Topdag
Een oude man scharrelde op zijn zolder. Maar hij wist niet wat hij zocht. De zolder lag vol met herinneringen uit de tijd dat zijn vrouw nog leefde. Hij herinnerde zich nog scherp hoe gek ze op elkaar waren, ook al was dat lang geleden. Als hij in de spiegel keek, herkende hij zichzelf nauwelijks. Wat was er over van de levenslustige en krachtige man van toen. Een trage oude man die na iedere inspanning op adem moet komen. Hij zocht naar foto’s van de gelukkige tijd met haar en met hun zoon Tim.
‘Ach, die kleine Tim, hij werd zo snel groot. Vroeger was ik ook zo’n carrièrejager die wilde klimmen op de maatschappelijke ladder. Wat heb ik veel gemist van het opgroeien van mijn zoon. Misschien komt het daar wel door dat we nu zo weinig contact hebben.’
Al zoekend en mijmerend stuitte hij op een oud dagboek van Tim. Langzaam sloeg hij de pagina’s om en probeerde het handschrift van zijn zoon te ontcijferen in het spaarzame licht.
Die dag kon hij zich nog goed herinneren, 2 juli 1984, een van de weinige dagen waarop hij zich vrij kon maken om met zijn zoon op te trekken. Plotseling herinnerde hij zich dat hij in die tijd ook een dagboek had bijgehouden.
Hij kroop de zoldertrap af en liep naar de kelder. Daar lag zijn dagboek, waaraan hij jarenlang niet meer had gedacht. Hij legde de bladzijden van dezelfde dag naast elkaar. En wat hij las, trof hem frontaal. In zijn eigen dagboek stond: ‘Een dag verspild met vissen met Tim. We hebben helemaal niks gevangen. Mijn afspraak afgezegd voor niets!
In het dagboek van Tim stond bij dezelfde dag: ‘Papa is de hele dag met me wezen vissen, dat was de mooiste dag van mijn leven. Een topdag!’
Betekenis
Een jongen van een jaar of acht liep op een oude man af die bij een wensput stond. Hij keek hem in de ogen en vroeg: ‘Ik heb gehoord dat u een wijs mens bent, ik zou graag weten wat het geheim van het leven is.’
De oude man keek het jochie in de ogen en zei: ‘Ik heb veel meegemaakt en veel nagedacht; het geheim van het leven kun je samenvatten in vier woorden. Het eerste is: denk na. Denk vooral na over de waarden die je in je leven wilt volgen. Het tweede is: geloof. Geloof in jezelf, op basis van wat je hebt bedacht over de belangrijkste waarden in je leven. Het derde is: droom. Droom over de dingen die werkelijkheid kunnen worden, gebaseerd op het vertrouwen in jezelf en jouw eigen waarden. En het vierde woord is: durf. Durf je dromen waar te maken, gebaseerd op je geloof in jezelf en je waarden. Dus: denk na, geloof, droom en durf!’
Dat waren overigens de woorden van Walter E. Disney.
Geknoei
Een breekbare oude man trok in bij zijn zoon, schoondochter en vier jaar oude kleinzoon. De handen van de oude man trilden, hij zag niet meer zo best en hij liep moeilijk. Elke dag at de familie gezamenlijk aan tafel. Maar zijn trillende handen en zijn slechte ogen maakten het eten wel moeilijk. Bonen rolden over de grond en hij kon zijn glas melk niet pakken zonder te knoeien op het tafellaken.
Zoon en schoondochter ergerden zich voortdurend. ‘We moeten iets doen met vader,’ zei de zoon. ‘Ik heb het wel gehad met dat geknoei en dat luidruchtige eten.’
Ze besloten een aparte tafel in de kamer te zetten waaraan vader kon eten, terwijl de rest van de familie een eindje verderop zat. En omdat hij al een paar keer een bord gebroken had, kreeg hij zijn eten opgediend in een houten bak.
Daar zat hij in zijn eentje, soms met tranen in zijn ogen. Het enige wat hij nog te horen kreeg waren scherpe opmerkingen als hij zijn vork liet vallen of er eten op de grond viel.
De vierjarige kleinzoon nam alles in stilte op. Op een avond zag zijn vader vlak voor het eten dat hij in de weer was met een paar stukjes hout. Hij vroeg vriendelijk aan zijn zoon: ‘Wat ben je aan het maken?’
‘Oh, ik maak een houten bakje voor jou en mama, om uit te eten als jullie oud zijn geworden.’ Het jochie glimlachte breeduit en ging weer aan het werk.
