Hemel en hel
‘Ik zal u de hel laten zien,’ zei de Heer en bracht de rabbijn in een kamer waar in het midden een hele grote tafel stond. De mensen die er zaten waren uitgehongerd en wanhopig. Midden op de tafel stond een grote pan hutspot, genoeg voor iedereen. Het rook verrukkelijk en het water liep de rabbijn in de mond. Al de mensen rond de tafel hadden lepels met een enorm lange steel. Ze konden er precies mee bij de pan komen om er een schep uit te nemen, maar omdat de stelen langer waren dan hun armen, konden ze het eten niet in hun mond krijgen. De rabbijn zag hoe vreselijk dit voor hen was.
‘Nu zal ik u de hemel laten zien,’ zei de Heer en ze gingen een andere kamer binnen. Daar stond zo’n zelfde tafel en daarop zo’n zelfde pan hutspot. De mensen hadden net zulke lepels met lange stelen, maar ze zagen er goed doorvoed en stevig uit, ze lachten en praatten. Eerst begreep de rabbijn er niets van.
‘Het is heel eenvoudig,’ zei de Heer, ‘maar er is wat kunde voor nodig. Ziet u, ze hebben geleerd elkaar te voeren.’
Hemels
Een bejaard echtpaar dat al zestig jaar getrouwd was, ging een bijzondere reis maken. Erg gelukkig waren ze niet, maar ze waren wel in goede gezondheid. Waarschijnlijk omdat de vrouw hun leven lang altijd gestaan had op een strikt dieet van gezond voedsel, niet roken, geen alcohol en veel gymnastiekoefeningen.
Helaas stortte hun vliegtuig neer en kwamen ze de hemel binnen, waar Petrus hen opwachtte bij de Paarlen Poort en hen begeleidde naar een limousine die daar stond te wachten. Ze reden door een prachtig landschap en stopten bij een prachtig optrekje. Het was ingericht met goud en fijne zijde, met een prachtige keuken en een luxe lounge met van allerlei lekkers te eten en te drinken. In de badkamer was zelfs een heuse waterval. Een dienstbode hing prachtige op maat gemaakte designkleding in de inloopkasten. Hun mond viel open van verbazing toen Petrus zei: ‘Welkom in de hemel. Dit is jullie nieuwe thuis.’
De oude man vroeg Petrus wat dat allemaal moest gaan kosten.
‘Niets,’ antwoordde Petrus. ‘Dit is jullie hemelse beloning.’
De oude man keek uit het raam en zag een fantastisch golvend golfterrein. ‘Wat betaal ik daarvoor?’ vroeg hij wantrouwig.
‘Dit is de hemel,’ antwoordde Petrus. ‘Je kunt gratis spelen wanneer je maar wilt.’
Toen gingen ze naar het lunchbuffet, waar allerlei hemelse spijzen stonden uitgestald. Omdat Petrus de volgende vraag voorzag, zei hij: ‘Vraag niets, dit is de hemel, geniet gratis van wat je maar wilt!’
De man keek nog eens rond en wierp een nerveuze blik op zijn vrouw en vroeg: ‘Waar zijn het vetarme en cholesterolarme eten en de thee zonder cafeïne?’
‘Dit is de hemel,’ was het antwoord. ‘Je kunt eten en drinken zoveel als je wilt, je wordt nooit dik of voelt je beroerd.’
‘En hoef ik ook niet naar de sportschool?’ vroeg de man gespannen.
‘Alleen als je daar behoefte aan hebt,’ antwoordde Petrus.
‘Ook geen bloeddrukcontrole of suiker prikken of…?’
‘Dat hoeft nooit meer. Het enige wat je moet doen is jezelf vermaken.’
De man keek met samengeknepen ogen naar zijn vrouw en beet haar toe: ‘Jij met je verschrikkelijke onbespoten droge biscuitjes, we hadden hier tien jaar geleden al kunnen zijn!’
Roos
Hij begon klein en eenvoudig, maar groeide, die kleine rode roos. Degenen aan wie de zorg voor deze roos was opgedragen, hebben deze nieuwe scheut omgeven met toewijding en liefde, tot de roos zelf sterk genoeg was. Soms kwam de Heer van de tuin kijken naar het werk van zijn bemoeienis en hij ging met zorg te werk. Hij gaf de bloemen water en mest en sommige, die extra zorg nodig hadden, plukte hij zelf.
De mooie rode roos kwam verder tot bloei en werd een juweel. De roos had oog voor andere soortgenoten en overwoekerde ze niet en verdrong de andere planten niet. Op een gegeven ogenblik raakten zijn doornen verstrikt in die van een andere roos, een witte. Uit hun samenbloeien ontstonden nieuwe scheuten, die ze met liefde omringden. Dit kleine rozenbed stond gewend naar de zon en zorgde voor geur en pracht in de tuin van de Heer. De Heer zag het en was tevreden.
