Wat als
Wat als lang, lang geleden iemand je verteld zou hebben dat je op een dag zou leven op een prachtige planeet, omringd door sterren, bergen en oceanen en waar ongeveer alles mogelijk was?
En wat als ze je verteld zouden hebben dat je de mogelijkheid zou hebben om te lachen, te zingen en lief te hebben. En dat je allerlei boeiende en soms pijnlijke uitdagingen zou aangaan, allemaal bedoeld om je belangrijke levenslessen te leren die je nodig zou hebben voor toekomstige reizen?
Wat als iemand je dit zou vertellen, honderden jaren geleden, ruim voordat je geboren zou worden. Zou je dat geloofd hebben?
Kostelijk
Mogelijk is de volgende vraag de belangrijkste van alle vragen: hoe moeten we leven in het aangezicht van de dood? Een grote zenmeester vertelde daarover het volgende verhaal.
Een man maakte een wandeling door de dichte jungle. Plotseling sprong een tijger uit de struiken tevoorschijn. De man zette het op een lopen, maar het wilde dier achtervolgde hem met gemak. De man rende voor zijn leven en kwam aan de rand van de afgrond. Hij greep vertwijfeld een oude wijnrank en sprong over de rand. Daar hing hij, in doodsangst. Onder hem in de afgrond zag hij tot zijn afgrijzen een tweede tijger wachten tot hij hem kon verorberen. Boven hem staarden de gele ogen van de tijger hem bloeddorstig aan. De wijnrank hield zijn gewicht niet en begon langzaam te kraken en te scheuren.
Toen viel zijn blik op een sappige druif vlak voor zijn neus. Hij hield zich met een hand vast aan de wijnrank en plukte met de andere de druif en stak hem in zijn mond.
Oh, wat smaakte die druif kostelijk!
Bloemen
Een bus hobbelde over een achterafweggetje in het zuiden van India. Aan de ene kant van de bus zat een oude man met een boeket verse bloemen in zijn handen. Aan de andere kant zat een jong meisje dat haar ogen niet van de bloemen kon afhouden. Toen de bus de halte had bereikt waar de man moest uitstappen, legde hij impulsief de bloemen op de schoot van het meisje.
‘Ik zie dat je gek bent van deze bloemen,’ zei hij, ‘en ik denk dat mijn vrouw het wel goed vindt dat ik ze aan jou geef. Ik zal het haar vertellen.’
Het meisje nam de bloemen dankbaar aan. Toen zag ze dat de man van de bushalte naar de ingang van een klein kerkhof liep…
Elke dag
Karins man kwam om bij een auto-ongeluk. Haar Bartel was nog maar 52. Hij reed van zijn werk naar huis en werd aangereden door een jonge chauffeur die te veel gedronken had. Bartel was op slag dood. De andere chauffeur mocht na een uurtje ziekenhuis weer naar huis. Het gebeurde op Karins vijftigste verjaardag. Bartel had twee vliegtickets naar Hawaï in zijn zak en was op weg om haar te verrassen. Maar in plaats daarvan werd hij verrast door een dronken tegenligger.
‘Hoe heb jij dat overleefd?’ vroeg ik een jaar later aan Karin.
Tranen welden op in haar ogen. Ik had ogenblikkelijk spijt van mijn impulsieve vraag, maar ze pakte zacht mijn hand en zei: ‘Het is goed, ik zal je vraag beantwoorden. Op de dag dat Bartel en ik trouwden, beloofde ik hem dat ik hem nooit de deur uit zou laten gaan zonder tegen hem te hebben gezegd dat ik van hem houd. En hij beloofde mij hetzelfde. Dat hielden we vol, door dik en dun. En toen de kinderen kwamen en we van voren soms niet wisten dat we van achteren leefden, legde ik op het nippertje een briefje in zijn auto of siste ik de woorden tussen mijn tanden als ik kwaad was. Maar we hielden het vol. En dat heeft ons een boel mooie herinneringen bezorgd.
De ochtend dat Bartel verongelukte legde hij een verjaardagskaart in de keuken en sloop naar zijn auto. Ik hoorde de motor starten. “Mooi niet, vriend,” zei ik en ik rende naar buiten en beukte op het raampje van de auto tot hij het liet zakken. “Vandaag, op mijn vijftigste verjaardag, wil ik, Karin Bruil, officieel aan u, meneer Bartel Bruil, laten weten dat ik van u houd.”
Zo heb ik het overleefd,’ zei ze met een zucht, ‘door de wetenschap dat het laatste wat ik tegen hem zei en het laatste wat hij van mij gehoord heeft, was “Ik hou van je”.’
Libelle
In een meer, onder de waterlelies, leefde een libellenlarve in een familie van libellenlarven. Ze leefden eenvoudig, met weinig bijzonderheden. Af en toe sloeg het verdriet toe, als een van de larven via een waterlelie omhoog klom en niet meer terugkwam. Als dat gebeurde, wisten ze dat hun vriend voor altijd verdwenen was.
