De lichtheid van het bestaan

Het verkeerslicht voor fietsers staat op rood, dus ik stap af. Er is amper verkeer. Aan de overkant van de weg staat een jogger te wachten op een groen licht. Het is een warme zomermiddag en velen lijken op vakantie. Naast me is het voetpad met een rood verkeerslicht voor wandelaars maar dat springt op groen. De jogger steekt over en ik stap ook op mijn fiets om over te steken. Achter me klinkt een wilde claxon van een auto. Ik kijk om en zie een uit een politiewagen hangende agent die me gebaart af te stappen. Ik rijd door rood. Maar het licht naast me staat op groen en dan gaat er geen autoverkeer voorbij. Auto’s zijn overigens in geen velden en wegen te bekennen, behalve dan de wagen met die agent achter me.

– U bent in overtreding, zegt de jonge agent. U rijdt door rood.

– Ik lach. Een grap. Zie je dan niet dat het licht naast me op groen staat, zeg ik.

– Ja maar dat is voor de wandelaar en niet voor u, zegt de agent die uit de auto stapt en een boekje tevoorschijn haalt, kennelijk om me een bekeuring te geven.

– Ben je wel goed bij je hoofd, vraag ik terwijl ik me kwaad voel worden.

– Meneer, het is mijn taak mensen die door rood rijden te bekeuren.

– Daar wordt u voor beloond?

– Precies. Ik doe mijn plicht.

– Pavlov.

– Wat bedoelt u?

– U bent een hond die begint te kwijlen als u maar een mogelijkheid ziet om iemand te bekeuren.

– Dat lijkt op een belediging van een ambtenaar in functie.

– Dat vraag ik me af want een ambtenaar is een mens die kan zien wat er aan de hand is. U reageert op prikkels zoals een hond, of eigenlijk reageert u niet eens als een hond maar als een robot. U bent een rijdende flitspaal.

– Ik ga u een dubbele bekeuring geven.

– U brengt het systeem in beeld.

– Welk systeem bedoelt u?

– Dat mensen niet meer nadenken maar het leven laten bepalen door regels, computers en flitspalen. Er wordt niet meer naar mensen gekeken en naar de situatie waarin ze zich bevinden. Men spreekt niet meer met elkaar, men registreert feiten die een vaste interpretatie en een onweerspreekbaar oordeel inhouden. Dat alles duldt geen discussie.

– Ik doe mijn plicht en daar hoef ik niet over na te denken.

– Precies, u past uw absolute regels toe. U denkt niet meer. Dat is het systeem en dat systeem duldt geen uitzonderingen.

– Uitzonderingen ondergraven de regel.

– Maar ieder mens is een uitzondering.

– U kletst maar wat. Misschien mag ik u aanraden eens naar een psychiater te gaan die u leert zich aan de regels te houden en u aan te passen bij wat het systeem heet te zijn. U krijgt een bon. Het bedrag is flink opgelopen maar alleen door rood rijden geldt al als een zware overtreding.

Ik kijk de jonge agent aan. Hij heeft een rode blos op zijn wangen en oogt gespannen. Ineens heb ik met hem te doen. Hij is een slachtoffer van het systeem en doet wat hij geleerd heeft, laat zich tot een flitspaal reduceren en past dan de regel verkeerd toe. Overal worden fouten gemaakt. Van de tien dingen die mensen doen, gaat er in de regel één ding fout. Maar heel vaak weten ze dat niet, of willen ze dat niet weten. Dat geldt voor ons allemaal, voor mij en voor hem. Hij is nog zo jong, mag nog fouten maken net als die dokter die een verkeerde diagnose maakte en fatale medicijnen voorschreef. Kwaad worden heeft geen zin, helpt ook niet. Agressie roept agressie op. Niemand wil zich de les laten lezen.

– Uw naam? Of eigenlijk uw identiteitsbewijs.

– Horen we altijd bij ons te hebben.

– Precies, zegt de agent. U bent goed op de hoogte.

Ik haal het rijbewijs uit mijn portemonnee en kijk hem vriendelijk in de ogen.

– Alsjeblieft, zeg ik, dit moet volstaan, hoewel mijn bankpas feitelijk belangrijker is.

Het is nog een jongen. Ik bekijk hem niet langer, ik kijk niet maar ik zie hem. Hij hoort erbij, bij ons, bij onze wereld. De woede en kwaadheid in me verdwijnen, ik weet me plots in een andere wereld met mensen die een onooglijke planeet bewonen, even maar, als insecten op een ronddraaiend stofje in een eindeloos heelal. We leven en we bewegen, we handelen en doen van alles. Hij ook. Hij heeft pas een nieuwe baan en hij doet. We hebben een paar jaar om te bewegen en te doen, kosmisch gezien zijn  het tellen. Wat we doen en hoe we handelen, doet er niet toe. De miljarden sterren, miljoenen keren groter dan ons ronddraaiend bolletje, lachen ons uit, begrijpen niet waarover we ons druk maken want het maakt niets uit, goed en kwaad voorbij.

Ik ben de jongen, de jogger, iedereen die leeft en beweegt. We vormen met z’n allen één leven, één levende planeet die inademt en uitademt, sterft en weer geboren wordt, dag en nacht. We zijn één in hetzelfde leven, verbonden met alles wat komt en wat gaat. O sapientia, zongen de ouden en ze straalden van geluk omdat ze zich nergens over hoefden te bekommeren. Wijsheid reikt verder dan voelen en denken. Dan worden we opgetild, gedragen en weer neergelegd en we doen dat zelf want wij zijn het leven. Ik sta naast mijn fiets en ervaar een lichtheid die me tot in al mijn vezels raakt en door de onhebbelijkheden en domheden doet heenkijken. Lichtheid betekent je niet uit het veld laten slaan door de beperkingen en kortstondigheden van het bestaan, betekent je vrijheid inzetten die je beschermt tegen haat en geweld waardoor je uitstijgt boven jezelf. Het leven aanvaarden en lichter worden dan een wolk in de blauwe lucht.

Ik pak de identiteitskaart aan en de bekeuring die de jongen me overhandigt.

– Dank je wel, zeg ik. Dank je. Het is niet erg, hoor. Sorry dat ik wat kwaad werd, en me daardoor liet meeslepen.  Het overviel me. Dat is met meer dingen in het leven. Die gebeuren. Dan moet je leren daarvoor open te staan. Soms lukt dat en soms niet.

– Mooi dat u zo reageert. Het is voor ons ook niet makkelijk en het is voor mij de eerste keer.

Ik knik, weet niets meer te zeggen. We zijn de mensheid, hij en ik. De lichtheid van het bestaan.

 

Piet Winkelaar.

september 2015

 

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

*