Maar zijn ouders waren helemaal van slag. De tranen stroomden over hun wangen. Ze zeiden niets tegen elkaar, maar wisten allebei wat hun te doen stond. Die avond nam de zoon de hand van zijn vader en bracht hem terug aan tafel. En tot het einde genoot hij zijn maaltijden met de familie. En vanaf dat moment maakte het niemand meer iets uit, of er een vork op de grond viel, melk over het tafelkleed ging of eten geknoeid werd.’
Tegenslag
Een dochter klaagde tegenover haar vader dat het leven zo moeizaam was. Ze wist niet goed hoe ze verder moest en zag er geen gat meer in. Ze was het vechten moe. Het leek wel of, zodra een probleem was opgelost, het volgende zich alweer aandiende.
Haar vader, die werkte als kok, nam haar mee naar de keuken. Hij vulde drie pannen met water en zette ze op hoog vuur. Kort daarna kookte het water. In de eerste pan deed hij enkele worteltjes, in de tweede een paar eieren en in de derde een handvol koffiebonen. Hij ging weer zitten en liet het water een tijdje koken. Zijn dochter wachtte ongeduldig, zich afvragend wat hij toch aan het doen was. Na ongeveer twintig minuten deed hij het gas uit. Hij haalde de worteltjes uit de pan en deed ze in een schaal. Hetzelfde met de eieren en met de koffie. Toen vroeg hij: ‘Schat, wat zie je?’
‘Worteltjes, eieren en koffie.’
Vervolgens vroeg hij haar om aan de worteltjes te voelen. Ze voelden zacht aan. Toen vroeg hij haar om het ei te pakken en de schaal te breken. Ze pelde het ei en bekeek het hardgekookte binnenste. Tot slot vroeg hij haar om de koffie te proeven. Die smaakte heerlijk.
Toen vroeg ze: ‘Maar pa, wat betekent dit allemaal?’
Hij legde haar uit dat elk van de drie te maken had met dezelfde tegenslag: kokend water, maar dat elk daar anders op had gereageerd. De wortels gingen er hard, sterk en onbuigzaam in, maar nadat ze onderworpen waren aan het kokende water waren ze zacht en week. Het ei was breekbaar. Zijn dunne schaal had de vloeibare binnenkant beschermd, maar door het kokende water werd de binnenkant gehard. De koffiebonen deden het op hun eigen manier. Toen ze in het kokende water kwamen, veranderden zij het water. ‘Welke van de drie ben jij,’ vroeg hij aan zijn dochter. ‘Nu tegenslag op jouw deur klopt, hoe reageer je dan? Ben je als een wortel, als een ei of als een koffieboon?’
Laatste kus
De bestuursvergadering was voorbij. Bob stond op, stootte tegen de tafel en gooide de koffie over zijn papieren. ‘Jeetje wat stom, ik word onhandig op mijn oude dag,’ zei hij. Iedereen schoot in de lach en even later waren we elkaar aan het vertellen over onze meest onhandige momenten. Toen Frank aan de beurt was, zat hij stil voor zich uit te staren. ‘Kom op Frank, vertel!’
Frank begon te vertellen over zijn jeugd aan de kust. ‘Mijn vader was visser, hij hield van de zee en had zijn eigen boot. Hij werkte altijd hard en bleef op zee tot hij genoeg had gevangen voor zijn gezin. Ik wou dat jullie hem konden ontmoeten. Een grote man, sterk door het binnenhalen van de netten en het harde werken aan boord, op volle zee. Als je bij hem in de buurt kwam, rook je de zee. Hij droeg altijd zijn doorwerkjas en een overal. En altijd een regenhoed die hij tot aan zijn wenkbrauwen omlaag trok. Soms, als hij thuis was en het was slecht weer, bracht hij me naar school. In zijn oude truck, ouder dan hij zelf was. Dat ding maakte zo’n herrie dat je hem van verre hoorde aankomen. Ik schaamde me voor dat ding en maakte me zo klein mogelijk op de voorstoel. En hij remde altijd keihard als we bij school aankwamen. Het leek of iedereen stond te kijken. En dan boog hij zich naar me toe om me een kus op mijn wang te geven en dan zei hij: “Goed je best doen vandaag!” Ik vond het verschrikkelijk. Ik was twaalf en dan kuste mijn pa me op mijn wang waar iedereen bij was.
