Het boek ‘Aldus Sprak Zarathoestra’ van Friedrich Nietzsche uit 1887 begint met een beroemde voorrede waarvan ik onlangs via Peter Venmans een leesbare samenvatting maakte die ik hier graag weergeef. Het boek heeft lange tijd Europa in zijn greep gehad, het heeft mij bijzonder geïnspireerd, maar het is niet meer zo makkelijk leesbaar, ook omdat het meer poëzie dan proza betreft en poëzie lijkt nog maar voor weinig mensen toegankelijk. Maar wie de voorrede leest wordt ingewijd in het boek en begrijpt waarover het gaat. Daarom hier een samenvatting.
Na tien jaar van zelfgekozen eenzaamheid in de bergen keert Zarathoestra terug naar de wereld van de mensen. Eerst heeft hij onderweg nog een ontmoeting met een oude pater die blijkbaar niet begrepen heeft wat Zarathoestra inmiddels wel weet, namelijk dat God dood is en dat de mensen voortaan op zichzelf zijn aangewezen om een zin aan hun bestaan te geven. Dan komt hij op een marktplein waar een kermis aan de gang is. Er wordt gefeest, gedronken en geroepen en men wacht op een acrobaat die zijn kunsten gaat vertonen op een koord dat over het plein is gespannen.
In afwachting van de vertoning spreekt Zarathoestra de mensen op het plein toe en roept hen op andere mensen te worden en te kiezen voor een nieuw en ander bestaan. En dan vertelt hij over de leer van de übermensch: blijf niet wie je bent, maar word wie je kunt zijn. De mens kan zichzelf overstijgen. De übermensch is de zin der aarde. En ik vraag jullie, blijf de aarde trouw en schenk geen geloof aan degenen die een andere wereld voorspiegelen. Gifmengers zijn het, of ze het weten of niet. De mens is een koord, boven de afgrond, geknoopt tussen dier en übermensch. Mensen vormen een brug, geen doel. Ze zijn een overgang en een ondergang. Het gaat om mensen die leven als ondergaanden want dat zijn de overgaanden.
Maar het verhaal van Zarathoestra is een moeilijke boodschap voor de mensen op het plein en ze hebben er dan ook helemaal geen oren naar. Ze zijn gekomen om een spektakel te zien, om zich te amuseren en niet om naar een toespraak te luisteren en zich de les te laten lezen.
Dan komt de evenwichtskunstenaar en klimt naar het koord. Hij loopt voorzichtig, voetje voor voetje en blijkt niet alleen te zijn. Achter hem verschijnt namelijk een luidruchtige clown die probeert over hem heen te springen en zo zijn moeizaam door lange oefening verworven kunst te bemoeilijken en te ridiculiseren. Dan verliest de koorddanser het evenwicht, gooit zijn balanceerstok weg, stort naar beneden en komt zwaargewond op het plein terecht. Hij is ten dode opgeschreven en roept: ik ga dood, ik ben niet meer dan een dier dat men heeft leren dansen. Zarathoestra staat naast hem, biedt troost en zegt dat hij moedig is en van het gevaar zijn beroep heeft gemaakt. De koorddanser glimlacht en sterft. Hij heeft dan gefaald maar hij heeft tenminste iets geprobeerd en dat kun je niet zeggen van de gapende mensen op het plein die alle belangstelling voor de profeet en de dode man al hebben verloren. Zarathoestra vindt ze verachtelijk omdat ze alleen maar komen om toe te kijken en zichzelf op geen enkel moment in gevaar te brengen. Hij noemt ze de ‘laatste mensen’, dat zijn de mensen die tevreden zijn met zichzelf en het leven leiden van hun klein geluk, maar die niet meer kunnen dromen en ook niets meer wagen. Ze zijn bang om dood te gaan en pijn te krijgen en ze willen vooral veiligheid en comfort.
Zarathoestra neemt de dode man op zijn nek en gaat weg om hem ergens te begraven, maar vlak daarop wordt hij aangesproken door een hansworst die de clown van het koord- spektakel blijkt te zijn. Ga weg uit deze stad, zegt de man, te velen hier haten je. De goede en rechtvaardige mensen moeten je niet en de gelovigen van het ware geloof willen niks met je te maken hebben. Vertrek hier onmiddellijk of ik spring morgen over je heen, als een levende over een dode. Zarathoestra zegt niets en gaat weg.
Na uren lopen komt hij bij het huis van een oude man en vraagt hem om eten en drinken. Wie de hongerige te eten geeft verkwikt zijn ziel en toont zich wijs, zegt de man en hij biedt Zarathoestra brood en wijn aan. Maar je metgezel is er nog slechter aan toe, zie ik. Ja, zegt de profeet, dood is mijn metgezel. Hij neemt het niet meer tot zich. De oude man reageert met te zeggen dat hem dat verder niet aangaat. Hij wilt er ook niks mee te maken hebben. Wie eten vraagt moet tevreden zijn met wat ik aanbied. Vaarwel, zegt hij, en goede reis.
En Zarathoestra trekt verder. In het bos begraaft hij het lijk van de koorddanser. En dan gaat hem een licht op. Ik moet niet het volk toespreken maar vrienden en metgezellen. Mijn eerste metgezel heb ik nu begraven.
Terwijl de zon doorbreekt en hij omhoog kijkt, ziet hij in de lucht een adelaar met om hem heen een slang, niet als prooi maar als een vriendin. Het zijn mijn dieren, zegt hij verheugd. Onder mensen is het gevaarlijker. Laten de dieren mij leiden. En hij strekt zijn rug.
Aldus begint Zarathoestra’s ondergang.
*
Piet Winkelaar, mei-juni 2022