Alexander
Alexander de Grote keerde terug na de verovering van vele koninkrijken. Onderweg werd hij ziek. Zo ziek dat hij op weg was naar zijn sterfbed. Met de dood op zijn hielen realiseerde de machtige Alexander zich dat zijn veroveringen, zijn onoverwinnelijke leger en zijn rijkdom hem niet konden helpen in zijn laatste strijd.
Hij wilde niets liever dan thuiskomen, zijn moeder nog een keer zien en haar vaarwel zeggen. Maar hij moest aanvaarden dat hem dat niet gegeven was. En daar lag de machtige veroveraar, bleek en verslagen, hulpeloos wachtend op zijn laatste ademtocht. Hij liet zijn generaals roepen en zei: ‘Ik zal spoedig deze wereld verlaten, maar ik heb nog drie wensen. Vervul ze voor mij, jullie heerser!’ Terwijl de tranen over hun wangen liepen, beloofden de generaals zijn laatste wensen te eerbiedigen.
‘Mijn eerste wens,’ zei Alexander, ‘is dat mijn artsen mijn kist dragen.’ Hij snakte naar adem en zei: ‘In de tweede plaats wil ik dat het pad naar mijn graf bedekt wordt met het goud, het zilver en de edelstenen die ik verzameld heb in mijn leven.’ De koning was uitgeput na deze woorden. Na een minuut die wel een eeuwigheid leek, zei hij: ‘Mijn derde en laatste wens is dat mijn beide handen over de rand van de kist bungelen.’
Zijn generaals keken elkaar stomverbaasd aan, maar niemand durfde vragen te stellen. Zijn lievelingsgeneraal kuste zijn hand, klemde die tegen zijn hart en zei: ‘O koning, uiteraard zullen we uw wensen vervullen, maar vertel ons waarom u zulke wonderlijke wensen heeft.’
Alexander haalde diep adem en zei: ‘Ik wil dat de wereld de drie lessen leert die ik geleerd heb: ik wil dat mijn artsen mijn kist dragen opdat mensen zich realiseren dat geen enkele dokter iemand echt kan genezen. Zij kunnen iemand niet redden uit de klauwen van de dood. Laten daarom mensen het leven zelf serieus nemen. Mijn tweede wens, het uitstrooien van kostbaarheden op mijn pad naar het graf, leert de mensen dat niemand ook maar een splintertje goud kan meenemen. Ik heb me tijdens mijn leven druk gemaakt om rijkdom, maar kan niets meenemen. Dat was dus tijdverspilling! En wat mijn derde wens betreft, mijn handen te laten bungelen over de rand van de kist: ik wil dat de mensen weten dat ik met lege handen geboren werd en met lege handen het leven verlaat.’
Kort daarna sloot de koning voorgoed zijn ogen. De dood overwon de onoverwinnelijke.
Ballon
Een mensenleven zie ik als een prachtig versierde ballon, met een lang koord aan de aarde verbonden. Hij wordt heen en weer geslingerd door iedere windvlaag en het koord spant zich op allerlei momenten als er aan hem wordt getrokken. Soms lijkt hij vrij, soms gebonden. Het ene moment frivool, dan weer gebonden.
Plotseling komt het moment waarop het koord breekt en de ballon losgelaten wordt. Hij verzet zich niet langer tegen de wind, maar wordt er bovenuit getild. En hij danst gracieus. Vanaf de aarde bezien wordt hij kleiner en kleiner, tot hij uit het zicht verdwijnt.
Ik voelde dit als een zwaar verlies, tot ik me realiseerde dat de ballon helemaal niet kleiner wordt op zijn reis naar boven, maar juist groter en groter, tot het punt waarop de binding met het aardse leven uiteenspat en hij zich vermengt met de hoogste atmosfeer. De kern van de ballon, datgene wat hem tot een ballon maakte, komt helemaal vrij en wordt deel van de lucht die mijn gezicht aanraakt, deel van de kracht die de wolken drijft en zelfs mij adem geeft. Op dezelfde manier vermengt een ziel zich met de Alomtegenwoordige Schepper en wordt deel van de goedheid van God. Op de een of andere manier blijft een ziel dus altijd bij ons, zoals God altijd bij ons is.
Beste tijd
Ieder ochtend ga ik, als onderdeel van mijn vaste ritueel, naar de sportschool voor ik naar mijn werk ga. Iedere ochtend ontmoet ik dan Nicolaas, mijn vriend. Hij is 79 maar ziet er prima uit. Toen ik vanochtend Nicolaas begroette, had hij meteen door dat er iets aan de hand was en hij vroeg me: ‘Wat is er aan de hand, vriend?’ Ik vertelde hem dat ik erover in zat dat ik binnenkort dertig zou worden. Wat moest ik daar nou mee aan?
Nicolaas keek me liefdevol aan en ik vroeg me af hoe ik eruit zou zien als ik zijn leeftijd zou hebben bereikt. Daarom vroeg ik hem: ‘Wat was de beste tijd van jouw leven?’
