Il ne faut pas juger de l’arbre par l’écorce
Schijn bedriegt
‘Er zijn daar zo veel sterren. Je weet niet wat je ziet. Veel meer dan hier’, vertelt Ans enthousiast over hun plekje in Frankrijk waar ze al jaren een vakantiehuis hebben.
‘Wat trok jullie nou in hemelsnaam om nota bene off all places in Frankrijk een tweede huis te kopen?’ vraag ik.
‘De ruimte, de rust, de natuur, de mensen.’
‘Ho! De eerste drie kan ik nog wel begrijpen, maar de mensen? Arrogant zijn ze. Je kent die overbekende uitspraak wel, Frankrijk is mooi, maar er moesten geen Fransen wonen.’
‘Welnee, dat is een stom vooroordeel van de Nederlanders. Misschien in de toeristengebieden of in de grote steden, maar niet op het platteland. We hebben daar zulke lieve buren. Dat kom je hier in Nederland echt niet meer tegen hoor. Wil je foto’s zien van ons huis daar?’
Uit nieuwsgierigheid stem ik in. Wat ik zie is inderdaad veel ruimte en mooie natuur. Een verademing bij het drukke Nederland waar ik over een luttele twintig kilometer naar mijn werk een uur doe vanwege de files. Ik zie een pittoresk huis, dat per foto mooier wordt. Binnen een paar minuten ben ik om. Mede omdat de prijzen een giller zijn.
‘Bouwgrond is daar nog geen twee euro per vierkante meter! En voor ruim onder de ton heb je een huis. En,’ zo vertelt Ans, ‘meestal met een enorme schuur van twintig bij tien, nog diverse opstallen en twee hectare grond.’
‘Een ton? Daar heb je, bij wijze van spreken, in Amsterdam nog niet eens een garage voor.’
‘Ja, en dat terwijl de Fransen hun huizenprijzen torenhoog vinden. Ze denken dat het komt omdat wij rijke buitenlanders al hun bezit opkopen.’
De volgende dag blader ik volkomen verbaasd door een advertentieblad met huizen in Frankrijk. Het is onvoorstelbaar hoe laag de prijzen daar zijn. Een echt Doornroosjekasteel met torentjes, een bordes, zestig kamers, vier hectare onderhouden park, voor iets meer dan acht ton? Nou is dit niet wat ik als vakantiehuis voor ogen heb, maar nieuwsgierig bel ik de – overigens Nederlandse – makelaar. Het blijkt dat de kosten voor de restauratie van het dak geraamd zijn op enkele miljoenen. Aha, dat was het addertje.
Op internet zoek ik een lichtvervuilingskaart van Frankrijk op. Daar waar de minste lichtjes zijn, is weinig bebouwing, en dus rust, natuur en ruimte. We kiezen een maximale afstand vanaf Nederland.
Meer voor de grap dan echt serieus omcirkelen we ‘gedoetjes’ die ons wel wat lijken. De rest kruisen we door. Eén advertentie springt er op de een of andere manier uit. Zonder makelaar, zonder mooie foto’s:
In Charmes, mooi gel. te ren. boerd. La Ferme Blanche met 2 gr. sch., 5 ha. Achter een bos, voor een gl. dal. W.E.tel. aanw. Ideaal als chambre d’hôte. Incl. bouwmat. 140.000.
Veel te duur. Resoluut begin ik met doorkruisen. Is mijn pennenstreek minder dik dan de andere kruizen? De tweede kras zet ik niet. Ik twijfel. Charmes klinkt zo lieflijk. Na veel fantaseren nemen we een impulsief besluit. Het avontuur trekt. We prikken een lang weekend en plannen een route tussen een twintigtal omcirkelde advertenties. Ik bel makelaars en maak afspraken. Ook bel ik toch maar de Nederlandse eigenaar van dé advertentie. We krijgen een uitleg hoe we er moeten komen en waar de sleutel verstopt ligt. Op een vrijdag in februari van het millenniumjaar reizen we in onze oude Land Rover af naar het zuiden om eerst de afspraken met makelaars na te komen.
Alhoewel het voor de makelaars toch een makkie moet zijn om op tijd te komen, zijn wij, die onbekend zijn met de omgeving, degenen die iedere keer ruim te vroeg zijn. Ze laten ons gemiddeld twintig minuten wachten. Het afspreken met wildvreemden voelt een beetje als een blind date. Op tochtige dorpspleintjes, nu nog steeds versierd met kerstbomen en op ladders naar boven klimmende kerstmannetjes omdat de Fransen het oude jaar niet willen loslaten, staan we te verkleumen tot er iets anders dan een ouwe eend, antiek Renaultje of Peugeootje met doffe lak het plein komt oprijden. De luxe wagens van de makelaars steken flagrant af. Het is wel duidelijk dat er voor deze Nederlanders veel te verdienen valt in Frans-huizenland.
