Als je een relatie hebt, komt er een moment van afscheid, tenzij je met z’n tweeën tegelijk onder een rotsblok terecht komt natuurlijk. Dat laatste is soms de wens van mensen die veel van elkaar houden: konden we maar tegelijk doodgaan, dan hebben we geen van beiden de pijn van de rouw.
Maar het is merkwaardig gesteld met rouwen: je zou denken: iemand gaat dood, en dan volgt de rouw bij de achterblijver(s). Maar zo is het soms niet. Relaties veranderen, en doodgaan begint soms al tijdens het leven. Je hoort het over ouder-kind relaties: als ouder zorg je eerst voor een afhankelijk klein kind, maar bij aftakeling van de ouders lijken de rollen omgedraaid.
Mijn vriend had neuropathie, dat is een ziekte waarbij de uiteinden van de zenuwen afsterven. Niet alleen een uiterst pijnlijk proces, maar ook zeer verlammend. Hij zei wel: ‘er wordt hier niet gepiekerd’, en dat deden we dus ook niet. Maar intussen ga je toch zelf ook die ziekte overnemen, zonder dat je het merkt. Als je close bent, zoals wij, dan is dat onvermijdelijk, hoezeer hij ook juist niet wou dat ik zijn lijden zou meedragen. Ik was bestemd voor het fijne leven, voor de laatste kleine brokjes plezier maken, voor genieten van overgebleven kleine dingen. Ik was zeker niet bestemd voor mee-lijden. En dus verzon ik tripjes met de rolstoel, etentjes, ‘verwendagen’ enz. Hij genoot daarvan, ondanks de ellende, die vooral ook ’s nachts huishield.
En toen is hij, na een korte infectieziekte, in zijn slaap (?) overleden. Wat had ik graag geweten wat hij dacht toen zijn tijd daar was. Was hij uiteindelijk berustend? Ik denk het wel, hij had de boter er uit gebraaien, maar zeker weet je het niet. Mijn huisarts zei: ’sterven doet iedereen alleen’ en zo is het.
De laatste dag had hij nog gezegd: ‘ik wil jou en Wim (mijn schoonzoon die veel hielp) niet zo tot last zijn’. Hij zag dat het geen zin meer had. Ik heb ’s avonds gelukkig nog lief afscheid kunnen nemen. Voor de nacht, dacht ik nog. Dat werd de lange nacht.
Eerst kwam toen even een groot verdriet boven: ‘ik ben mijn liefje kwijt’, maar daarna kwam een, voor mij geheel onverwachtte, rust. Sterker nog, ik voelde me vrij en genezen. Het bleek dat ik veel zwaarder had getild aan de zorg dan ik wist, maar eigenlijk geloof ik dat ik zijn ziekte van de laatste jaren zelf had meegedragen, hoezeer hij dat ook had verboden. En ik voelde me nu genezen.
De rouw had al plaatsgehad, al jaren geleden was dat begonnen. Hij was nog maar een schim van zijn eigen persoonlijkheid geworden. Degene die hij was, was al eerder zachtjes weggeglipt ondanks zijn levenswil. De kwalen waren al zo lang met de grote sloop begonnen. Dus toen hij stierf hield eindelijk die afbraak op. Klaar.
Sociaal gezien was dat wel een beetje pijnlijk. Er was nu een groot verschil tussen hoe ik me voelde en hoe iedereen dacht dat ik me zou voelen. Ik heb zoveel mogelijk bezoek geweerd, en dat wordt wel geaccepteerd. Tegen een enkeling kun je zeggen: ‘het was klaar, het was goed zo’, maar ze verwachtten iets anders.
Ik weet dat er nog pijn komt. De herinneringen spreken zo sterk, over onze gesprekken die over alles konden gaan: samen denken over belangrijke levensvragen, over onze eigen gevoelens, over de kleine dingen van elke dag. Herinneringen aan onze vakanties, al onze avonturen, samen door het land gaan om lezingen te houden, kortom: pret maken. Het is stil geworden, maar dat afscheid vond al eerder plaats, bijvoorbeeld toen de camper weggedaan werd, en toen hij niet meer kon autorijden. Hij hield me vast als zijn ‘life-line’, en dat hoeft niet meer. Hij is klaar, en ik ben vrij.
Wie zal dat geloven, terwijl we zoveel van elkaar hielden en houden? We waren onafscheidelijk, maar lichamelijke sloophamers hebben die scheiding veroorzaakt.
Wat niemand kan afnemen, dat is onze geschiedenis! Ik mag zelfs wel zeggen: die was ‘feest’.
Liebje Hoekendijk