De wereld die zich aan ons presenteert en de mensen die we ontmoeten bieden telkens nieuwe mogelijkheden en uitdagingen, maar bovenal kom je bijna altijd jezelf tegen. In de Oedipus-mythe van de oude Grieken heet het dat we de sfinx ontmoeten. Die houdt ons een raadsel voor dat we dienen op te lossen. Anders verslindt het ons.
Oedipus is de zoon van Laïus en Locaste, koning en koningin van Thebe. Het orakel van Delphi voorspelt dat hij zijn vader zal vermoorden en zijn moeder zal trouwen. Daarom laten de ouders de voetjes van het pasgeboren kind doorboren (oe di pus – met doorboorde voeten) en hem door een herder te vondeling leggen om te zorgen dat nooit kan gebeuren wat voorzegd is. Maar de herder kan het kind niet zomaar in het bos achterlaten om het te laten omkomen of door de wilde dieren te worden verslonden. Hij neemt het mee naar huis en legt het in overleg met zijn vrouw op een plek waar de kans groot is dat anderen het vinden. Uiteindelijk komt de vondeling via wat omwegen terecht bij de koning en koningin van Corinthe die zelf kinderloos zijn. Daar groeit Oedipus op.
Ouder geworden bemerkt hij dat hij niet erg op zijn ouders lijkt en dat familieleden daarover dubbelzinnige opmerkingen maken. Hij gaat dan naar het Orakel van Delphi om te vragen hoe het zit. Het orakel geeft geen rechtstreeks antwoord, maar zegt wel dat hij zijn vader zal doden en met zijn moeder zal trouwen. Dan besluit Oedipus niet meer naar Corinthe terug te keren. Aangeslagen en in verwarde toestand gaat hij richting Thebe.
Onderweg komt hij een man tegen waarmee hij ruzie krijgt en die hij vermoordt. Dat blijkt zijn vader te zijn. In Thebe aangekomen hoort hij van de Sfinx, het monster dat niemand de baas kan en de stad in verderf stort. Oedipus moet van de Sfinx een raadsel oplossen anders verslindt het hem met huid en haar. Het raadsel luidt: welk wezen loopt ’s morgens op vier, ’s middags op twee en ‘savonds op drie benen. Oedipus weet het, dat is de mens. ’s Morgens kruipt ie op handen en voeten, volwassen geworden lopen mensen op twee benen en ’s avonds bewegen ze zich voort met behulp van een stok als derde been. Daarmee overwint hij de Sfinx en zijn raadsel en kan hij verder. Hij wordt koning en mag de koningin trouwen aangezien die weduwe is.
Als je het raadsel van de Sfinx niet oplost, kun je niet verder. Je moet iets weten van het raadsel van het bestaan voor je aan je volwassen leven begint. Iedereen komt een keer de sfinx tegen, vaak meerdere keren. En dan moet je dat raadsel van mens-zijn zien op te lossen. Anders word je verslonden. Het wel of niet oplossen tekent je verdere bestaan, zoals elke stap die je zet bepalend is voor de volgende stappen. Je kunt niet om de Sfinx heen en je mag ook niet blijven staan door alleen maar met die Sfinx te praten of stokstijf van angst hem aan te staren, misschien verwijten te maken. Ook dan word je verslonden.
De sfinx kan allerlei vormen aannemen, kan zich presenteren in personen, in vrienden en vijanden. Mensen maken van alles mee. De een krijgt een lot uit de loterij, heeft alles wat hij of zij zich wenst, een ander krijgt een ongeluk of moet als gehandicapte door het leven. Iemand verliest een dierbare, man, vrouw, kind. Sommigen raken verliefd maar zien hun huwelijk snel stuklopen. Anderen hebben geen contact meer met hun kinderen of met hun ouders. Telkens is er de Sfinx die je tegen komt, die je onder ogen moet zien en die erom vraagt zijn raadsel op te lossen.
Franz Kafka (1883-1924) schreef een kort verhaal ‘Voor de wet’, over een wachter voor de poort die je moet overwinnen net als de sfinx.
Een man van het platteland vraagt aan de poortwachter om tot de wet te worden toegelaten, maar deze zegt dat hij dat niet kan toestaan. Of het later wel kan, vraagt de man. Dat is mogelijk, zegt de poortwachter, maar nu niet. Omdat de poort openstaat en de wachter opzij stapt, probeert de man naar binnen te kijken. De wachter merkt het, lacht en zegt: als je zo graag wilt, waarom probeer je dan niet om ondanks mijn verbod naar binnen te gaan. Maar ik waarschuw je, want ik ben machtig en ik ben nog maar de laagste wachter. Er staan van vertrek tot vertrek nog meer wachters, de één nog machtiger dan de ander. De aanblik van de derde kan ik zelfs niet verdragen.
Zulke moeilijkheden had de man van het platteland niet verwacht. De wet zou toch voor iedereen toegankelijk moeten zijn, denkt hij. Maar als hij de wachter goed bekijkt met die jas, zijn grote neus en z´n zwarte baard, besluit hij toch maar te wachten tot hij toestemming krijgt. De poortwachter geeft hem een krukje en het lange wachten begint. Daar zit hij dagen en jaren. Voortdurend vraagt hij om te worden toegelaten. Met alles wat hij bij zich heeft probeert hij de deurwachter om te kopen. Deze neemt het aan, maar betoogt dat het geen reden vormt hem toe te laten. Ze praten over afspraken en beloften, maar de wachter is niet over te halen. De man vergeet de andere wachters. Deze eerste lijkt hem het enige obstakel om de wet te kunnen binnengaan. Hij vervloekt dit ongelukkige toeval. De tijd verstrijkt. De man wordt ouder en ouder. Op den duur verzwakt het licht in zijn ogen. Hij teert weg en heeft dan niet lang meer te leven.
Voordat hij sterft richt hij zich op en vraagt de poortwachter hoe het komt dat er in al die jaren niemand anders is geweest die gevraagd heeft om naar binnen te gaan. De wachter ziet dat de man stervende is en hem amper nog kan verstaan. Daarom schreeuwt hij hem toe: Niemand anders kon hier naar binnen gaan, want deze ingang was alleen voor jou bestemd. Ik ga nu weg en sluit de poort.
Zo luidt ongeveer dat verhaal van Kafka. Iedereen heeft z’n eigen wachter, z’n eigen raadselachtige sfinx die je moet overwinnen. Dat is geen draak of een boosaardige man. Je bent het zelf die de weg blokkeert. Het is een oud beeld, een archetype, dat staat voor het ik, voor datgene waarmee men zich identificeert, voor de meningen en overtuigingen die de eigen identiteit vorm geven en die vaak verhinderen je weg te gaan. Het heeft geen zin de wachter of jezelf tot schuldige te verklaren. Dat helpt niet. Het blokkeert misschien ook het weten wat er gaande is, want ten diepste gaat het niet om schuldigen en onschuldigen. Dat sluit de weg af, daarmee kom je niet verder.
Piet Winkelaar
september 2012