Ik hoor erbij, sinds kort. Drie maanden geleden. Bij al die mensen die hun ‘kreeft’ ontmoet hebben. Niet op hun bord in een verfijnd restaurant, maar gewoon tijdens een bezoek aan een specialist. In een ziekenhuis. Nooit gedacht en toch ontmoet. Althans niet zo. Ik had ‘mijn kreeft’ al eerder ontmoet, maar die kreeft liet zich verjagen. Het was eigenlijk niet een kreeft, maar een heleboel kreeftjes. Op mijn kale hoofd, gezicht en beide armen. Kreeftjes schijnen een grote voorkeur te hebben voor witte hoofden en armen. Vooral hoofden en armen van hen die in de tropen geboren zijn. En dachten, dat de zon geen geen vat op hen zou hebben, want zij, en de zon, waren immers ‘vrienden voor het leven’. Nou, dat is dus niet zo. Niet meer.
Zij lieten zich door een slim zalfje verjagen. Maar, daarna kreeg ik steeds meer het gevoel, dat zij tijdens het wegtrekken op verkenning waren gegaan naar het binnenste van mijn tropenlijf. Het gerommel leek op tropenonweer op afstand. En er kwam tijdens het ‘affakkelen’ wat ‘neerslag’. Een bezoekje aan de huisarts, een verwijzing naar de ‘maagdarmlever’ specialist, een coloscopie, en voordat ik het wist, liep ik in mijn eigen medische tredmolen. Een ongekende ervaring, zeker met medische tredmolens. Tja, en dan ontdek je ineens ‘dat je erbij hoort’. Ook een nieuwe ervaring. Meestal hoorde ik in mijn leven ‘er ergens bij en niet bij’. Dat komt door het vele verhuizen, van land naar land, van kontinent naar kontinent. Dat ‘erbij en niet bij horen’ ontdekte ik op de middelbare school. Nadat ik was blijven zitten in de tweede klas van het gymnasium, en ik in mijn nieuwe tweede klas kwam. Ik switchte als een knipperbol tussen mijn oorspronkelijke klas en mijn nieuwe klas. Vooral emotioneel. 14/15 jaar oud, dat wil wel! Misschien dat het leeftijdverschil van ruim 2 jaar tussen mij en mijn oude en nieuwe klasgenoten in die fase erg groot was. En zo leerde ik dat ‘erbij en niet bij horen’ een vertrouwd iets werd in mijn verdere leven. In mijn werk, in teams, in vriendschappen en (familie)relaties, in het wonen waar ook ter wereld.
En dan te bedenken dat ik ook ontdekt heb, later, dat ik bij mijzelf hoor, al mij hele leven lang! Een geruststellende ontdekking, sinds ik weet dat ik een ‘kankeraar’ ben. Want dat hoort nu ook bij mij. Dat is dan de tweede ontdekking sinds ik weet dat ik een ‘kankeraar’ ben.
Er volgen er natuurlijk meer ontdekkingen, Vooral in een verwarrende tijd als deze, dat ik zelf, helemaal in mijn eentje, op mijzelf teruggeworpen word.
Een verwarrende tijd heeft naast de verwarring, dus ook zijn ontdekkende kanten. Op zich ook al een ontdekking. Want tijdens bezoekjes aan de verschillende medische disciplines word ik tegen allerlei professionele lichten gehouden. Ik moet mij ineens herinneren of ik medicijnen gebruik. Dat doe ik niet, maar toch moet ik graven in mijn geheugen. Medicijngebruik is tegenwoordig zo vanzelfsprekend, dat ik niet meer weet hoe vanzelfsprekend het zou kunnen zijn dat ik geen medicijnen slikt. Hoe ik ook graaf, ik slik ze niet. Verbaasde blikken, hoe kan dat nu, dat een kankeraar geen medicijnen gebruikt? Tja, toch is het zo.
Of ik bloedverdunners gebruikt? Nee. Gebruikt u (ontstekingsremmende) pijnstillers als asperine, diclovenac, enz.? Nee. Oh. De bloeddruk is 120/70. Vroeger, in mijn jonge sportieve jaren was die steady 120/80. Het hartritmefilmpje gaf geen schokkende indicaties. En ik kan zonder ‘adem in nood’ nog steeds twee trappen beklimmen. En mijn zelf ontdekte ‘ischias’ klachten verdwijnen langzaam maar zeker, nadat ik de oefeningetjes doe die ik op internet vond. En dat is een verademing, want een paar weken geleden kon ik nauwelijks lopen van ellende. Wekenlang. Wat een rampperiode was dat!