Ik herinner me de dag nog goed waarop ik besloot dat ik dat niet meer wilde. We stonden stil voor de school en hij boog zich naar me toe met zijn grote glimlach. Ik stak mijn hand op en zei: “Alsjeblieft, nee pap!” Nooit eerder had ik zo tegen hem gepraat en hij keek me stomverbaasd aan. Ik zei: “Pap, ik ben te oud om gedag gekust te worden.” Mijn vader keek me lang aan, tranen welden op in zijn ogen. Dat kende ik niet van hem. Hij keek uit het raam en zei: “Je hebt gelijk, je bent een grote knul, ik zal het niet meer doen.”’
Toen kwamen bij Frank ook de tranen en hij zei: ‘Niet lang daarna kwam mijn vader niet meer terug van de zee; de meeste vissers waren niet uitgevaren vanwege het weer, maar mijn vader had vele monden te voeden. Ze vonden zijn losgeslagen boot, met de netten half binnen en half buiten. Hij was waarschijnlijk overboord geslagen toen hij bezig was de netten binnen te halen in de storm. Jullie kunnen je niet voorstellen wat ik over zou hebben voor nog één kus op mijn wang, om zijn verweerde gezicht te voelen en de zee te ruiken, zijn arm om me heen te voelen. Was ik toen maar een kerel geweest, dan zou ik nooit tegen mijn vader hebben gezegd dat ik te oud was voor een kus.’
Interview
‘Kom binnen,’ zei God. ‘Dus jij wilt mij graag interviewen?’
‘Als U tijd heeft,’ zei ik.
God glimlachte en zei: ‘Mijn tijd is eeuwigheid en is dus genoeg om alles te doen. Welke vragen had je me willen stellen?’
‘Wat verbaast U nou het meest over de mensheid?’
God antwoordde: ‘Dat ze het al snel zat zijn om kind te zijn, zo snel mogelijk groot willen worden en dan weer verlangen om kind te zijn. Dat ze hun gezondheid kwijtraken om geld te verdienen en daarna hun geld kwijtraken om hun gezondheid te herstellen. Dat ze zo gespannen met de toekomst bezig zijn dat ze het heden vergeten, met als gevolg dat ze noch voor het heden noch voor de toekomst leven. Dat ze leven alsof ze nooit zullen sterven en sterven alsof ze niet geleefd hebben…’
God nam mijn handen in de zijne en we waren een poosje stil en toen vroeg ik: ‘Als ouder, welke levenslessen zou u willen dat uw kinderen leren?’
God antwoordde met een glimlach: ‘Ik zou willen dat ze leren dat zij er niet voor kunnen zorgen dat iemand van hen houdt. Wat ze kunnen doen is zich laten liefhebben. Dat het niet belangrijk is wat zij hebben in hun leven, maar wie zij hebben. Dat niet iemand die veel heeft rijk is, maar iemand die weinig nodig heeft. Dat er maar een paar seconden nodig zijn om diepe wonden open te maken bij mensen die we liefhebben, maar dat het jaren kan duren voor ze weer geheeld zijn. Te vergeven door het gewoon te doen. Dat je met geld alles kunt kopen behalve geluk. Dat twee mensen naar hetzelfde kunnen kijken, maar iets totaal anders zien.’
Ik zat daar een poosje te genieten van het moment. Ik bedankte hem voor zijn tijd.
‘Mijn tijd is eeuwigheid,’ zei God nog een keer.
Uitzicht
Twee mannen, beiden ernstig ziek, lagen op dezelfde ziekenhuiskamer. De ene man mocht elke middag een uur rechtop in zijn bed zitten. Zijn bed stond naast het enige raam in de kamer. De andere man moest de hele tijd plat op zijn rug liggen. De mannen praatten uren aan een stuk door. Over hun vrouwen en families, hun huizen, hun werk, hun tijd in militaire dienst, hun vakanties.
Elke middag wanneer de man in het bed bij het raam rechtop kon zitten, bracht hij de tijd door met alles wat hij kon zien door het raam aan zijn kamergenoot te omschrijven. De man in het andere bed begon te leven voor dat ene uurtje waarin zijn blikveld werd uitgebreid en opgefleurd door alle activiteiten en kleuren van de buitenwereld.
Het raam keek uit op een park met een prachtig meer. Eenden en zwanen speelden in het water terwijl kinderen hun modelbootjes lieten rondzeilen. Jonge geliefden liepen arm in arm tussen de bloemen in alle kleuren en het uitzicht op de skyline van de stad was prachtig. Terwijl de man bij het raam dit alles tot in detail beschreef, sloot de man aan de andere kant van de kamer zijn ogen en stelde zich dit schilderachtige tafereel voor.