Nicolaas antwoordde zonder aarzeling: ‘ Oké Joep, dit is mijn antwoord op jouw filosofische vraag. Toen ik als kind opgroeide in Oostenrijk en voor alles gezorgd werd en mijn ouders mij gaven wat ik nodig had, dat was de beste tijd van mijn leven. En toen ik naar school ging en de dingen leerde die ik nu weet, dat was de beste tijd van mijn leven. Of toen ik mijn eerste baan kreeg, verantwoordelijkheid kreeg en betaald werd voor mijn inspanningen, dat was de beste tijd van mij leven. En toen ik mijn vrouw ontmoette en zwaar verliefd werd, dat was de beste tijd van mijn leven. Toen begon de Eerste Wereldoorlog en mijn vrouw en ik moesten vluchten voor ons leven. Toen we samen op een schip zaten dat ons naar Noord-Amerika bracht, dat was de beste tijd van ons leven. Toen we in Canada aankwamen en onze eerste geboren werd, dat was de beste tijd van mijn leven. Toen ik een jonge vader was en mijn kinderen zag opgroeien, dat was de beste tijd van mijn leven. En nu, Joep, nu ben ik 79 jaar oud. Ik ben gezond, ik voel me prima en ik houd nog van mijn vrouw zoals toen ik haar voor het eerst ontmoette. Dit is de beste tijd van mijn leven!
Gelukwensen
Een man had een vriend die het zakelijk goed deed en zijn bedrijf uitbreidde. De verkoop liep zo goed dat hij een grotere opslag en een groter kantoor nodig had. Dat kostte hem de nodige hoofdbrekens, maar er was reden genoeg om de uitbreiding te vieren. Daarom stuurde de man zijn vriend een bos bloemen op de dag van de opening van het nieuwe pand. Maar de bloemist lette niet op en bezorgde de zakenman een boeket dat duidelijk bedoeld was voor een begrafenis. Op het kaartje aan de bos stond: ‘Mijn oprechte deelneming in deze tijd van diepe zorgen’.
Toen de man zijn vriend opbelde na de opening, zei de zakenman: ‘Waarom stuurde je me in ’s hemelsnaam die rouwbloemen?’
De man ging ogenblikkelijk naar de bloemist om om opheldering te vragen. De bloemist was duidelijk van zijn stuk gebracht en zei: ‘Ik vind het echt heel vervelend dat ik de boeketten verwisseld heb, maar ik hoop op uw begrip. Uw geval is niet half zo beroerd als dat van de mensen bij die begrafenis. Op hun kaartje stond: ‘Het allerbeste op je nieuwe plek’.
God zien
Een klein jochie vroeg aan zijn iets oudere zus: ‘Susie, is er iemand die God kan zien?’
Susie was met iets anders bezig en zei: ‘Natuurlijk niet, suffie, God is ver weg in de hemel en niemand kan hem zien.’
Maar de vraag bleef hem bezighouden en na verloop van tijd vroeg hij aan zijn moeder: ‘Mama, kan iemand God echt zien?’
Zijn moeder antwoordde vriendelijk: ‘Nee lieverd, God is een geest en hij vervult ons hart, maar zien kunnen we Hem niet.’
Het jochie was even tevreden, maar de vraag bleef hem bezighouden.
Kort daarna ging hij met zijn grijze opa het water op om te vissen. Het was een fantastische tocht en de zonsondergang was mooier dan ooit. Opa zat ademloos te staren naar het schouwspel voor hem. Toen het jochie zijn opa zo geboeid zag kijken, aarzelde hij even en vroeg toen: ‘Opa, ik zou het aan niemand meer vragen, maar misschien kunt u me het antwoord geven op een vraag die me al heel lang bezighoudt: kan iemand ooit God zien?’
Opa bewoog niet eens toen hij, na een lange stilte zei: ‘Lieverd, ik kan helemaal niets anders zien.’
Zusia
Eens kwam Zusia, de grote chassidische leider, bij zijn volgelingen met roodbetraande ogen en zijn gezicht bleek van angst.
‘Zusia, wat is er met je? Je ziet eruit of iemand je de stuipen op het lijf gejaagd heeft,’ riep een van zijn volgelingen.
‘Ik had pas een droom, waarin ik achter de vraag kwam die de engelen me op een dag zullen stellen over mijn leven.’
Zijn volgelingen begrepen het niet. ‘Zusia, jij bent vroom, geleerd en nederig. Je hebt zovelen van ons geholpen. Welke vraag over jouw leven kan zo verschrikkelijk zijn dat je bang zou zijn om deze te beantwoorden?’
Zusia sloeg zijn ogen ten hemel: ‘Ik heb ontdekt dat de engelen me niet zullen vragen “waarom was je niet als Mozes, je volk uit de slavernij leidend?”’
Zijn volgelingen hielden aan: ‘Maar wat zullen ze je dan wel vragen?’
‘Ik heb ook geleerd,’ zuchtte Zusia, ‘dat de engelen me niet zullen vragen “waarom was je geen Jozua, je volk het beloofde land binnen leidend?”’
