Pasen, een stokoud lentefeest

Al sinds tien, twintig of misschien wel dertigduizend jaar staan mensen stil bij de wisseling der seizoenen. In onze gebieden waren onze voorouders (van ver voor het begin van onze jaartelling) bij de overgang naar een jaargetijde gewoon het bestaande vuur te doven en nieuw vuur te ontsteken. Dat deden ze door hout op hout te wrijven.  Zo ontstond zuiver vuur, het zogeheten ‘noodvuur’. Van dit gebruik stammen de nieuwjaarsvuren en paasvuren of lentevuren.

Uit de verre oudheid zijn de feesten van midzomer rond 21 juni en van midwinter rond 23 december bekend, maar ook de lente equinox rond 20 maart en de herfstequinox rond 23 september  werden gevierd. In de zuidelijke landen verwijst het Sint-Jansfeest van 24 juni naar het midzomerfeest. Het midwinterfeest versmolt vanaf de vierde eeuw tot het kerstfeest, terwijl het voorjaarsfeest Pasen werd. De herfstfeesten zijn bekend onder de naam van oogstfeesten en wijnfeesten.

De Angelsaksen vierden in de prehistorie hun lentefeest dat gewijd was aan de lentegodin Ostaro. Vermoedelijk dat het Duitse Ostern daar nog naar verwijst. Ostaro was de godin van het licht en stond symbool voor nieuw leven. Ook dat was reden om vuur te ontsteken: nieuw licht, nieuw leven.

Germanen verstopten bij het begin van de lente eieren. Ze begroeven die in de grond om zo hun levenskracht aan de aarde te geven. Ook zwaaiden ze ermee over de grond om boze geesten te verdrijven en ervoor te zorgen dat er een vruchtbare oogst kwam. Paaseieren en paastakken lijken als symbolen van lente en nieuw leven onuitroeibaar. De haas was voor de Germanen een heilig dier vanwege zijn vruchtbaarheid. Lentefeesten zijn bij uitstek vruchtbaarheidsfeesten, van groei en bloei en de komst van het nieuwe leven. Volgens de Germanen konden hazen met open ogen slapen en stonden daardoor in contact met het ontluikende licht.

 

Een nieuw jaar

In veel culturen begon met de lente ook een nieuw jaar. Dat is eigenlijk vanzelfsprekender dan een nieuw jaar midden in de winter te laten beginnen, wat wij doen. De Romeinen startten een nieuw jaar op de Idus van maart, wanneer het volle maan was, het begin van de lente. Zij telden de jaren vanaf de stichting van de stad Rome (ab urbe condita: a.u.c.). Dat was 753 jaar voor het begin van onze jaartelling. Het was gebruikelijk de dag te laten eindigen bij zonsondergang. Daarna begon de nieuwe dag. Dit gebruik is lang gehandhaafd. Het is terug te zien op christelijke feestdagen die altijd op de vooravond beginnen. Zo viert men het Sinterklaasfeest  van 6 december op 5 december ’s avonds en beginnen  het kerstfeest en paasfeest  op de avond ervoor met kerstavond en de paasnacht.. Dat is met alle christelijke feesten het geval. Die beginnen met de vespers, dat is na zonsondergang. Dat gebruik werd ook bij de Juliaanse kalender gehandhaafd.

Julius Caesar veranderde namelijk de Romeinse maankalender in een zonnekalender die bij de Egyptenaren gebruikelijk was. Alexander de Grote had al eerder pogingen gedaan een nieuwe kalender in heel het Middellandse zeegebied in te voeren. Eenzelfde tijdrekening is natuurlijk veel praktischer. Maar wat bij Alexander niet lukte, kreeg Caesar wel voor elkaar. Voortaan gold die in heel het Romeinse Rijk. Deze Juliaanse kalender is ook binnen de christelijke Europese cultuur gehandhaafd tot het jaar 1582. Toen voerde paus Gregorius de christelijke kalender in.

 

De Gregoriaanse kalender

De christenen wilden natuurlijk de jaartelling laten beginnen bij de geboorte van Jezus Christus. Pas tijdens het concilie van Trente besloot men over te gaan op een christelijke jaartelling. Dit betekende dat  de stichting van de stad Rome niet langer het begin vormde. Het had echter nogal wat voeten in de aarde voordat paus Gregorius XIII  in 1582 die christelijke kalender invoerde. Dat is de Gregoriaanse kalender die we hier gebruiken. Deze begint in januari in plaats van in maart. Men liet elf dagen wegvallen (na 4 oktober 1582 volgde direct 15 oktober) en voegde een aanvulling toe in het schrikkeljaar. Sommige maanden hadden 30 dagen, andere 31 en dat wisselde nogal eens. Het jaar 2335 A.U.C werd het jaar 1582 A.D. (Anno Domini).  De Gregoriaanse kalender begint in januari in plaats van in maart.

