Een van de meest indrukwekkende belevenissen uit mijn jeugd in Gouda maakte ik mee samen met mijn klasgenootje Jan Faay. Op 5 mei 1945 bij de bevrijding gingen we samen naar de stad en lieten ons de hele dag onderdompelen in het feestgedruis. We zagen door de Duitsers afgezette burgemeester James weer op het bordes van het stadhuis, we keken naar de opgepakte foute bestuurders van de stad, de hoge NSB’ers en collaborateurs die naar het politiebureau op de Markt werden afgevoerd. We bleven er net zo lang tot de bevrijders arriveerden en beleefden de eerste dag van een uitzinnig feest dat wel een week lang duurde totdat iedereen zei dat we nu maar weer aan de slag moesten gaan…
De vijfde en zesde klas
Maar voor het zover was moesten we daarvoor nog door een moeilijke en zware tijd. In 1944 ging ik naar de vijfde klas bij meester Roobeek, die vaak een pijp rookte onder de les. Ik herinner mij weinig van hem. Wellicht komt dat door het feit dat we in het laatste jaar van de oorlog nog maar weinig school hadden. De vreselijke Hongerwinter van 1944-45 kwam eraan. Het was die winter bitter koud met veel sneeuw en strenge vorst. Ik liep dan vaak diep weggedoken in de kraag van mijn jas. Het was in die tijd nog de gewoonte dat jongetjes tot de puberteit in korte broek liepen, daarna kwam de zogenaamde drollenvanger. Als je bijna een volwassen man was mocht je pas een lange broek dragen. Ik herinner mij nog als de dag van gisteren hoe koud het was, hoe het vroor dat het kraakte. Maar veel en veel erger was de grote schaarste, het te kort aan voedsel en brandstof. We kennen allemaal de verhalen uit deze Hongerwinter. Veel mensen gingen op pad om aan eten te komen. Bomen werden omgezaagd om een beetje warmte te kunnen krijgen en ook om te koken, want elektra en gas waren niet altijd voorradig. Mijn broer Nico is ook een dag of wat op pad geweest, maar dat was wel riskant omdat hij de leeftijd had om opgepakt te worden voor de tewerkstelling in Duitsland. Enige tijd daarvoor werd er door de Duitsers een razzia gehouden om mannen op te pakken voor de die tewerkstelling. Gelukkig hadden we van te voren een berichtje gekregen dat er gevaar dreigde. Mijn pa was boven de vijftig en hoefde daarvoor niet te vrezen, maar Nico was al een jaar of zeventien in die tijd. Vlak voor de Duitse soldaten aanbelden had Nico zich in het kruipgat onder de grond verstopt. We stonden natuurlijk doodsangsten uit toen de soldaten in ons huis rondkeken. In die tijd hingen er vaak familiefoto’s aan de wand. De soldaten bekeken ze en vroegen waar die mensen allemaal waren. Mijn stiefmoeder was erg alert om te zeggen dat er enkele personen aan tuberculose waren gestorven. Ze schrokken daarvan en gingen er meteen vandoor.
Mijn zus Bep, die in Den Haag werkte bij een ondernemersfamilie – en die de weg wist om aan levensmiddelen te komen – kwam van tijd tot tijd op de fiets naar Gouda om eten te brengen. Ik zie nog de glunderende gezichten van de familie als zij op de tafel de pakjes en dozen had geëtaleerd! Ze heeft zelfs een keer de reis gemaakt met een fiets met houten banden, onverschrokken deed ze dat, zonder morren. Met mijn stiefmoeder liep ik ook eens met een karretje van Gouda naar Reeuwijk om bij boeren melk, kaas en aardappelen te gaan halen. Ik zie nog het beteuterde gezicht van haar toen er een fles melk van de kar viel en op staat terecht kwam.
