Het is al een hele tijd geleden dat de meester van lesgroep acht ziek was en de pastoor die een godsdienstles zou geven er de brui aan had gegeven. Een invaljuf zou komen om de lesgroep over te nemen en ik werd gevraagd of ik dan even de pastoor kon vervangen. Dan vond ik prima. Ik had verteld dat godsdienstles vooral het vertellen van verhaaltjes is en dat ik dat altijd graag doe. Dus ik vertel de kinderen het verhaal van de verloren zoon, over een vader en moeder en hun twee zonen, waarvan de een wegloopt, boos omdat zijn voorbeeldige broer alles beter doet en van zijn vader voortdurend pluimpjes krijgt en hij niet. Hij doet het nooit goed. Zijn moeder spreekt hem streng toe en zijn vader scheldt hem vaak uit. Daarom wil hij weg en alles meenemen wat ie heeft. Hij eist zijn erfenis op en dat is de helft van wat ze bezitten. Daarvoor moet de vader het huis verkopen en de helft van dat bedrag aan zijn zoon meegeven. Met hun andere zoon verhuizen ze naar een kleiner huurhuis. En zo stapt de boze zoon op en trekt met de erfenis op zak de wijde wereld in om elders een nieuw leven te beginnen. Hij is niet van plan nog terug te komen. Zijn moeder huilt en iedereen is verdrietig, maar het is niet anders.
In het verre land waar de zoon terecht komt wordt hij met open armen ontvangen. Hij heeft veel geld van de erfenis en deelt royaal uit aan iedereen die hem ten dienste staat. Hij vindt onderdak in een prachtig huis en eet in de duurste restaurants. Binnen de kortste tijd heeft hij ook veel vrienden die met hem uitgaan. Het leven lacht hem toe en hij is tevreden over wat hij heeft gedaan. Aan thuis denkt hij niet meer. Maar na verloop van tijd raakt zijn geld op en haken veel vrienden af. Het huis waarin hij woont kan hij niet meer betalen en hij begint een zwervend bestaan. Werk heeft hij niet, zijn kleding verslonst en al gauw zijn ook zijn laatste centen op en slaat de honger toe. Zijn vrienden lopen weg. In tijden van nood leer je echte vrienden kennen maar die blijkt hij niet te hebben. Tot overmaat van ramp wordt hij ziek en blijft amper ter been. Uiteindelijk wordt hij een zwerver en brengt de nacht door onder bruggen en in de portieren van oude huizen. En dan denkt hij aan thuis, aan zijn lieve moeder en strenge vader die altijd voor hem zorgden met goed eten en mooie kleding, die een prachtige kamer voor hem hadden ingericht waarnaar hij nu ineens hevig terugverlangt. Wat een uilskuiken ben ik, wat een stomme dingen heb ik uitgehaald en wat erg dat ze hun huis hebben moeten verkopen om mij de erfenis te geven. En hij huilt tranen met tuiten als een kind dat in een vreemd land is verdwaald en alles heeft verloren. Maar misschien, zo denkt hij, misschien kan ik teruggaan en zeggen hoe het me spijt. Ik zal op mijn knieën vallen, mijn vader excuses aanbieden en zeggen dat ik het niet meer waard ben zijn zoon te heten maar dat ik als knecht de toiletten wil schoonmaken en de straat vegen. Maar zal mijn vader me wel binnenlaten, zal hij me niet wegsturen en zeggen dat hij niks meer met me te maken wil hebben? Hij weet het niet en is ten einde raad.
Ik vraag de kinderen wat zij zouden doen als die zoon terugkeert en zij de vader of moeder waren. ‘Die komt er niet meer in’, zegt Kees van twaalf, en ik hoor zijn vader erin. Die zal dit ongetwijfeld ook zeggen. ‘Nou, het is zijn eigen schuld’, zegt Truusje, ‘dan had ie maar niet weg moeten gaan. ‘Ik zou hem naar de gevangenis sturen, zegt Bas. Kitty vindt dat als hij erg veel spijt heeft je hem vergiffenis kan schenken. ‘En hij kan later toch ook alles terugbetalen?’
De meeste kinderen vinden dat die zoon flink gestraft moet worden. Ik vertel dat het een verhaal is dat Jezus in het evangelie vertelt en waar de weggelopen zoon dan bibberend en vol schaamte terugreist. Hij durft niet in de buurt van het huis te komen en loopt er zenuwachtig omheen. Hij schaamt zich dood en prakkezeert erover weer terug te gaan. Maar de moeder heeft haar zoon gezien en gebaart dat tegen haar man. Samen lopen ze naar hem toe en omhelzen hem. ´Wat zijn we blij dat je er weer bent´, roepen ze, ‘we waren je verloren maar nu ben je er weer.´ En ze organiseren een groot feest waar vrienden en buren bij worden uitgenodigd. De andere zoon begrijpt er niets van. ‘Pa, waar zijn jullie mee bezig’, zegt ie. ‘Hij heeft ons halve vermogen er doorgedraaid, nooit iets gepresteerd en nu houden jullie zelfs een feest. Dat hebben jullie voor mij nooit gedaan.’
Ach jongen, zegt de vader, jij bent altijd bij ons. Je werkt hard en jouw aanwezigheid is voor ons elke dag een feest. We houden heel veel van je. Maar je broer ging weg en we waren hem kwijt, want hij wilde nooit meer terugkomen. Je moeder dacht elke dag aan hem. En nu is hij terug, totaal uitgeput, verwaarloosd, zo arm als Job en op sterven na dood. Hij heeft zijn les geleerd en hij hoort er weer bij. Je hebt weer een broer. Daarom zijn we blij en vieren we feest.
De kinderen vinden het een mooi verhaal. Ik zeg dat die ouders hun zoon best mogen straffen. En dat zullen ze ook wel doen. Hij zal moeten gaan werken en geld verdienen. Maar is het niet geweldig als je zo’n vader en moeder hebt die je na zulke misstappen en zo’n verkwistende reis in hun armen sluiten en je omhelzen. Dat is toch lief. Het is altijd mooi als je iemand na een misstap kunt vergeven, als je na een ruzie met je broer, met je vriendje of vriendinnetje je arm om hen heen kunt slaan en kunt zeggen dat het is zoals het is gegaan, maar nu zand erover, ik ben blij dat je er weer bent.
Het is stil in de klas. We horen gestommel in de gang. Is de invaljuf er al, vraag ik. Nee hoor, zegt Bas. Vertelt u nog maar een verhaaltje.
P.W.
januari 2018
.