In stilte vraag ik me af ‘wat doe ik hier’? Maar ja, dan herinner ik mij weer de drukpunten van de chirurg in mijn onderbuik. Vooral die laatste, die best veel pijn deed. Er dus is er toch wat aan de hand.
Kleine Kring
Hoewel ik ‘er wel en niet bij hoor’, ben ik toch met anderen bezig, en met wat er allemaal om mij heen in de wereld gebeurt. Ver af en dichtbij. Eigenlijk zou dat niet ‘hoeven’, want ik hoort er immers niet bij. Maar zodra er iets ernstigs met je aan de hand is, dan hoor je er ineens wel bij. Verbazingwekkend. En als ik niet uitkijk word ik mee gesleurd in de euforie van het ‘natuurlijk hoor je erbij’! Treed ik niet regulerend op, dan loop ik het risico om iemand in dienst te moeten nemen, die alle mailtjes en telefoontjes moet beantwoorden van mensen die ineens vinden dat ik er wel degelijk bijhoor. Of mensen, die ineens vinden dat zij bij mij horen. De contactfrequentie schiet van eenmaal per jaar een verjaardagsmailtje naar tig mailtjes en telefoontjes per dag, per week, of …. Het lijkt wel of ik ‘de honderdduizend’ heb gewonnen.
Al die aandacht is misschien wel leuk en lief, maar daar zit ik eerlijk gezegd niet op te wachten, zo vlak voor een pittige darmoperatie om een kwaadaardige tumor van 10 cm ‘uit te pikken’. Ik ben zo in en met mijzelf bezig, dat ik geen aandacht heb voor al die goedbedoelende mensen uit mijn sociale omgeving.
Ik moet dus regulerend en beperkend optreden. Want, voordat je het weet, heb je geen tijd over om zelf ziek te zijn. Omdat je zo intens met anderen bezig moet zijn. Omdat zij vinden dat zij bij jou horen. Voor toekomstige ‘kankeraars’ is het daarom aan te raden om de groep ‘erbijhorens’ klein te houden. Een kleine groep van dierbare intimi, zoals partners, kinderen, beste vrienden. En, vooral geen ‘exen’!
Het bijzondere van een kleine kring zijn de contacten. Ik merkt dat contacten, zelfs met intimi, soms minder diepgang hadden, dan ik nu ineens hebt. Je krijgt een ander soort contact met je eigen zoon en dochter, met je ‘stiefzonen en dochter’. Met hun partners. Eigenlijk zou iedereen even een tijdje stevig ziek moeten zijn om weer eens echt tot elkaar te kunnen komen. Net zoals ik dat kreeg met mijn vader zes weken lang voor zijn overlijden. In 1980. Daarvoor had ik niet veel contact. Teveel met mijn eigen (over)leven bezig. Mijn gezin, mijn werk, twee opleidingen, forensen tussen Hilversum, Den Haag en Velp in Gelderland.
En dan heb je darmkanker
En dan heb je darmkanker. Wat is dat? Je gaat op zoek. Dag in dag uit. De bekende
zoekmachines op internet wijzen je weg. Hoe krijg je het, hoe kun je het voorkomen,
hoe kun je het bestrijden? En van schrik gooi ik mijn eet patroon helemaal om.
Geen suiker, geen rood vlees, kurkuma, wortelsap juice, enz. enz. Fruit, groenten enz.
En uitsluitend biologisch! Ik val er van af. Dat is niet gek, want dat wilde ik toch al.
Nu ik minder zwaar ben dan ik was, voel ik mij een stuk beter, energieker. Weer een
ontdekking in een tijd dat ik op mijzelf word teruggeworpen.
De dag voor de operatie
De dag voor de operatie is een belevenis. Om 14.30 uur moest ik mij melden op D1, een van de vele verpleegafdelingen. Mijn lief, mijn levensmaatje ging mee. Net zoals bij alle vorige bezoeken en afspraken. Dat is heel plezierig. Je hebt dan niet de neiging om je geweldiger voor te doen, dan je bent. Je krijgt meteen een ‘gele kaart’. En terecht.
We werden ontvangen door de verpleegkundige, die dienst had. Kennismaken en een korte briefing over de gang van zaken.
