Qui se sent merdeux, s’essuie!
Wie de schoen past, trekt hem aan
‘JA LEKKER! IDIOOT!’ scheld ik een automobilist uit die vlak voor mij zonder op of om te kijken, de weg op is gedraaid. Ik ben op deze druilerige lentedag midden in de maartvakantie al laat voor mijn afspraak bij de Franse dierenarts. Ik had nog even de herfstpreizaadjes in de grond gestopt van de toekomstige moestuin en dat heeft meer tijd gekost dan ik gedacht had.
De meneer met de hoed sukkelt voor me uit. ‘Rij nou toch door man! Rechtervoetje een beetje naar beneden drukken. Toe maar, je kunt het best wel’, mopper ik hardop op hem. Dat de Fransen zulke hardrijders zijn, is hier op het platteland toch echt niet te merken. Men tuft op zijn dooie gemak overal heen, geen rekening houdend met een gestreste Nederlandse die even wil opschieten. Ga ik naar Frankrijk om lekker door te kunnen rijden zonder files, zit ik achter zo’n sukkel te tuffen. ‘En dan nu linksaf…’ suggereer ik de man hardop, maar nee hij neemt precies de route die ik ook moet hebben. Vijf voor twee. Dat ga ik dus niet op tijd halen. Geen mogelijkheid om te passeren.
We komen bij de spoorwegovergang. De bomen zijn niet naar beneden, maar toch stopt het mannetje. Hij kijkt uitgebreid naar rechts, links, nog een keer rechts. Ja, dat is ook zo, in grote gedeelten van Frankrijk rijdt de trein aan de verkeerde kant. Stoppen is trouwens ook niet verkeerd want vaak werken de bomen niet. Óf ze gaan niet dicht, óf ze gaan niet meer open. Een telefoon hangt ernaast om storingen bij de SNCF te melden. Langzaam hobbelt de auto van de man over het spoor.
De man remt af voor een zijstraat, maar knippert niet. Nee, dat doen de Fransen nooit op de campagne, zeker niet op rotondes, ze sparen hun knipperlichtjes, om ze juist op de snelwegen bij het inhalen aan te kunnen laten staan. Maar de man slaat toch af. Nee! Hij zal toch ook niet bij de dierenarts moeten zijn? Als een schildpad kruipt hij de parkeerplaats op. Er staat maar één huis, dus als je hier parkeert moet je bij le vétérinair zijn.
Nu kan ik natuurlijk snel uitstappen en gauw eerst naar binnen piepen, maar dat vind ik niet beleefd, tenslotte arriveerde hij als eerste op de parkeerplaats. De bejaarde man neemt zijn tijd en alles duurt en duurt. En eindelijk komt hij met een plastic kattenkooi uit de auto. Een harig snuitje achter het traliedeurtje. Mijn hond Gino is ondanks dat hij niet lekker is, buitengewoon geïnteresseerd in de kat in het kooitje en trekt aan de lijn om eraan te ruiken. De nette meneer in waarschijnlijk zijn oude trouwpak, de knoopjes gespannen over zijn buik, merkt het niet eens op en loopt naar de deur. Dan ineens ziet hij mij en wil me laten voorgaan.
‘Allez-y madame. Gaat uw gang mevrouw’, zegt hij galant. Wat een verademing toch eigenlijk hoe beleefd men hier is in vergelijk met ons botte Nederlanders. Ik voel me bezwaard en wijs zijn geste beleefd af. Ik kan toch niet voorkruipen op verzoek?
We gaan zitten in de, overigens zeer moderne, wachtkamer. De oude man draait zijn hoed in zijn handen rond. Ik ben ook zenuwachtig. Gino houdt sinds de twee dagen dat we in Frankrijk zijn, geen eten en water binnen. Dit is de derde dag. Ik repeteer mijn verhaaltje dat ik af ga steken, om de dierenarts uit te leggen wat er met mijn hond aan de hand is. De deur van de spreekkamer gaat open en een vriendelijke man vraagt wie er eerst is. Nou ik natuurlijk, denk ik bij mezelf, ik had om twee uur een afspraak. De meneer met de hoed reageert terecht met: ‘C’est à votre tour.’ Ik sta al op, maar de dierenarts vindt dat meneer maar eerst moet komen. Ik ontplof bijna, maar met een: ‘Non, non, allez-y’, bevestig ik beleefd de beslissing van de dierenarts.