Waar ik als kind erg trots op was dat ik geregeld briketten heb gepikt van de Duitsers, zodat we vaak de kachel konden stoken en het niet die heel lange winter koud was in huis. Dat ging zo. Vanaf het station reed geregeld een ‘paard en wagen’ vol briketten naar een opslagplaats bij ons in de buurt. Die volgeladen kar maakte dicht bij ons huis een bocht naar het Zoutmanplein. Wij kinderen wisten bij het zien van de kar of er een goeie of kwaaie soldaat op de bok zou zitten. Een goeie tolereerde onze pakkerijen al speelden ze wel dat ze een beetje boos werden. Totdat er een keer om de hoek van de straat een hoge piet verscheen die begon te schreeuwen en het bevel gaf om op de kinderen te schieten. De soldaat op de bok richtte zijn geweer op ons en schoot daarna in de lucht, wat die hoge piet nog kwaaier maakte. Hij schreeuwde dat hij niet in de lucht maar op de kinderen moest schieten. Wat er toen gebeurde vind ik nog steeds een wonder. Uit verschillende huizen kwamen vrouwen naar buiten gerend die ons naar binnen trokken zodat we veilig waren. Het incident eindige daarna gelukkig zonder narigheid. Als misdienaar vroeg ik eens aan een dienstdoende priester of het een zonde was om briketten te stelen. Hij zei toen dat het zonde was als ik het niet deed. Ik heb het dus nooit gebiecht…
De Duitsers verzonnen geregeld allerlei PR (zouden we nu zeggen) om iedereen te overtuigen dat ze nog steeds aan de winnende hand waren. Zo werden er eens grote affiches op allerlei plekken in de stad aangeplakt met de tekst “V = victorie, Duitsland wint voor Europa op alle fronten’ Natuurlijk probeerde men het papier van de muren te scheuren, maar daar werd iets op gevonden. Mannen boven de vijftig die niet meer naar Duitsland te werk gesteld hoefden te worden werden bevolen op wacht te staan. Zo moest ook mijn pa geregeld dienst doen en een affiche bewaken. De mensen wisten dat deze dienst een verplicht nummer was en kwamen geregeld met een stoel of een kopjes thee langs.
In de loop van de oorlogsjaren werden levensmiddelen steeds schaarser. Je kreeg zowat voor alles bonkaarten. Zelfs snoep en tabak. Omdat ik tbc patiënt was geweest kreeg ik in die eerste periode extra bonkaarten. Als ik een ei kreeg bij het ontbijt moest ik Nico ook altijd een gedeelte geven. Ik weet nog goed dat hij daar altijd veel zout op gooide. Ik at het ei liever zonder. Mijn vader had allerlei contacten met mensen die hulpacties organiseerden. Zo mocht ik tijdens een vrij lange periode elke week bij twee deftige gezusters mee-eten waar ik voor het eerst onderzettertjes zag waarop mes en vork werden neergelegd. Omdat de twee oude dametjes zo weinig aten durfde ik niet om nog een portie te vragen, ook niet als de dienstbode voorbij kwam om te kijken hoe het er mee stond. Ook mocht ik een paar keer per week een kopje soep aan de deur staan eten bij een andere ‘gegoede familie’ aan een van de singels in Gouda. Ook zorgde mijn vader ervoor dat ik verschillende keren werd uitgezonden. Twee maanden verbleef ik bij een boerenfamilie in het Brabantse Beek en Donk. Ik ben daar ook op school geweest. Begin jaren vijftig heb ik tijdens een fietsvakantie door het land nog een nachtje bij deze familie gelogeerd. De boerin was een hartelijke struise vrouw die het brood zelf bakte en met een groot mes voor haar buik de grote bruine boterhammen afsneed. De boer was een stille introverte man die eens per jaar in bad ging en ’s morgens alleen zijn ogen uitwaste. De twee dochters des huizes wasten zich één maal per maand, tijdens de zomermaanden in een grote ton achter het huis. Ze waren verbaasd dat ik elke zaterdag een emmer warm water meenam naar mijn kamertje om mij te wassen. Ze konden het niet geloven en kwamen een keertje kijken…
Ik sliep op zolder net als Sjaak, de zoon des huizes, een stevige jongeman van rond de achttien. Op een nacht werd ik gewekt omdat een koe in de wei moest kalveren. Dat wil je vast wel eens meemaken vonden ze. Dat was voor een stadsjongetje dan ook een hele belevenis. Later was ik ook een maand lang bij een veeboer even buiten Gouda aan de Bloemendaalseweg. Hij gaf mij een keer een hele kaas mee naar huis!
De Hongerwinter en de laatste oorlogsmaanden
De laatste oorlogsmaanden waren spannend en bizar. Spannend omdat we steeds berichten hoorden dat de bevrijders in aantocht waren. Dat begon al op Dolle dinsdag (5 september 1944) toen er door Radio Oranje vanuit Engeland het bericht kwam dat de bevrijding in zicht was. Duitsers en NSB’ers sloegen op de vlucht. Helaas bleek het bericht foutief en moesten we ons – na de verloren Slag om Arnhem – nog door de Hongerwinter zien te worstelen. Die winter was, zoals ik al had vermeld, heel erg koud. Gelukkig hadden we van tijd tot tijd nog wat briketten voor de kachel, maar de voedselvoorziening werd steeds nijpender. We gingen ook naar de gaarkeuken, waar we elke dag voor iedereen met een bonkaart een portie voedsel konden halen. Vaak was het dunne koolsoep of wat stamppot. Een keer was het eten zo slecht en vies dat mijn stiefmoeder onder het prevelen van een gebedje de soep in het putje achter het huis weggooide. Zelf maakten we van suikerbieten pulpkoekjes op de kachel.