“U krijgt een polsbandje om, zodat we weten wie u bent.” Stel je voor dat je op de operatietafel verwisseld wordt. Dat kan heel onplezierig zijn. Zonder been wakker worden bijvoorbeeld. En een ander met een ‘stukkie darm’ minder.
“U wordt morgen om 11.00 uur geopereerd.” Oef! Dat is dus definitief, tenzij er een noodgeval tussendoor mocht komen.
“We nemen nog wat bloed af voor een laatste check. Dan gebeurt op…“. OK, vier trappen op, bloedprikken, vier trappen af, weer terug op D1 voor het verdere verloop van mijn briefing. Even een korte check of ik de gewenste informatieboekjes uitgereikt gekregen hebt. Wie is uw ‘coloncare’ verpleegkundige? De bloeddruk wordt genomen. Was goed, zelfs na 4 trappen op en vier trappen af. Nog wat vragen over medicijngebruik. Geen gebruik. Ja, nog een spuitbusje Otrivin gekocht. Ik wil ‘snachts de medekamergenoten niet met mijn gesnurk uit hun slaap houden. Ach, ik zie net dat dit de kinderversie is. Oh, dat is mooi, kan dus geen kwaad.
“U komt te liggen op kamer D103. U ligt met drie andere patiënten op zaal. Dat is uw bed. ” Gelukkig aan het raam. Uitzicht op een zijvleugel, een grote beuk en de regen.
“U kunt wat spulletjes in het kastje naast uw bed leggen. Kastje 4 is voor de grotere spullen.” Daar kon ik even niet bij, want de bezoekers voor de patiënt voor de kasten belemmerden een vrije doorgang naar de kastjes.
“We geven u een klysma. Om 20.00 uur krijgt u het tweede klysma. En morgen, twee uur voor de operatie nog eentje. Om de darm schoon te maken en te houden.” Na het ‘ontbijt’ moet ik nuchter zijn. En blijven. Dat is belangrijk om braken te voorkomen. “Als u braakt komt er misschien wat braaksel in uw longen, en dat geeft dan weer longproblemen. ”
Vlak daarvoor mijn Maatje uitgeleide gedaan, zij komt in de loop van het volgende bezoekuur weer even langs. Voor de patiënt is dit heel relaxed. Hij hoeft alleen maar te wachten. Voor een partner minder. Die moet van alles regelen. Tijd in de gaten houden, snel eten, autorijden, parkeerplaats zoeken, patiënt opzoeken, bezoekuur in de gaten houden, uitrijmuntje kopen, auto zoeken, uitrijden en dan naar huis. Gelukkig is ons huis vrij dichtbij, maar toch kost het tijd en het nodige ‘georganiseer’.
Klysma gekregen, even de billen fijn knijpen en dan naar het toilet. De eerste klysmahorde genomen. Terug naar de zaal. Een kennismakingsrondje met de mede patiëntkamergenoten: Twee vrouwen en een man. Een man van 89 die zijn heup gebroken heeft en net als ik op maandagmorgen wordt geopereerd. Een dame is een paar dagen geleden geopereerd aan een maagtumor. Zij zit er weer stevig bij. Een andere dame ligt al twee weken in het ziekenhuis. Ik weet niet wat zij mankeert of gemankeerd heeft.
Even een kleine terreinverkenning richting uitgang. Op weg naar beneden kom ik een groepje vrouwen tegen van Marokkaanse of Turkse afkomst. Gesluierd, gezellig gedempt kletsend om een grote ovale tafel in een nis van de gang. Een andere gesluierde vrouw praat zachtjes in haar mobiel. Verder richting uitgang. Het kleine winkeltje bekeken. Een kaasbroodje gekocht. In een hoekje genesteld, naar buiten gekeken. En naar binnen. ‘Medische verhalen’ om mij heen. Een nier, een heup, een hart, een maag, een been, antibiotica, koorts, hij knapt behoorlijk goed op. Ik hoop dat dit over een paar dagen ook over mij gezegd kan worden: ‘hij knapt goed op’.
Weer terug naar kamer 103. Het eten komt er aan. Een warme maaltijd. Mijn levensmaatje belde om te vragen hoe het met mij gaat. Naar omstandigheden redelijk wel. Nu nog wel tenminste. Vanavond komt ze even met dochterlief langs. Mijn trouwe maatjes. Al 25 jaar lang! Een kwart eeuw. Hoe houden zij dat vol met een man als ik! En ik met twee vrouwen zoals zij? Al 25 jaar lang! Met liefde en plezier.