Een van zijn volgelingen liep op Zusia af, legde zijn handen op diens schouders, keek hem in de ogen en vroeg: ‘Maar wat zullen ze jou dan vragen?’
‘Ze zullen tegen me zeggen: “Zusia, er was maar één ding waar geen macht in de hemel of op de aarde je van kon weerhouden om dat te worden.” Ze zullen zeggen: “Zusia, waarom was je Zusia niet?”’
Doodsangst
‘Meester,’ zei een jongeman schuchter tegen zijn leermeester, ‘ik ben bang voor de dood, hoe kom ik daarvan af?’
‘Vertel me,’ zei de oude man, ‘als je van iemand een paar geldstukken leent, zit je er dan over in dat je ze moet terugbetalen?’
‘Nee, natuurlijk niet,’ antwoordde de student verbaasd, ‘maar wat heeft dat te maken met mijn angst?’
De meester pakte een handje zand van de grond en zei: ‘Je hebt je leven ontvangen met de plicht het weer terug te geven. En ieder stuk brood dat je eet of iedere slok water vergroot je schuld. Je bent gemaakt van het stof waarop je loopt en de grond is je grootste schuldeiser, die je voortdurend herinnert aan je schuld. Hij trekt je naar zich toe en uiteindelijk zal de aarde je verslinden en blijft er niets van je over.’
De oude man gooide de aarde in de lucht en zei, toen het stof op de grond was gevallen: ‘Hoe hoog je ook stijgt en hoelang je erover doet, je zult uiteindelijk vallen. Zo is het nu eenmaal. En het is niet moeilijk om je met deze val te verenigen: stop met te denken dat jij de meester bent over je lichaam. Omarm de gedachte dat je slechts een huurder bent. En omdat je niet weet hoelang het huurcontract duurt, bedenk dat het ieder moment kan eindigen. We zijn allemaal schuldenaars en op een dag worden onze schulden ontdekt, of we ze nu vrezen of niet. Dus wat heb je eraan om er bang voor te zijn?’
Opstanding
Toen hem als jonge predikant werd gevraagd om zijn eerste begrafenisdienst te leiden, ging hij enthousiast aan het werk om de dienst voor te bereiden. Het mooie van dit werk was toch dat je aanwezig was bij de hoogte- en dieptepunten van het leven en dan van betekenis kon zijn!
Het leek hem goed om in het evangelie te zoeken naar wat Jezus zei bij een begrafenis. Want hoe zou hij het beter kunnen zeggen? Maar hoe hij ook zocht, hij zocht tevergeefs. Jezus hield nooit een toespraak of preek bij een begrafenis. Hij verstoorde iedere begrafenis waar hij zijn gezicht liet zien en zijn stem liet horen. De jongeman in Naïn, of de enige zoon van een weduwe. Of het dochtertje van Jaïrus, tegen wie hij zei: ‘Meisje sta op!’ En Lazarus, de broer van Martha en Maria, waar Jezus als mosterd na de maaltijd kwam omdat Lazarus al dood en begraven was.
Jezus en de dood gingen kennelijk niet samen. Zodra de doden zijn stem hoorden, kwam het leven in hen terug. Vandaar dat Jezus zei: ‘Ik ben de opstanding en het leven, wie in mij gelooft zal leven, ook al is hij gestorven.’
Licht
Een bekende evangelist verloor zijn zoon veel te vroeg en wist zich geen raad met het verlies, ondanks zijn altijd zo sterke geloof. En hoewel hij wist dat hij niet echt met zijn overleden zoon kon communiceren, hield hij een dagboek bij met de gesprekken die hij in zijn hoofd met zijn zoon voerde. Dat was zijn manier om uitdrukking te geven aan wat er in hem omging en het hielp hem bij het verwerken van wat niet te verwerken was.
In een van deze ‘imaginaire’ gesprekken schreef hij: ‘Lieve jongen, ik mis je elke minuut en ik denk meer aan je dan ik deed toen je nog bij ons was.’
Op papier verscheen het antwoord: ‘Dat weet ik pa, en ik hoor wat je denkt.’
En de reactie: ‘Maar ik ben zo bang dat naarmate de tijd verstrijkt, ik het gevoel van nabijheid zal verliezen.’
‘Waarom,’ vroeg zijn zoon, ‘het leven hier is als een eindeloze dag en bovendien, je beweegt je niet van me vandaan, maar je komt juist dichterbij. En de muur tussen ons is zo dun, je zou in lachen uitbarsten als je het kon zien.’
‘Dankjewel, lieve jongen, het is laat aan het worden en ik denk dat ik maar naar bed ga. Geniet van de sterren!’
‘Maar pa, het is hier altijd dag, geniet van het licht!’
65 Plezier
De oude Egyptenaren geloofden dat aan hen na hun dood twee vragen zouden worden gesteld en dat het antwoord zou bepalen of zij hun reis in het hiernamaals konden voortzetten of niet.
De eerste vraag was: ‘Heb je plezier gebracht?’
De tweede vraag was: ‘Heb je genoten?’