Maar na verloop van jaren nam de kleur van de roos af. Ze verloor aan kracht. De Heer zette zijn beste tuinlieden in en de roos leefde op. De witte en de kleine rozen beschutten de rode roos. Zo kreeg de rode roos weer geur en fleur. En toch verwelkte de rode roos beetje bij beetje. Het water en de kunstmest hielpen weinig meer.
Toen is vier dagen geleden de Heer van de tuin weer gekomen. Heel stil heeft hij in de morgen de roos geplukt, vlug en zonder pijn te doen. De andere rozen waren bedroefd en zeiden: ‘Och Heer waarom?’
En de Heer zei: ‘Het is goed zo, ik heb zelf de zorg voor deze mooie roos ter hand genomen. Ik zal zelf voor haar zorgen.’
Hospice
Ik werk als vrijwilligster in een hospice. De gezondheid en geestelijke toestand van een ‘mijn’ patiënten ging gestaag achteruit. Hij sliep veel de laatste weken. Ik zat veel bij zijn bed terwijl hij sliep, maar had het er moeilijk mee, want ik vond eigenlijk dat ik iets voor hem zou moeten doen. Soms overwoog ik om een poosje weg te glippen en hem te laten slapen. Maar ik bleef op mijn post.
Bij een van mijn bezoeken zat hij te doezelen tijdens ons gesprek en uiteindelijk viel hij in slaap. Ik stond op het punt om weg te gaan, toen hij wakker werd en me in mijn ogen keek met de mooiste glimlach die ik ooit van hem had gezien.
‘Ik vind het heerlijk als jij er bent,’ zei hij, ‘het voelt zo vredig!’
De tranen stroomden over mijn wangen. Dit was de betekenis van mijn vrijwilligerswerk. In al die jaren in het hospice heb ik ontdekt dat alleen het feit dat je er bent, een wereld van verschil betekent voor eenzame mensen. Je hoeft niets te zeggen, niets te doen. Er simpelweg zijn voor een ander is genoeg.
Huis zonder verdriet
Een vrouw verloor haar enige zoon. In haar verdriet ging ze naar een heilige man en zei: ‘Over welke gebeden, welke magische bezweringen beschikt u om mijn zoon weer levend te maken?’
In plaats van haar weg te sturen of met haar te gaan praten zei hij tegen haar: ‘Breng me een mosterdzaadje uit een huis dat nooit verdriet heeft gekend. Dat zullen we gebruiken om het verdriet uit uw leven te verdrijven.’
De vrouw ging meteen op pad op zoek naar het magische mosterdzaadje. Eerst kwam ze bij een prachtig herenhuis. Ze klopte op de deur en zei: ‘Ik zoek een huis dat nooit verdriet heeft gekend. Ben ik hier aan het goede adres?’
Ze zeiden tegen haar: ‘U bent beslist aan het verkeerde adres hier.’ Ze begonnen alle tragische gebeurtenissen op te sommen die hun de laatste tijd waren overkomen.
De vrouw zei bij zichzelf: ‘Wie is beter in staat om deze arme ongelukkige mensen te helpen dan iemand zoals ik, iemand die zelf ongelukkig is.’ Ze bleef een poosje om hen te troosten en ging toen verder op haar speurtocht naar een huis dat nooit verdriet had gekend.
Maar waar ze ook kwam, in krotten of paleizen, ze kreeg het ene verhaal na het andere te horen over droefheid en ongeluk. Uiteindelijk ging ze zo op in het steun bieden aan anderen die verdriet hadden geleden, dat ze haar speurtocht naar het magische mosterdzaadje vergat, zonder ooit te beseffen dat het inderdaad het verdriet uit haar leven had verdreven.
Ik liep over het strand
Vannacht droomde ik dat ik met God over het strand liep.
Tegen de lucht tekenden zich taferelen uit mijn leven af.
Het viel mij op dat bij elk tafereel twee paar voetstappen in het zand stonden, het ene paar van mij, het andere paar van God.
Toen het laatste tafereel van mijn leven oplichtte, keek ik achterom.
Het viel me op dat dikwijls op mijn levenspad maar één paar voetstappen te zien was, en wel precies op de meest dorre en trieste momenten van mijn leven.
Ik wendde mij tot God en verweet Hem: ‘U hebt gezegd dat U altijd met mij mee zou lopen… Ik begrijp niet waarom U mij in tijden, dat ik U het meest nodig had, in de steek hebt gelaten!’