Op een warme middag beschreef de man bij het raam een parade die langs kwam. Ook al kon de andere man de muziek niet horen, hij kon het zien in zijn gedachten doordat de man bij het raam het met woorden beschreef. Dagen en weken gingen zo voorbij.
Op een ochtend kwam de zuster water brengen om ze te wassen en vond het levenloze lichaam van de man bij het raam die vredig gestorven was in zijn slaap. Ze was verdrietig en belde haar collega’s op om het lichaam weg te halen. Zodra het gepast leek, vroeg de andere man of hij verplaatst kon worden naar het raam. De zuster wilde dit graag doen en nadat ze er zeker van was dat hij comfortabel lag, liet ze hem alleen.
Langzaam en pijnlijk drukte hij zichzelf omhoog op een elleboog om zijn eerste blik op de ware buitenwereld te werpen. Hij spande zich in om langzaam uit het raam naast het bed te kijken. Het raam keek uit op een witte, blinde muur.
Groots
Twintig jaar geleden verdiende ik de kost als taxichauffeur. Een mooie baan voor iemand die niet tegen een baas kan. Ik was me er niet zo van bewust dat ik ook een soort pastor was. Omdat ik vaak ’s nachts reed, was mijn taxi soms een rijdende biechtstoel. Passagiers stapten achterin en vertelden me hun hele levensverhaal. Ik ontmoette mensen van allerlei slag. Ze verbaasden me, werkten op mijn lachspieren of ontroerden me. Maar nooit was ik meer geraakt dan door die dame die ik ophaalde op een nacht in augustus.
Ik kreeg een oproep om iemand op te halen in een rustige wijk van de stad. Toen ik voorreed om half drie ’s nachts, was het gebouw donker op een verlicht raam na. De meeste chauffeurs zouden een keer toeteren, een minuutje wachten en daarna weer wegrijden. Maar ik had me aangewend naar de deur te lopen, tenzij ik het idee had dat er gevaar was. Ik liep naar de deur en klopte aan.
‘Momentje,’ zei een breekbare, oudere vrouwenstem.
Na een tijdje ging de deur open. Daar stond een kleine vrouw van rond de tachtig met een voile hoedje op. Ze zag eruit alsof ze uit een film van 1940 gestapt was. Ze had een kleine tas bij zich. Het appartement zag eruit alsof het al jarenlang niet bewoond was. Alle meubels waren afgedekt, er hing niets aan de muren en de schoorsteenmantel was leeg. Er stonden een paar verhuisdozen.
‘Wilt u mijn tas naar de auto dragen?’
Ik gaf haar een arm en bracht haar naar de taxi. Ze bedankte me steeds voor mijn vriendelijkheid.
‘Ach,’ zei ik, ‘ik probeer mijn passagiers te behandelen zoals ik wil dat mijn moeder behandeld wordt.’
‘Oh, wat ben je toch een lieve jongen!’ zei ze. Ze gaf me het adres en vroeg: ‘Wil je langs het park rijden?’
‘Dat is niet de kortste route,’ zei ik.
‘Dat geeft niet, ik heb geen haast. Ik ben op weg naar het hospice.’
Ik keek in de achteruitkijkspiegel. Ik zag dat haar ogen vochtig waren.
‘Ik heb geen familie meer,’ vervolgde ze, ‘en de dokter zegt dat ik niet lang meer te leven heb.’
Ik zette de meter uit en vroeg: ‘Waar wil je dat we langs rijden?’
De twee uren die volgden, reden we door de stad. Ze liet me het gebouw zien waar ze gewerkt had als liftbediende. We reden door de wijk waar ze met haar man gewoond had toen ze net getrouwd waren. Ze liet me stoppen bij een warenhuis waar vroeger een balzaal was en waar ze als kind gedanst had. Af en toe vroeg ze me om langzaam te rijden of te stoppen en dan staarde ze een tijdje in de duisternis zonder iets te zeggen.
Toen de eerste tekenen van de zonsopgang verschenen zei ze: ‘Ik ben moe, laten we maar gaan.’
Ik reed haar naar het adres dat ze me gegeven had. Twee verpleegkundigen kwamen naar buiten om haar mee te nemen in een rolstoel, ze werd kennelijk verwacht. Ik bracht haar tas naar de deur.
‘Hoeveel krijg je van me?’ vroeg ze, terwijl ze haar portemonnee pakte.
‘Niets,’ antwoordde ik.