We scheuren door het ergst door de beruchte decemberstorm van negenennegentig getroffen gebied van Frankrijk vele kilometers achter een makelaar aan, die overigens qua rijstijl goed geïntegreerd is in het Franse leven. Het verwoeste landschap ziet er triest uit. Nog steeds liggen telefoonkabels op de grond in de berm, geketend aan hun omgeknakte palen. Een half miljoen mensen heeft wekenlang zonder elektriciteit, telefoon en water gezeten, vele duizenden huizen en zevenentachtigduizend hectare bos zijn verwoest. Het is treurig om te zien hoe bomen dwars door gebouwen zijn gevallen. Het voelt ongemakkelijk een tweede huis te zoeken, terwijl er nu ongetwijfeld mensen dakloos zullen zijn. Maar ja, we zijn er nu eenmaal en zetten door.
Zoals zo vaak bij te koop aangeboden huizen, zijn de meeste advertenties mooier dan de werkelijkheid. We gaan naar schattige boerderijtjes… langs snelwegen, enorme vrijstaande huizen maar in dorpskernen, pittoreske molens in dalen zonder zonlicht en dure villa’s naast verlaten fabrieksterreinen. Als we een door de storm getroffen en daarom afgeprijsd huis bezichtigen voelen we ons profiteurs van andermans leed. Gauw naar het volgende object. Een enkel huis beroert ons, maar dan is de ligging toch weer niet ideaal. Bijna alle huizen grenzen direct aan de weg. Dit, zo legt een makelaar ons uit, omdat de Fransen op die manier vroeger verzekerd waren van een verhard erf voor hun deur. Immers, de gemeente legt de wegen aan en onderhoudt ze. Het vijfde natuurstenen huis dat we dit weekend met alweer een andere makelaar bekijken, vormt een uitzondering.
Een kleine tien meter van de weg af opent de makelaar de eeuwenoude voordeur met een enorme baardsleutel die in Nederland op een antiekveiling voor een best prijsje van eigenaar zou kunnen verwisselen. Ik ben op slag verliefd. De met grote nagels beslagen dubbele voordeur zwaait piepend en krakend naar binnen open. Muffe, vochtige lucht beneemt ons even de adem. We staan meteen in de keuken, tevens de enige leefruimte in het driehonderd jaar oude huisje. De eigenaren zijn zo te zien even niet thuis. De makelaar opent de ramen en ijzeren luiken van binnen uit en laat de koude februarilucht naar binnen stromen. Ik stap over kleurig kinderspeelgoed en kijk door de puinhoop heen, naar de werkelijke schoonheid van het huisje. Het zou zo in het Openlucht Museum kunnen. Een grote schouw, cantou genaamd, waar je met gemak een Smart in kan parkeren; een krakkemikkig potkacheltje met ernaast een wit kookfornuis; de zwartgeblakerde houten balken in het plafond; de mozaïekvloer van keitjes; een wit stenen aanrechtje met alleen een koudwaterkraan; de kleine ruitjes. Alles doet wat met me. Het huisje voelt erg welkom. Dit is precies wat we zoeken! Achter de makelaar aan, op weg naar de slaapkamer, schop ik per ongeluk tegen een knalrood kaplaarsje. Stof dwarrelt van de vloer op. In de slaapkamer heeft de vrouw des huizes vanmorgen geen tijd gehad het bed op te maken. Een beetje gênant vind ik het wel. Kleding ligt her en der verspreid over de vloer en ook hier weer kinderspeelgoed. Dat zouden wij in Nederland toch niet doen als je je huis moest verkopen! Keurig netjes zouden we het opruimen en zelfs een appeltaart bakken voor de huiselijke geur. Maar het gaat erom of wíj door de bende heen de mogelijkheden van het huis kunnen zien.
