Op de lagere school, zo noemden we die vroeger, leerden we dat iedereen een engelbewaarder had. Zo’n engelbewaarder was een bijzonder wezen, een onzichtbare geest die naast je liep, je terzijde stond en je beschermde tegen allerlei onheil. In de kerk stonden engelen afgebeeld met grote vleugels en helemaal in het wit, maar het waren geen meisjes, geen vrouwen, al vond ik wel dat ze een lief gezicht hadden. Wij zaten op de katholieke jongensschool Sint Jozef en daar waren alleen maar mannen en jongens. Vrouwen speelden er geen rol. Engelen waren dus zeker geen vrouwen maar mannen waren het ook niet. Engelen waren onzijdig, al wisten we niet wat dat precies inhield. Je mocht je engelbewaarder wel je vriend noemen en je kon met hem praten al zei die nooit wat terug. Hij was er helemaal voor jou. Iedereen had z’n eigen engelbewaarder. De kunst was goed naar hem te luisteren want hij wist precies wat je moest doen. Hij had van God de opdracht gekregen je te helpen en niet de verkeerde dingen te doen. Maar luisteren naar je eigen engel was niet makkelijk want hij praatte niet en je hoorde niks. Je moest in hem geloven.
Ik was ervan overtuigd een engelbewaarder te hebben die niet hoefde in te grijpen want ik was bijzonder braaf en gedroeg me netjes. Toen ik op twaalfjarige leeftijd naar het seminarie van de paters ging, werd een jongen uit het vijfde jaar mijn engelbewaarder. Hij was een jaar of zeventien en zei dat ik alles aan hem mocht vragen want hij zat in de Poëzis en wist overal van. De Poëzis was de naam voor de vijfde klas en de zesde klas noemden ze de Retorica. Ik zat in de Sexta, dat was de eerste klas en dat betekende dat ik nog zes jaar te gaan had. De tweede heette zo de Quinta, de derde de Quarta en de vierde de Tertia.
Ben jij mijn engelbewaarder, vroeg ik toen voor alle zekerheid. Ja, zei hij, bij wijze van spreken natuurlijk, want ik heet Kees van der Aar, maar misschien lijk ik wel een beetje op je engelbewaarder. Je mag me alles vragen want ik ben hier al een hele poos en ik kan je bij alles helpen. Maar na twee dagen had ik amper nog vragen en zag ik hem niet meer. Hij had alles verteld wat ik moest weten en ik zag hem alleen nog van verre tussen de ouderejaars. Dan zwaaide hij. Zo ging het eigenlijk ook met mijn echte engelbewaarder, maar die zwaaide niet eens. Die was onzichtbaar.
Vele jaren later vernam ik dat engelen en duivelen afkomstig waren van de profeet Zarathoestra die vele eeuwen voor het begin van onze jaartelling leefde en die leerde dat het leven bestond uit een voortdurende strijd tussen goed en kwaad, tussen het rijk van Ahoera Mazda die het goede propageerde en het rijk van Ahriman die het kwaad en het verderf verspreidde. Feitelijk een geniale visie uit de verre oudheid om beide demonen zo te verbeelden. Freud sprak over Eros en Thanathos maar bedoelde daarmee ongeveer hetzelfde. De beide oerkrachten bij Zarathoestra hadden helpers, Mazda had engelen en Ahriman duivels. Zo is het gekomen. Nadien hebben vele godsdiensten er het nodige van overgenomen want ook bij jodendom, christendom en islam spelen engelen en duivels een rol.
Oud en wijs geworden en minder gelovig, denk ik nu dat het nog niet zo’n slecht idee is om af te spreken dat iedereen een engel heeft. Ik weet niet of dat een engelbewaarder moet zijn en of die ons moet bewaren, bewaken of behoeden voor fouten en verkeerde beslissingen want die hebben we juist nodig om verder te komen en wijzer te worden, maar gewoon een engel die je bij je hebt, dat lijkt me wel mooi, een engel uit een andere wereld die onze taal niet spreekt maar onze gedachten kent en onze overwegingen. Ik denk dat iedereen wel zo’n engel nodig heeft, een engel waarin je jezelf kwijt kunt raken, waarover en waarmee je kunt fantaseren, waarmee je dingen kunt beleven waartoe je zelf nooit in staat zou zijn, een engel die je een schouderklopje kan geven of een schop onder je kont. Zo’n engel heb je nodig om klappen op te vangen, om rijkdom te verdragen, armoede uit te houden en nimmer slachtoffer te worden van je eigen kwaadheid.
Als we afspreken zo’n engel te krijgen, dan hebben we die ook.
December 2018
Piet Winkelaar