Kunnen wij mensen twee keer precies hetzelfde zeggen? Dat lijkt uiterst moeilijk. En dat komt omdat we geen robotten zijn maar levende, bewegende en voortdurend veranderende wezens. We zijn afhankelijk van onze stemming, van wat we gisteren hebben meegemaakt, van wat we hebben gegeten en gedronken en bovendien van de situatie waarin we de ander aantreffen tegen wie we iets zeggen en die evenzeer een bewegend en veranderend wezen is. We leven in, met en door tijd waar elk moment uniek is en voorbijsnelt. Soms denken we de tijd te kunnen vasthouden in herinnering, maar ook die verandert alleen al door een herhaling die nimmer een exacte herhaling kan zijn.
Misschien kunnen we dezelfde woorden gebruiken, maar niet in precies dezelfde situatie, niet met dezelfde klemtoon, dezelfde warmte of kilte, niet met hetzelfde timbre. We zeggen bijvoorbeeld ‘goede morgen’ maar telkens op een ander tijdstip, in andere omstandigheden, na goed of juist slecht geslapen te hebben, na een rare opmerking van iemand op de radio of na een opbeurend artikel in de krant gelezen te hebben. De ene keer zeggen we ‘gòède morgen’, de andere keer ‘goede mòrgen’ en dan weer ‘morgen of een brabbelend ‘morg’. ‘De verschillen in non-verbaliteit die daarbij gepaard gaan zijn nog talloze malen groter. En dan is er nog de zon die wel of niet straalt, de regen die drupt of met emmers naar beneden komt. Wat te denken van de anderen die we tegen komen en aanspreken met ‘goede morgen’. De een komt je lachend tegemoet, de ander kijkt somber voor zich uit of kijkt zelfs de andere kant op. Het kan zijn dat het een vreemde is of een buurman van een straat verder, misschien een oude bekende, iemand aan wie je een speciale herinnering hebt of gewoon de postbode die er de pé in heeft. Ook dat alles beïnvloedt wat we zeggen. Kaakspieren, een gespierde tong en krachtige lippen zorgen voor uiteenlopende klanken waarmee duizenden verschillen in geluid en betekenis worden onderscheiden. We kunnen ons amper voorstellen hoeveel energie en coördinatie daarvoor nodig zijn, want het uiten van een eenlettergrepig woord vergt al een coördinatie van meer dan zeventig spieren en acht à tien verschillende lichaamscomponenten van het middenrif tot de lippen. Iedereen doet dat op z’n eigen manier en telkens ietwat anders. Nooit is iets hetzelfde. We leven, bewegen en veranderen.
Het lijkt onmogelijk op een ander tijdstip, met ander omstandigheden en in een andere stemming precies te herhalen wat je daarvoor al eens gezegd hebt. Dat kan alleen als de tijd stil staat, omstandigheden en situatie dezelfde zijn, als je ogen verstard zijn en je adem nog dezelfde is; kortom als je veranderd bent in een automaat, een robot waar elke seconde hetzelfde is en anderen geen rol spelen. Een robot leeft niet en kan daarom meerdere keren als een automaat precies hetzelfde zeggen en hetzelfde doen.
Twee keer exact hetzelfde doen is nog moeilijker dan tweemaal precies hetzelfde zeggen. We denken wel dat we vaak hetzelfde doen, maar als we nauwgezet zouden worden geobserveerd of gefilmd, zouden we kunnen zien dat dit niet het geval is. Als we erbij praten zijn het waarschijnlijk alleen de letters die hetzelfde blijven; de woorden, de context, motivaties en bedoelingen veranderen zonder dat we dat in de gaten hebben. Wat we denken is nog grilliger en blijkt op geen stukken na herhaald te kunnen worden. Wat we doen gebeurt nooit op precies dezelfde manier. Ons handelen wordt niet alleen beïnvloed door wat we denken en zeggen (alleen dat al zou tweemaal hetzelfde doen bijkans onmogelijk maken), maar knipperen met de oogleden, het bewegen van de vingers, in de handen wrijven, de mouwen opstropen, met de ellebogen werken, dat alles en nog veel meer kan nooit helemaal precies worden herhaald. Iemand een hand geven doe je nooit helemaal precies op dezelfde manier. Elke handdruk zegt iets over jezelf en je relatie met de ander, maar is telkens anders. Je kunt een stevige hand geven of minder stevig, je kunt knijpen of juist niet, slapjes de hand tegen een andere hand drukken of het helemaal aan de andere hand overlaten. Het is mogelijk dat je bij het handen schudden alleen naar de handen kijkt, of juist in de ogen van de ander, lachend, ernstig, verwaand, somber, liefdevol, enzovoorts. Soms is er amper aandacht voor een dergelijke handeling en gaat het om een loos gebaar dat plaatsvindt zonder dat iemand het beseft. Soms laten we ons verleiden bijna als een automaat of een robot te functioneren. Dan leveren we een deel van het levende in. Dat gaat ons gemakkelijk af omdat we ook gewoonte-dieren zijn. We hebben onze vaste gebruiken, tradities en rituelen. Dat vergemakkelijkt ons dagelijkse doen en laten, maar het maakt ons nog niet tot levenloze machines.
In de hulpverlening wil men in de toekomst een robot inzetten omdat dit dan goedkoper en efficiënter is dan menskracht. Maar een robot is een dood ding dat niet ademt en uniek is, waar ieder woord hetzelfde is en iedere geprogrammeerde zin of handeling dezelfde tonnatie en dezelfde bewegingen bezit. Een robot leeft niet. En al wat leeft heeft meestal dondersgoed in de gaten of iets leeft of niet. Wanneer de robot als werktuig wordt gebruikt is dat prima, maar wanneer die goede morgen en goede avond gaat zeggen, wanneer die zieken en ouderen het ontbijt komt brengen en hen opbeurend toespreekt, dan willen degenen die dat invoeren van mensen en hulpbehoevenden robotten en computers maken. Vermoedelijk is hun mensbeeld vervangen door de computer en de automaat. Mensen dienen geprogrammeerd te zijn, zich te houden aan regels en voorschriften. Dat werkt makkelijk, dat is ook efficiënt. Robotten en automaten veranderen niet, daardoor weet je waar je aan toe bent. Het dode is veel makkelijker hanteerbaar dan het levende. Je ziet die benadering soms ook in bedrijven en bij organisaties. Daar gebeurt alles op tijd, moet men proberen voortdurend hetzelfde te doen. Dan moet alles wat levend is, worden ingeruild voor het onbeweeglijke en onveranderlijke van wat dood is of wat voor dood moet doorgaan; dan worden mensen tot machines en robotten gemaakt. Dat probeert men althans. Het ziekteverzuim dient te worden teruggedrongen!
Ik denk dat ouderen, dat oma en opa’s’, mensen in ziekenhuizen en verzorgingshuizen, voor contact eerder behoefte hebben aan een kanarie, een poes of een konijn dan aan een robot. Dieren leven, een robot niet. Maar dieren kunnen ziek worden en doodgaan, een robot niet. Dus kiest men voor dat laatste. Dat is veel eenvoudiger en efficiënter. Het niet levende lijkt verreweg te verkiezen boven het levende want het beweegt niet en verandert niet. Daarmee heb je alles beter onder controle.
Piet Winkelaar
januari 2016