Omdat we in de laatste tijd van de oorlog nog maar weinig naar school gingen hadden we veel vrije tijd. Wel kregen we opdrachten mee, maar die stelden niet zo veel voor. Wij kinderen probeerden ondanks alle spanning en angsten er toch wat van te maken. Kinderen zijn creatief en hebben veel fantasie. Allerlei situaties waren uitdagingen er iets mee te doen. In de bunkers, die her en der verspreid waren, konden we spannende dingen beleven. Het ware duistere ruimten waar je elkaar bang kon maken of je verstoppen. Tijdens de strenge winters met veel sneeuw maakten we iglo’s, waar we zelfs uren met vriendjes konden doorbrengen. ’s Avonds om acht uur was het spertijd, dan mocht er niemand meer op straat. Omdat de zomertijd tijdens de oorlog werd ingevoerd was het vanaf de lente nog vrij lang licht, zeker voor ons kinderen die dat voorheen niet gewend waren. We wilden graag nog wel eens na achten op straat spelen. We zorgden er dan voor dat we dat steeds in de buurt van achterom steegjes deden, zodat we konden vluchten als er politie of soldaten aan kwamen. In de jaren negentig heb ik over die spannende avonden een klein verhaaltje geschreven.
1945
De lente zit volop in de lucht. Het is acht uur, het donkert nog niet. De avond is vervuld van afwisselende geluiden die de stilte inluiden van het acht uur gebod: niemand meer op straat. De vogels hernemen hun rechten, ze zitten overal, niet alleen in de perken en bomen, maar ook op de stoep en de straat. Ze kwetteren hun avondlied. De merel is de meest opvallende. Ik zie er een zitten met zijn zwarte verenpakje en oranje snavel op het dak van buurman Kraak, de strenge diender in onze buurt. Hij is gelukkig niet thuis. Als we toch na achten buiten spelen, klopt hij venijnig met zijn magere hand op het raam. We hebben nu het rijk alleen: de buurt met zijn vertakte achterommetjes om ‘heel zacht’ verstoppertje te kunnen spelen. Het is spannend op dit uur. Je hoort de naderende voetstappen van’ die ’m is’, het rennen en uitblazen en de vrolijke of teleurgestelde stemmen van de kinderen die de buutplaats op tijd of te laat bereiken, en tijdens de vele stille momenten het geruis van de bomen, nu weer met frisse nieuwe bladeren. Zij maken het eind van de dag tot een muzikale finale. In mijn verstopplekje, ineengedoken in de hoek van een achtertuin, ruik ik de prikkelende geur van de heg. Als ik even later stap voor stap probeer de buutplaats te bereiken, zie ik Anneke heel zacht op haar tenen rennend en schichtig omkijkend naar de lantaarnpaal gaan. Ze tikt aan en staat er nu heel vrolijk en ontspannen bij. Ze blaast even uit en wist het zweet van haar gezicht. Haar blonde haar en bruine ogen zijn voor mij een reden om nu ook snel naar de buutplaats te rennen en met ‘één – twee – drie – vrij’ af te tikken. De schaars wordende vogelgeluiden doen mij half bewust naar de lucht kijken. Het blauw gaat langzaam over in duister wordende tinten. Bijna tegelijkertijd klinkt het ingehouden roepen ten afscheid. ‘Ik gá. Tot mórgen.’
De lente én de vrijheid zitten volop in de lucht.
Bevrijding
Tegen het einde van de oorlog was de honger in het westen van Nederland zo groot dat aan de Duitse bezetter werd gevraagd om toestemming te verlenen voor voedseldropping door de geallieerden. Dat gebeurde ook in Gouda tijdens de laatste maand van de oorlog. Wat was ik verbaasd op die vrijdagavond de 4e mei 1945. Het was over achten en zoals elke avond keek ik even door het bovenraampje van de voordeur van ons huis, Johan de Haenstraat 1, naar buiten om de volkomen lege straten te zien. Ik wist niet wat ik zag. De straat was vol mensen, kinderen en volwassenen die heen en weer renden en luidkeels riepen dat de oorlog was afgelopen. Mijn pa en ma kwamen ook gauw kijken. Er werden zelfs al vlaggen uitgehangen. We hoorden dat de volgende dag de 5e mei de capitulatie getekend zou worden en we ons nog even moesten inhouden. Ik heb zelden in mijn leven zoveel vreugde en saamhorigheid meegemaakt als in die dagen. Iedereen was blij, iedereen sprak je aan en ging erop uit om de vrijheid te vieren, zij het met niks, met een mager lijf en een hongerige maag.
————————————————