Bid en werk
Een reizende prediker komt in een zware storm terecht. Binnen enkele uren staat het hotel waar hij verblijft vol water. Als het water stijgt, klimt de prediker op het dak en begint te bidden: ‘Heer, red me zodat ik mijn missie om het evangelie te verkondigen kan voortzetten.’
Precies op dat moment komt een reddingsploeg van de kustwacht voorbij met een roeiboot. ‘Kom op meneer, stap in!’
‘Nee, ik blijf hier, de Heer zal me bewaren,’ antwoordt de prediker. Een uur later arriveert een tweede boot bij het hotel, als het water het dak bereikt heeft.
‘U kunt beter instappen, meneer, want het water stijgt nog steeds.’
‘Nee, dank u, de Heer is mijn redding.’
Tegen de avond staat het hele hotel onder water en de prediker klampt zich vast aan de satellietschotel op het dak. Een helikopter ontdekt hem en via de luidspreker klinkt: ‘Grijp de lijn en dan trekken we u op, dit is uw laatste kans.’
‘Het gaat prima met me!’, roept de prediker. ‘De Heer zorgt voor mijn veiligheid.’
Op het moment dat de boot vertrekt wordt de satellietschotel getroffen door de bliksem en overlijdt de prediker. Als hij bij de Paarlen Poort komt, is hij woedend.
‘Hoe kan dit?’ roept hij uit. ‘Ik dacht dat de Heer voor me zou zorgen!’
Even later hoort hij een donderende stem die zegt: ‘Kom op, kerel, ik heb je twee boten en een helikopter gestuurd!’
Kool
Op een avond kwam een man thuis met slecht nieuws voor zijn vrouw: ‘Ik kreeg net een telefoontje dat moeder overleden is. Ik denk dat we er meteen naartoe moeten en onderweg de noodzakelijke inkopen voor de begrafenis moeten doen! Maak jij een lijstje van wat we nodig hebben?’
‘Oh, daar heb ik geen lijstje voor nodig, we hebben alleen twee grote kolen en een beetje olie nodig.’
‘Weet je zeker dat dat genoeg is?’
‘Natuurlijk is dat genoeg, we gaan niet overdrijven zeg!’
Ze gaan op weg naar de stad en doen onderweg de genoemde inkopen. De man vraagt zijn vrouw nog een keer of ze zeker weet dat dat genoeg is en ze benadrukt dat je bij een begrafenis zeker geen geld over de balk moet gooien.
Dan gaan ze op weg naar de stad en bij een kruising slaat de man linksaf, in de richting van het huis van de moeder van zijn vrouw.
‘Waar gaan we naar toe? Je zei toch dat we naar de begrafenis van je moeder gingen?!’
‘Dat heb ik niet gezegd, ik zei “moeder”, JOUW moeder is overleden.’
Zijn vrouw barst in huilen uit en roept: ‘Dan hebben we veel te weinig gekocht, we moeten terug naar de winkel om meer te kopen!’
‘Niks ervan! Ik heb je een paar keer gevraagd of het genoeg was en je zei steeds “ja”. We gaan dus echt niet terug!’
Afgeschreven
Tijdens de les Grieks lazen de leerlingen over Hades, de onderwereld. Hoe de veerman Charon de doden over de dodenrivier brengt, als zij de betaling daarvoor, een obool, in hun mond hebben tenminste (‘Schipper mag ik overvaren, ja of nee, moet ik dan ook tol betalen, ja of nee?’). En over Kerberos, de hellehond.
‘Denk je wel eens na over de dood?’ vroeg de lerares. ‘Hoe stel je je die dan voor? Heb je er überhaupt een voorstelling van? En praten jullie daar thuis wel eens over?’
Het werd een beetje stil. Want wat zeg je daarover op die leeftijd? Dat vinden volwassenen al moeilijk, laat staan als je nog middenin de ontdekkingstocht naar jezelf zit.
‘Ooit had ik een collega die zei dat hij zich de hel na de dood voorstelde als een plek waar iedereen elkaars gedachte kon lezen,’ zei de lerares om het gesprek op gang te brengen. ‘Daar moet ik echt niet aan denken. Stel je toch voor dat ze zouden uitvinden dat onze hersenen draadloos met elkaar verbonden zouden worden. Een soort cloud met al onze gedachten over elkaar, brrrr. Een andere collega opperde dat het misschien zo is dat als je doodgaat, je harde schijf crasht. Dan is alles wat je denkt weg of niemand kan er meer bij.’
Schuchter stak een van de leerlingen zijn vinger op en zei: ‘Ik zie mezelf wel eens als een bibliotheekboek. Zolang ze me lenen en willen lezen, leef ik. Maar als ik teruggezet word in de kast en te lang blijf staan, dan is dat mijn dood. Dan ben ik afgeschreven…’