Iets van de nuchtere waarheid dat wij als mensen elkaar nodig hebben en onszelf vernielen als we onze medemenstekort doen, is op onnavolgbare wijze door de Romeinen geformuleerd in de fabel die Menenius Agrippa verteld zou hebben aan de plebejers. Die waren uit Rome weggetrokken naar de Mons Sacer, de heilige berg daar in de buurt en ze waren niet van plan terug te keren voordat de patriciërs aan hun eisen zouden hebben voldaan. Menenius die zelf een plebejer van afkomst was maar het vertrouwen van beide partijen genoot, vertelde de stakers de volgende fabel.
Er was een tijd, heel lang geleden, dat het menselijk lichaam nog niet één geheel was maar de verschillende lichaamsdelen elk een eigen zelfstandig leven, een eigen wil en eigen gedachten hadden. Op een dag nu spraken de ledematen met elkaar en beklaagden zich bitter over hun lot: ze werkten de hele dag maar waarvoor eigenlijk? Alleen maar om die luie maag van voedsel te voorzien, die maag die zich midden in het lichaam maar liet bedienen en zelf niets deed. Dat moest nu maar eens uit zijn en ze besloten te staken. De voeten liepen niet meer, de handen werkten niet meer en de mond kauwde niet langer en zo kreeg de maag lekker niets meer binnen. Maar de staking had nauwelijks een dag geduurd of de ledematen begonnen zich onplezierig te voelen. Toen de maag geen voedsel meer ontving, kregen ook de ledematen geen vers bloed meer en zij dreigden af te sterven.
De plebejers begrepen de fabel en waren tot onderhandelen bereid zodat er een bevredigende oplossing werd gevonden. Met dit verhaal is de organische samenhang van onze menselijke samenleving eenvoudig maar duidelijk gedemonstreerd.
[bron]F. Boerwinkel, in: Inclusief denken