Nog geen drie minuten later gaat gelukkig de deur van de spreekkamer weer open. Dat was lekker snel! Mooi, ik heb nog genoeg zaai- en pootwerk te doen vanmiddag. Ik wil nog grote knoflooktenen in de grond zetten. De meneer wordt onder zachte drang van de dierenarts naar buiten geleid. De hand van de dierenarts rust op de schouder van de oude man. Die houdt de kooi stevig in zijn armen alsof hij een kind wiegt. Zijn gezicht is vuurrood. Hij lijkt in dat paar minuten nog eens tien jaar ouder te zijn geworden.
‘Wilt u niet even gaan zitten?’ vraagt de dierenarts hem.
De man schudt langzaam zijn hoofd. Onder zijn neus is zijn bovenlip nat. Dan zie ik dat hij huilt. Door de groeven van zijn gezicht stromen onophoudelijk tranen naar beneden. Ze druppen met kleine tikjes op het plastic van de kooi. De meneer veegt met zijn nette colbertmouw langs zijn natte neus. De dierenarts wisselt een blik met mij die alle talen overstijgt. Als ze langs me lopen kan ik in de kattenkooi kijken. Hij is leeg.
Nog nooit heb ik me zo lullig gevoeld. De meneer zal mijn eerdere scheldkanonnades nooit te weten komen, maar ik schaam me diep. Heel, heel erg diep.
Dan is het mijn beurt. Ik heb moeite me te concentreren op mijn eigen verhaal, telkens zie ik die huilende meneer en het lege kooitje voor me. De dierenarts begrijpt in ieder geval wat ik wil uitleggen over mijn hond en begint een grondig onderzoek. Hij constateert al uitdrogingsverschijnselen. Er zit niets in de keel dat blokkeert. De slikreactie is goed.
‘Ik denk dat zijn oesophage verlamd is’, zegt de dierenarts.
‘Comment?’ vraag ik in onvervalst Frans.
De dierenarts blijkt een aardig mondje Engels te spreken en zegt: ‘Oesophagus.’
Dat woord ken ik ook niet, dus daar schiet ik weinig mee op en hij wijst op een plek onder zijn keel. Ah, slokdarm dus.
‘Om het zeker te weten is er een radio nodig’, legt de man uit.
Een radio peins ik bij mezelf. Wat kun je nu onderzoeken met een radio. Geluidsgolven? Een echo! ‘Une echoscopie?’ vraag ik.
‘Une échographie’, verbetert hij me. ‘Nee, dat bedoel ik niet. Dit bedoel ik’, hij klopt op de lichtbak voor röntgenfoto’s.
‘Ah, un röntgen!’
‘Oui un röntgen! Mais nous disons radiographie ou radio.’
‘Ik wil dat liever in Nederland bij onze eigen dierenarts laten doen’, zeg ik omzichtig.
‘Pas de problème’, zegt hij begrijpend
‘Maar wat kan ik tot die tijd doen?’
‘Erg weinig’, legt hij voorzichtig uit. ‘U kunt zijn eten en drinken op een trap neerzetten, zodat hij staand op zijn achterpoten moet eten, waardoor de zwaartekracht helpt het eten naar de maag te transporteren. Geef hem heel vaak heel kleine beetjes. En liefst geweekt voer. Meer kunt u eigenlijk niet doen. Het is al een oude hond van elf jaar. Meestal leven zulke dieren niet lang meer. Ze kunnen stikken, maar meestal drogen ze uit. Rekent u maar op niet langer dan drie weken.’
Nu was het mijn beurt om huilend de praktijk te verlaten.
_____________________________
Kijk hier voor alle afleveringen