‘Maar jij moet er toch van leven?’ zei ze verbaasd.
‘Er komen nog passagiers genoeg,’ reageerde ik. Ik boog voorover en omhelsde haar.
Ze hield me stevig vast en zei: ‘Je hebt een oude dame een laatste moment van vreugde gegeven, dank je!’
Ik schudde haar hand en liep toen de ochtendschemering in. Achter me sloot een deur. Het was het geluid van de afsluiting van een leven. De rest van mijn dienst nam ik geen passagiers meer mee. Ik reed doelloos wat rond en dacht: Wat als deze dame een chagrijnige chauffeur had getroffen of iemand die haast had omdat hij naar huis wilde? Wat als ik gewoon even getoeterd had en was weggereden? We denken wel eens dat het in het leven gaat om de grootse momenten.
Boom voor altijd
Eens, lang geleden, groeide er een jonge boom in het woud. De boom groeide en groeide en ontdekte de wijdte van de hemel die zich uitstrekte boven haar kruin. Ze ontdekte de wolken die over dreven, alsof ze op reis waren. Ze zag de vogels die over haar heen wiekten. De hemel, de wolken, de vogels, ze leken allemaal te duiden op de eeuwigheid. En hoe groter de boom werd, hoe meer ze zich bewust werd van de eeuwige dingen en hoe groter haar verlangen werd om voor altijd te leven.
Op een dag liep de boswachter vlak langs de boom. Het was een vriendelijke man. Hij voelde dat de boom niet echt gelukkig was.
‘Wat is er kleine boom?’ vroeg hij. ‘Wat houdt je bezig?’
De boom aarzelde en vertelde toen over haar diepe verlangen. ‘Ik zou er alles voor over hebben om voor altijd te leven.’
‘Misschien gebeurt dat wel,’ antwoordde de boswachter. ‘Misschien gebeurt dat wel.’
Jaren verstreken en op een dag kwam de boswachter opnieuw voorbij de boom, die nu groot en sterk was.
‘Wil je nog steeds voor altijd leven?’ vroeg hij de boom.
‘Oh, nou en of,’ antwoordde de boom beslist.
‘Ik denk dat ik je kan helpen, maar dan moet je me eerst toestemming geven om je om te hakken.’
De boom was met stomheid geslagen: ‘Ik wil voor altijd leven en nou zeg je dat je me gaat doden?’
‘Ik weet dat het idioot klinkt,’ zei de boswachter, ‘maar als je me vertrouwt, beloof ik je dat je diepste verlangen zal worden vervuld.’
Na lang nadenken gaf de boom hem toestemming. De boswachter verscheen met een scherp geslepen bijl. Hij velde de boom. Het levenssap stroomde weg en verdween in de bosgrond. De stam werd in dunne stroken gezaagd. De stroken kwamen terecht bij een vioolbouwer. Daar werden ze in water gelegd, gedroogd, gevormd, geschuurd en voorzien van een laklaag. De boom gilde het in stilte uit van angst en pijn, maar ze kon niet meer terug. Ze gaf zich over aan de handen van de vioolbouwer, en al haar dromen van een eeuwig leven verdwenen in de pijn die ze voelde.
Jarenlang lag de viool ongebruikt op de plank. Soms dacht ze terug aan de betere jaren, toen ze groeide in het bos. Wat een slechte beslissing was het geweest om zich door de boswachter te laten omhakken. Hoe kon ze zo naïef zijn geweest te geloven dat dat de poort was tot eeuwig leven?
Maar de dag kwam, precies op het juiste moment, dat de viool voorzichtig opgetild werd van de plank en gestreeld werd door liefdevolle handen. Ze hield van ongeloof haar adem in. Ze trilde toen de strijkstok teder over haar snaren streek. De trillingen veranderden in zuivere klanken die haar herinnerden aan hoe de wind eens door haar bladeren streek en de wolken voorbijgleden op weg naar het eeuwige leven en hoe de vogels rondcirkelden, waarbij ze cirkels van eeuwigheid maakten in de lucht. Zuivere klanken, zuivere noten. Muziek voor de eeuwigheid.
‘Mijn hout is veranderd in muziek,’ stamelde de boom diep van binnen. ‘De boswachter sprak toch de waarheid.’
En de muziek bleef klinken en ging van het ene luisterende hart naar het andere, alle eeuwen door totdat op het laatst, toen al die horende harten hun eigen reis naar huis hadden voltooid, de muziek de poorten van de eeuwigheid binnengleed, waar de boom een boom voor altijd werd.