Toen antwoordde God mij: ‘Mijn dierbaar kind, ik zou je nooit in de steek laten in tijden van lijden en beproeving. Bedenk dat je dáár waar je maar één paar voetstappen ziet, door Mij werd gedragen.’
Ik wens je genoeg
Kort geleden luisterde ik naar een gesprek tussen een vader en een dochter tijdens hun laatste ogenblikken samen op een regionaal vliegveld. Het vertrek van haar vliegtuig was al omgeroepen en vlak voor de veiligheidscontrole omhelsden ze elkaar en zei hij: ‘Ik houd van je, ik wens je genoeg.’
Zij zei op haar beurt: ‘Papa, ons leven samen is meer dan genoeg geweest. Meer dan jouw liefde had ik niet nodig. Ik wens jou ook genoeg!’
Ze kusten elkaar en zij vertrok.
Hij liep naar het raam waar ik zat. Terwijl hij daar stond, zag ik dat de tranen achter zijn ogen brandden. Ik wilde me niet opdringen, maar kon het niet voor me houden en vroeg: ‘Vergeef me dat ik het vraag, maar waarom is dit een laatste afscheid?’
‘Ik ben oud en zij woont veel te ver weg. Het is de realiteit dat als zij weer hier komt, dit voor mijn begrafenis zal zijn,’ was zijn antwoord.
‘Toen jullie afscheid namen, hoorde ik u zeggen: ik wens je genoeg. Mag ik vragen wat dat betekent?’
Hij glimlachte: ‘Dat is een wens die al generaties lang gebruikt wordt in onze familie, mijn ouders zeiden dat tegen iedereen.’ Hij stopte even en keek omhoog alsof hij zich iets in detail wilde herinneren. Hij glimlachte opnieuw en zei: ‘Als wij iemand “genoeg” wensen, willen we dat zijn leven gevuld is met genoeg goede dingen om overeind te blijven.’ Hij keek me aan en zei: ‘Ik wens je genoeg zon voor een vrolijke levenshouding. Ik wens je genoeg regen om van de zon te genieten. Ik wens je genoeg geluk om je geest levend te houden. Ik wens je genoeg pijn, zodat de kleine vreugdes in je leven veel groter lijken. Ik wens je genoeg winst om je behoeften te bevredigen. Ik wens je genoeg verlies om te waarderen wat je hebt. Ik wens je genoeg “hallo’s” om je door het laatste “vaarwel” heen te helpen.’
En toen liep hij weg. Mijn vriend, ik wens je genoeg!
Kaarsen
Op de afdeling in het ziekenhuis lag een bijzonder aardige oudere dame. Ze had een hersentumor. Daardoor had zij een hele andere kijk op de wereld dan wij. Op een avond, tijdens mijn late dienst, had zij op de rode knop gedrukt. Ik liep haar kamer binnen.
‘Kom eens hier,’ zei ze geheimzinnig, ‘dit moet je gezien hebben!’ Ze keek uit het raam, naar de zonsondergang. Ze had uitzicht op de parkeerplaats van het personeel aan de overkant van de weg.
Ik zei: ‘Mevrouw wat ziet u dan?’ Ik zag niet meer dan het laatste restje zonlicht en de koplampen van de auto’s op de parkeerplaats.
Ze keek me aan met een hemelse glimlach en zei: ‘Kijk dan meisje, God en zijn engelen steken kaarsen aan, zodat we niet in het donker hoeven te zitten.’
Het was zo prettig om in haar buurt te zijn. Geloof me, als ik een hersentumor zou krijgen, dan zou ik hem beslist op dezelfde plaats willen als zij. Zij zag wat wij niet zagen en praatte met wie wij niet konden zien. Ze bleef nog een week bij ons en werd toen overgebracht naar een hospice. Na nog een week gleed zij zachtjes uit het leven weg.
Als ik in de avondschemer de koplampen van auto’s zie of de straatlantaarns floepen aan, denk ik sindsdien dat God en zijn engelen kaarsen aan het aansteken zijn, zodat wij niet in het donker onze weg hoeven te zoeken.
Lang leven
Toen God de levensduur van alle schepselen wilde bepalen, kwam de ezel en vroeg: ‘Heer, hoe lang moet ik leven?’
‘Dertig jaar!’ zei God.
‘Ach Heer,’ antwoordde de ezel, ‘dat is erg lang. Denk u eens in: van vroeg tot laat lasten dragen, werken voor het brood van anderen en dan slaag en schoppen toe!’
God had medelijden en schonk hem achttien jaar.
Toen kwam de hond. ‘Hoe lang wil jij leven?’ vroeg God, ‘jij bent misschien wél blij met dertig jaar.’
