Charlotte Bühler (1893-1974): De menselijke levensloop

 

Het is tachtig jaar geleden dat Charlotte Bühler haar boek over de menselijke levensloop publiceerde. Daarmee kan zij de belangrijkste grondlegster genoemd worden van de moderne psychologie van de menselijke levensloop.
Charlotte Bühler (1893 – 1974) geboren in Berlijn, verdreven door de Nazi’s in 1935, emigreerde in 1940 naar de Verenigde Staten. Na de oorlog was zij o.a. een geziene gast aan de Universiteit van Leuven (België). Ook in Nederland gaf zij een aantal gastcolleges. Reeds in 1933 publiceerde zij haar belangwekkende werk ‘Der Menschliche Lebenslauf als psychologisches Problem’, dat in de jaren vijftig in een Nederlandse vertaling verscheen. Het is dus dit jaar precies tachtig jaar geleden dat deze bijzondere publicatie het licht zag. In hetzelfde jaar dat die vermaledijde de kanselier in Duitsland aan de macht kwam…
De dynamiek van de persoon en de strevingen naar doel en zin komen als sterke aspecten in haar psychologie naar voren.
De levensloop -zo stelt zij- bestaat uit een aantal verschillende processen: de levensgeschiedenis; de ontwikkeling van de persoonlijkheid; het rijpings-, leer- en motivatieproces van een ‘psychofysisch systeem’ en het verval van het organisme. Bühler beschrijft enkele feiten van de individuele mens en de terreinen waarop deze zich bewegen. Tijdens het leven verandert het individu door middel van rijpingswetten. Er is tijdens het leven steeds sprake van algemene cyclische, herhalende processen zoals slapen, waken, ritmische stemmingsveranderingen die invloed hebben op het alledaagse doen en laten. Dan zijn er onomkeerbare, individuele ervaringen, ziekten, ongevallen, invloeden van de omgeving of die een gevolg zijn van systematische leerprocessen.
Opvallend in haar studies is steeds weer het idee dat de persoon in de loop van het leven op doelstellingen is gericht. Zij is vooral getroffen door het feit dat alle leven er vóór alles eenvoudig wil zijn. Het is plezierig om ogen, handen en voeten de kost te geven, om geest en gevoel hun functie te laten uitoefenen. Charlotte Bühler noemt dat ‘Funktionslust. “De levensloop omvat dus veel meer dan uitsluitend doelstellingen. Dit geldt voor alle vormen van leven. Buytendijk merkt in een toespraak geestig op dat de vogels veel meer fluiten dan volgens Darwin verantwoord is. Het jonge kind praat en spartelt veel meer dan voor een louter doelmatige ontwikkeling nodig is..”

In de benaderingswijze van Bühler zijn de grondtendenties voor het bestaan van de mens van fundamentele betekenis.
1. Allereerst spreekt zij over de bevrediging van behoeften, strevingen of beweegredenen zoals de behoefte aan voedsel, warmte, contact en geborgenheid. Sommige van deze behoeften houdt de mens voortdurend in beweging met name de ‘persoons-eigen-strevingen’, “dat zijn de strevingen die diep in onszelf en met het beeld samenhangen dat wij van onszelf vormen en die het gehele leven werkzaam blijven.” (…)
“Ze blijven actiever naar gelang ze meer gelegenheid krijgen tot ontplooiing. Voorbeeld: het streven naar inzicht naar innerlijke harmonie, naar een uiteindelijk levensdoel.”
2. Dikwijls dwingt de realiteit tot inperking. Dat is een vorm van zelfbeperking, van aanpassing om verder te kunnen gaan of om minstens het huidige leven te kunnen volhouden.
De mogelijkheid tot zelfbeperking ligt in ons verankerd. Bühler zegt dat ze ons als een grondtendentie is meegegeven. Dat maakt het mogelijk om tot een ‘ innerlijk akkoord’ te komen met de beperkingen die het leven met zich meebrengt, hoe onrechtvaardig die naar het gevoel van de mens ook kunnen zijn.
Dit innerlijk akkoord is iets anders dan berusting. Het vertegenwoordigt het compromis in de levensloop, dat de situatie open houdt tot ‘betere tijden’, waarin er meer mogelijkheden zullen zijn om aan de eigen levensvorm gestalte te kunnen geven.
Iedereen kent wel van die thema’s die in het leven geregeld opduiken zoals: leren loslaten; uitstellen; genoeg hebben aan wat er is; kunnen schenken.
3. Bewaren van de innerlijke ordening.
Charlotte Bühler verbindt de tendentie van het bewaren van de innerlijke ordening of het handhaven van de innerlijke structuur met het ‘geweten’, de verinnerlijkte gedragsregels van de mens. Datgene wat wezenlijk geweten wordt ligt verankerd in het ‘ware zelf’, dat — zo stelt zij expliciet — niet verworven, maar een oorspronkelijke en specifieke menselijke bron van bestaan is, die zich steeds meer aandient naargelang iemand in een menselijke wereld opgroeit.
4. Creatieve expansie.
Iedere levensvorm is expansie. Al wat leeft dringt aan op nieuwe vormen. In een nieuwe vormgeving demonstreert het leven zich op de eerste plaats. De vorm is niet allereerst uitdrukking van doelgerichtheid, maar van ‘demonstratieve zijnsweelde’, zegt Bühler poëtisch. Bij het opgroeiende kind zien we dat, vooral in de tweede zevenjaren cyclus, zo prachtig tot uiting komen. Het kind is dan een kleine kunstenaar. Ook als volwassen mens zijn we niet eerst en vooral doelgericht bezig. Al doende demonstreren we wat er in ons leeft. Ook in de ontmoeting zijn we in staat het kunnen tot kunst om te vormen wanneer de ingrediënten van het handelen, zoals het gesprek, de taal, het woord, de omgeving en de opdrachten op kunstzinnige wijze vormgegeven worden.

auteur: G.Prinsenberg

 

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

*