Op een dag voelde een van de larven de onweerstaanbare drang om langs de steel van de lelie omhoog te klimmen. Maar hij wist zeker dat hij niet voor altijd weg zou gaan. Hij zou terugkomen om zijn vrienden te vertellen wat hij gezien had. Maar toen hij na lang ploeteren boven was, was hij zo moe en de zon was zo heet dat hij besloot een dutje te doen.
Maar terwijl hij sliep veranderde zijn lijf en toen hij ontwaakte, was hij veranderd in een prachtige libelle met brede vleugels, een blauwe staart en een rank lichaam, gemaakt om te vliegen. En vliegen deed hij. Zo zag hij de schoonheid van een nieuwe wereld waarvan hij onder water geen vermoeden had gehad. Plotseling dacht hij aan zijn vriendjes onder water en bedacht dat zij geloofden dat hij voorgoed weg was. Hij wilde teruggaan om hun te vertellen dat hij nog nooit zo levend was geweest als nu. Zijn leven was niet geëindigd, maar alleen veranderd. Maar met zijn nieuwe lijf kon hij niet meer onder water. Hij kon niet terug om zijn vriendjes het goede nieuws te vertellen. Toen begreep hij dat hun tijd nog zou komen en dat ook zij zouden ontdekken wat hij nu wist. En hij spande zijn vleugels en vloog weg, zijn nieuwe leven tegemoet.
Genoeg
Een ernstig zieke man is net onderzocht door de specialist en heeft slecht nieuws te horen gekregen. Als hij op het punt staat om te vertrekken zegt hij: ‘Dokter, ik ben bang om te sterven. Vertel me alstublieft, wat zal ik tegenkomen aan de andere kant?’
De dokter zegt rustig: ‘Beste man, dat weet ik niet.’
‘Wat?!’ reageert de man, ‘u bent gelovig, maar u weet niet wat er na de dood gaat gebeuren?’
De dokter pakt de deurknop vast van een deur waarop ‘privé’ staat. Aan de andere kant van de deur hoor je het geluid van krabben en gejank, en als hij de deur opent, springt een hond de kamer binnen, met kwispelende staart en dol enthousiast. De dokter richt zich tot de patiënt en zegt: ‘Zag u hoe mijn hond reageerde? Hij is nog nooit in deze kamer geweest. Hij wist niet wat hij zou aantreffen. Behalve dat zijn baas hier zou zijn. En toen ik de deur opendeed, sprong hij zonder een spoortje angst naar binnen. Ik weet weinig van wat er aan de andere kant van de dood is. Maar ik weet één ding wel. Ik weet dat mijn Meester daar zal zijn en dat is genoeg.’
Engel
Iemand roffelde midden in de nacht uit alle macht op de deur van de dokter, zo krachtig als hij zelden had gehoord.
‘Kom binnen,’ zei de dokter, ‘kom binnen, het lijkt wel of je de doden wilt opwekken.’
Een angstig klein meisje stapte naar binnen en zei: ‘Dokter kom alstublieft met me mee, mijn moeder is ernstig ziek en volgens mij gaat het mis.’
‘Sorry, ik doe niet aan huisbezoeken, je zult haar hier moeten brengen.’
‘Dat kan niet dokter, daarvoor is ze te ziek, gaat u alstublieft met me mee?’
Geraakt door de emotie in haar stem besloot de dokter met haar mee te gaan.
Ze zei: ‘U zult gezegend worden, meer dan u beseft!’
De dokter bleef bij de doodzieke vrouw, want ze was er slecht aan toe. Zelfs zo slecht dat ze niet eens haar hoofd kon optillen. Als dat kleine meisje hem niet had gewaarschuwd, zou haar moeder waarschijnlijk de ochtend niet hebben gehaald.
Tegen de ochtend zakte de koorts. De dokter besloot naar huis te gaan en zei dat hij aan het einde van de dag zou terugkomen.
Toen hij later op de dag weer kwam kijken, ging het een stuk beter met de vrouw. Ze prees de dokter voor wat hij voor haar had gedaan.
‘Dat heb je aan je dochter te danken,’ zei de dokter, ‘je mag wel trots zijn op die kleine meid!’
‘Maar dokter,’ stamelde de vrouw, ‘mijn dochtertje is drie jaar geleden overleden! Is dat het meisje dat u gezien heeft?’ Ze wees op een foto aan de muur.
De dokter stond te wankelen op zijn benen, want op de foto stond inderdaad het meisje dat hem had opgehaald. Hij was sprakeloos van verbazing. Totdat er een glimlach doorbrak. ‘Dat was ze inderdaad,’ fluisterde hij toen hij terugdacht aan het geroffel op zijn deur en het kleine engeltje dat binnenkwam.
Straatstenen
Een schatrijke man die zijn hele leven hard gewerkt had om zijn vermogen te vergaren, voelde zijn einde naderen. Maar hij vond het verschrikkelijk moeilijk om afscheid te nemen van zijn geld en goed. Hij wist dat het laatste hemd geen zakken heeft, maar het idee dat hij niets kon meenemen maakte hem wanhopig.
