’
Mimi stoort me in mijn reddingsactie en vertelt dat hij de beesten heeft voor zijn plezier. ‘Ce sont des juments avec des papiers,’ zegt hij trots, ‘en iedere twee jaar heb ik veulens.’ Mimi is blij dat we onder de indruk zijn.
‘Is dit weiland ook van u?’ wijs ik naar de overkant van het pad waar het gras kniehoog staat.
‘Dat is ook van mij, il faut faucher dans quelque semaines.’
Ja, inderdaad het is bijna hooitijd natuurlijk. Ik denk aan de vijf hectare hoog gras op ons terrein die dit jaar verloren zal gaan. ‘Wilt u misschien ons land ook maaien?’
‘Volontiers, graag’, antwoordt Mimi duidelijk verheugd. ‘Dan doen we moitié-moitié. Ik maai het voor u en de opbrengst delen we. Ieder de helft. Ik schat dat er zo’n veertig rollen hooi van uw terrein zullen komen.’
‘U mag ze allemaal houden, want ik heb ze toch niet nodig.’
Mimi bedankt ons hartelijk en met een: ‘Il est presque midi’, laat hij ons weten naar huis te willen. De lunch tussen twaalf en twee is heilig.
We stappen weer in onze auto’s. Terwijl Mimi in de verte verdwijnt, praten we na over de paarden.
‘Bijzonder dat het allemaal tweelingen waren, hè? Dat komt bij paarden toch haast nooit voor? En ze leken qua kleur ook niet echt op elkaar’, verwondert Erik zich.
‘Tweelingen?’ verbaas ik me.
‘Jumeaux, zei Mimi toch?’ vraagt Erik.
‘Juments! Merries!’
_____________________________
Kijk hier voor alle afleveringen