‘Heer,’ antwoordde de hond, ‘bedenk dat ik hard moet lopen en zo lang houden mijn poten het niet. En dan raak ik mijn stem en mijn tanden kwijt en kan ik alleen nog grommend in de hoek liggen.’
God gaf hem gelijk en zei: ‘Voor jou twaalf jaar!’
Daarop kwam de aap. ‘Jij wilt zeker wel dertig jaar leven?’ vroeg God. ‘Werken hoef jij niet, zoals de ezel en de hond, en je bent altijd opgewekt.’
‘Ach Heer,’ zei de aap, ‘dat lijkt wel zo, maar het is anders. Ik haal altijd malle streken uit om de mensen te laten lachen en dan geven ze me een zure appel toe. En er schuilt vaak droefheid achter mijn grappen! Dat houd ik geen dertig jaar uit.’
God begreep hem: ‘Voor jou tien jaar!’
Ten slotte verscheen de mens. Vrolijk, gezond en opgewekt. ‘Dertig jaar zul je leven,’ zei God. ‘Is dat genoeg?’
‘Wat kort!’ riep de mens uit. ‘Denk u eens in: heb ik eindelijk een eigen huis, brandt het vuur in mijn haard; dragen de bomen die ik heb geplant eindelijk vrucht, begin ik net plezier in het leven te krijgen en dan moet ik sterven! O Heer, verleng mijn dagen!’
‘Ik geef je de twaalf jaar die over zijn van de ezel erbij,’ zei God.
‘Lang niet genoeg,’ antwoordde de mens.
‘Dan ook nog de achttien jaar van de hond.’
‘Nog steeds te weinig.’
‘Welaan,’ sprak God, ‘dan doe ik er ook nog de twintig jaar van de aap bij, maar meer niet.’
De mens ging ontevreden weg.
Zo leeft de mens tachtig jaar. De eerste dertig zijn van de mens. Ze gaan snel voorbij, vrolijk en gezond, werkend met plezier en blij met zijn bestaan. Dan volgen de twaalf jaar van de ezel. De ene last na de andere wordt op de schouders gelegd, werken voor het brood van anderen met slaag en schoppen als loon. Dan komen de achttien jaar van de hond. Hij ligt grommend in een hoek, zonder tanden om te bijten. En dan vormen de twintig jaar van de aap het slot. Dan is de mens vergeetachtig en dwaas, doet malle dingen en wekt de spotlust van kinderen op.
Liefde en tijd
Lang geleden was er een prachtig klein eiland. Op dat eiland woonden alle menselijke gevoelens. Humor en Goed Humeur, Treurigheid en Eenzaamheid, Geluk en Kennis en alle andere gevoelens. Natuurlijk woonde ook Liefde daar.
Op een dag kregen de gevoelens te horen dat het eiland in de zee zou zinken. Daarop maakten ze allemaal hun boot in gereedheid om het eiland te verlaten. Alleen Liefde wilde tot het laatste moment wachten, want ze was erg aan het eiland gehecht. Vlak voor het eiland zonk, smeekte ze de anderen om hulp.
Toen Rijkdom op zijn luxueuze jacht op het punt stond weg te varen, vroeg Liefde hem: ‘Rijkdom, kun je mij meenemen?’
‘Nee, dat kan ik niet,’ was het antwoord. ‘Ik heb al zoveel goud, zilver en edelstenen aan boord dat er voor jou geen plaats meer is.’
Daarop vroeg Liefde aan Trots, die op een heel bijzonder schip langs voer: ‘Trots, alsjeblieft, kun je me meenemen?’
Maar Trots antwoordde: ‘Nee, ik kan je niet meenemen, alles aan boord is nu perfect en je zou mijn mooie schip kunnen beschadigen.’
Toen vroeg Liefde het aan Treurnis, maar die zei: ‘O Liefde, ik ben zo treurig dat ik liever alleen blijf.’
En toen Goed Humeur uitvoer was hij zo uitgelaten dat hij niet eens hoorde dat Liefde hem riep.
Plotseling riep een stem: ‘Kom Liefde, ik neem je mee.’ Liefde was zo dankbaar en gelukkig dat zij vergat haar redder naar zijn naam te vragen.
Later vroeg Liefde aan Kennis: ‘Weet jij misschien wie het is die mij geholpen heeft?’
‘Jazeker,’ antwoordde Kennis. ‘Dat was Tijd.’
‘Tijd?!’ vroeg Liefde verbaasd. ‘Waarom heeft Tijd me geholpen?’
En Kennis antwoordde: ‘Omdat alleen Tijd begrijpt hoe belangrijk Liefde in het leven is.’