Toen de engel des doods hem kwam halen, smeekte hij of hij toch alsjeblieft iets mocht meenemen naar de overzijde, al was het maar één koffer. De engel keek bedenkelijk, maar zei uiteindelijk: ‘Vooruit, één koffer dan. Dan moet je aan de overkant maar zien of Petrus het ook accepteert.’
Dolgelukkig vulde de man een koffer met goudstaven en gaf zijn nabestaanden de opdracht om deze in zijn kist mee te geven.
Toen hij bij de hemelpoort arriveerde, met de loodzware koffer, vroeg Petrus: ‘Wat heb je daar, het is niet de bedoeling dat je bagage meeneemt’.
‘Ik hebt toestemming van de engel,’ antwoordde de man.
‘Goed,’ zei Petrus, ‘maar ik wil wel eerst inspecteren wat je bij je hebt.’ Hij opende de koffer en begon toen onbedaarlijk te lachen. Toen zei hij, noch na hikkend van de lach, tegen de stomverbaasde man: ‘Waarom heb je een koffer met straatstenen meegenomen?’
Tijd is geld
Stel je een bank voor die elke dag € 86.400 op je rekening stort. Wat aan het eind van de dag overblijft, wordt niet overgeboekt, je kunt er niets van bewaren. Wat je niet gebruikt hebt, is weg. Wat zou je met dat geld doen? Gebruiken natuurlijk, tot de laatste cent natuurlijk!
Iedereen beschikt over zo’n bank. Die bank heet ‘TIJD’. Elke dag stort de tijd 86.400 seconden op je rekening. Aan het eind van elke dag schrijft de bank af wat je van die tijd niet besteed hebt aan goede dingen. De bank schrijft niets over naar de volgende dag, je kunt ook geen voorschot nemen op de dagen die komen.
Elke dag opent de bank een nieuwe rekening op jouw naam. Elke nacht vernietigt hij de bestanden van de vorige dag. Als je het bedrag van een dag niet gebruikt, ben je het kwijt. Je kunt niet terug in de tijd, je kunt niet vooruitgrijpen. Je zult moeten leven in het hier en nu van wat er vandaag op je rekening staat. Gebruik het bedrag zodat je er zo veel mogelijk gezondheid, geluk en succes mee creëert. De klok loopt.
Pluk de dag!
Loterij
Een vriendelijke en bescheiden man had zijn leven in dienst gesteld van het welzijn van zijn gezin. Maar hij was er nooit in geslaagd veel geld te verdienen. Ongelukkigerwijs werd hij ziek en kreeg hij te horen dat hij nog maar een paar maanden te leven had. Hij was bang dat zijn gezin snel aan de grond zou zitten als ze dat kleine beetje geld dat hij verdiende moesten missen.
Vanuit de grond van zijn hart bad hij tot zijn God en deed een verzoek dat hij nog nooit had gedaan. ‘Alstublieft Heer, laat mij de loterij winnen. Het is niet voor mijzelf. U weet dat ik nooit iets voor mijzelf zou vragen, maar ik maak me zorgen over mijn gezin.’
Maar de zaterdag kwam en ging voorbij. Niets gewonnen. De woensdag daarop herhaalde hij zijn verzoek. Maar opnieuw niets. Weken en maanden gingen voorbij. Hij bleef maar bidden. Maar er gebeurde niets.
Uiteindelijk was hij stervende, bang en bedroefd en riep hij uit: ‘God, waarom hebt u me niet geholpen? Ik heb nog nooit eerder ergens om gevraagd en u weet dat het alleen maar voor het welzijn van anderen was, niet voor mezelf.’
Het bleef een poosje stil. Toen antwoordde een machtige stem uit de hemel: ‘Je had natuurlijk wel eerst een lot moeten kopen!’
Rijke bedelaar
Een bedelaar die al jaren van aalmoezen leefde, bad zijn Schepper om een kleine schat. Plotseling vond hij voor zijn voeten een kleine beurs. Een stem uit de hemel zei tegen hem: ‘Neem deze beurs als een gift van je Schepper. Je zult in de beurs een muntstuk vinden en zodra je het eruit neemt, zal een nieuwe munt zijn plaats innemen. Maar zodra je een muntstuk uitgeeft, zal de beurs zijn magische kracht verliezen.’
Die avond had de bedelaar een zak vol munten uit de beurs gehaald. Maar brood had hij niet, want hij wilde het geld nog niet uitgeven. ‘Ik zal nog een zak met muntstukken vullen en dan begin ik met uitgeven,’ zei de bedelaar tegen zichzelf.
De volgende dag vroeg de bedelaar zijn buurman om brood en de dag daarop ging hij de straat op om te bedelen om brood. ‘Ach,’ zei hij, ‘het kan geen kwaad om nog een zak te vullen en dan te beginnen met uitgeven.’ En zo ging hij door met het verzamelen van munten uit de beurs, zonder ooit iets uit te geven. Hij bleef bedelen voor zijn levensonderhoud tot hij zijn laatste adem uitblies. Hij stierf schatrijk, want zijn huisje was tot de nok toe gevuld met zakken met geld. Maar in feite stierf hij als de straatarme bedelaar die hij vroeger was.