We lopen terug naar de woonkeuken en mijn oog valt op de vaat die er nog staat. Een olijvenpit op een bord. Mijn blik valt op nog meer olijvenpitten op het aanrechtje. Maar… zijn het wel olijvenpitten? Het lijken eigenlijk meer… tja, muizenkeutels, maar dan oversized. Rattenkeutels? Bij nadere beschouwing ligt er een laag stof over de vaat op het aanrecht. Langzaam bekruipt me een unheimisch gevoel. Dit huis is niet meer bewoond. Al jaren niet meer. Zou het gezin verongelukt zijn? Zo uit het dagelijks leven weggerukt? Een andere oplossing voor dit raadsel kan er niet zijn. ’s Morgens opgestaan om de kinderen naar school te brengen, niet wetende dat je nooit meer zult terugkeren naar huis. De nabestaanden hebben het natuurlijk niet aangekund het huis uit, en op te ruimen voor de verkoop.
We lopen achter de makelaar aan, die ons de aangrenzende schuur wil laten zien, waar volgens hem mogelijkheden genoeg zijn om meer slaapkamers, een wc en badkamer te maken. Inderdaad ik heb geen wc of badkamer gezien. Hoe is het in deze tijd mogelijk? Een gezin met kinderen en dan leven zonder warm water. Niet meer bij de les volg ik Erik en de man. Voor mij hoeft het niet meer, hier zou ik nooit gezellig vakantie kunnen gaan zitten vieren, terwijl het gezin dat hier gewoond heeft… Erik is duidelijk nog in de race en verward door alle advertenties die we moeten onthouden, vraagt hij nog een keer hoeveel grond er bij het huis zit.
‘Slechts tweeduizend vierkante meter’, vertelt de man ons met enige spijt. ‘Maar als u meer wilt kunnen we het aan de eigenaar vragen.’
Tweeduizend vierkante meter is voor Nederlandse maatstaven al een enorme lap grond, maar Erik heeft wel oren naar de extra hectares: ‘Dat zou mooi zijn, omdat we onze paarden mee willen nemen op toekomstige vakanties. Niet dat tweeduizend vierkante meter dan niet voldoende is, maar grond erbij kunnen kopen is nooit weg.’
‘Erbij kopen?’ vraagt de makelaar. ‘De eigenaar is meer dan bereid meer grond erbij te geven! En dan hebben we het over veel grond!’
‘Grond weggeven?’
‘We zullen zo naar de eigenaar lopen. Die woont in dat huis daar.’ De makelaar wijst een extravagant luxe huis aan, dat grenst aan ‘ons’ terrein.
Wat een ellende dat je zo dicht naast je overleden familie moet wonen. Altijd die herinneringen. We lopen naar het huis. Een overdadig met krullen versierde smeedijzeren poort sluit het terrein af. Een prettige stem uit de intercom zegt ons welkom te zijn. We steken een Romeins aandoende patio over, niet in het minst door de ‘afgebroken’ pilaren die het enorme zwembad omringen. De Romeinse schone nepnaakten staren verveeld naar het water dat uit hun kruiken stroomt. De makelaar kent de erfgenaam kennelijk goed, want via een achterdeur gaan we de villa binnen. Een beetje onwennig en verloren staan we in een woonkeuken die zo uit een roddelblad over filmsterren kan komen.
Een joviaal mannetje komt ons met uitgestoken hand, vriendelijk lachend tegemoet. Dat hebben we anders meegemaakt. We begrijpen dat we moeten gaan zitten en wat willen we drinken? De gebeurtenis met de familie moet zeker al lang geleden zijn. Het verdriet schijnt alweer gezakt. Gegeneerd neem ik plaats. De makelaar en de man praten wat. Ik probeer te volgen wat ze zeggen. Na een kwartier vertaalt de makelaar kennelijk onze vraag, want zonder dat ik het verwacht, zegt hij ineens: ‘Meneer Dupuis heeft alle grond die hij zelf nog wilde gebruiken voor de bouw van dit nieuwe huis al genomen. Vandaar dat hij bij zijn oude huis extra grond kan geven. En hij vindt het leuk dat u paarden heeft en gunt het u. Wat dacht u van een hectare?’
‘Zijn oude huis?’ vraag ik verbaasd.
‘Ja, de Fransen beginnen over het algemeen niet aan oude huizen opknappen of verbouwen. Ze bouwen liever een nieuw huis ernaast. Bouwen kost hier niets vergeleken met Nederland. Vandaar deze luxe villa.’
‘Dus dat huisje is van déze meneer? Ik bedoel, heeft hij daar zélf gewoond? En het in deze staat achtergelaten?’
De makelaar knikt.
Ik realiseer me dat mijn mond openhangt van verbazing en zeg: ‘Sorry, maar we moeten eigenlijk nodig verder, anders zijn we te laat op onze andere afspraak…’
_____________________________
Kijk hier voor alle afleveringen