De protestantse gebieden accepteerden deze paapse kalender niet en handhaafden de Juliaanse kalender. Dat doen overigens de Oosters orthodoxe kerken in Rusland en Griekenland nog steeds. De katholieke gebieden veranderden de dag van de zon in de dag  des Heren, hetgeen betekende dat men over Dominica, Dimanche of Domingo sprak. De anderen hielden vast aan zondag, Sunday of Sonntag.

Pas rond 1700 werd de Gregoriaanse kalender ook in de gebieden van de Reformatie ingevoerd.. Engeland accepteerde de kalender in 1752. Griekenland voerde pas in 1924 de Gregoriaanse kalender in en Turkije in 1927.

De joden hielden hun eigen kalender. Dat was een maankalender en omvatte 354 dagen zodat er na verloop van tijd een extra maand wordt toegevoegd.

De joden laten hun jaartelling beginnen op de dag dat God de wereld schiep. Dat is 3781 jaar voor het begin van de Gregoriaanse jaartelling. De kalender van de islam begint bij het optreden van Mohammed op 16 juli 622.  Dat is hun jaar 1. De Islam hanteert ook een maankalender. Deze is niet aan seizoenen gebonden, men voegt geen extra maanden in, noch kent men een schrikkeljaar.

Ten tijde van de Franse revolutie wilde men de Gregoriaanse kalender afschaffen en daarbij ook het tientallige stelsel invoeren. Een dag had 10 uur, een uur bestond uit 100 minuten, een minuut uit 100 seconden, een week bestond uit tien dagen, enzovoorts. Deze revolutionaire tijdsrekening werd in 1793 ingevoerd als het jaar één en duurde tot 1806. Het was geen succes en werd toen afgeschaft. Het schijnt dat het volk mopperde omdat er maar eenmaal in de tien dagen een vrije dag was.

 

Pasen

Het paasfeest vindt z’n oorsprong in de dood en het nieuwe leven via verrijzenis en opstanding van Jezus Christus.  Het is een christelijk feest dat weer sterk beïnvloed is door het Joodse lentefeest, het joodse Pascha waar ons woord Pasen vanaf is geleid. Het oude Israël viert met Pasen de uittocht uit Egypte, feitelijk de geboorte van hun volk. Staande aten de Israëlieten het ongedesemde brood dat hun kracht  en sterkte gaf bij hun exodus en hun tocht naar het beloofde land. Maar dit joodse lentefeest vindt z’n oorsprong  weer in de viering van het eerste lentebrood van Osiris en Isis in Egypte. Wanneer het water van de Nijl zich van de uiterwaarden terugtrok en na zaaiing het eerste graan verscheen, werd met veel feestelijkheden ter ere van de graangoden Osiris en Isis het heilige ongedesemde brood bereid. Het eten van dit nieuwe brood was tegelijk het feest van nieuw leven. Dit lentefeest heeft ongetwijfeld een rol gespeeld zowel bij het Pascha van Israël als bij het paasfeest van het christendom.

Aanvankelijk vielen het joodse en christelijke paasfeest samen, maar bij het eerste grote concilie van Nicea in 325 besloten de christenen dat Pasen voortaan werd gevierd op de eerste zondag na de eerste volle maan in de lente. In de eeuwen daarna werden de meeste lentefeesten gekerstend tot paasfeesten, waarbij de oude gebruiken en rituelen zich handhaafden. Er werden nieuwe ceremoniën aan toegevoegd, vergezeld van een nieuw lenteverhaal: het uiteindelijke opstaan van nieuw leven uit de dood. Zoals de natuur dat laat zien en zoals Jezus daarin de christenen voorgaat, viert men met Pasen de overwinning van de lente op de winter. Niet alleen ondanks maar ook dankzij het afsterven van veel leven in de natuur, door vernielingen van storm en koude, ontspringt in de lente uit die vergane glorie nieuw leven. Pasen betekent voorjaar, waar het leven de dood overwint, waar langzaamaan het licht weer sterker wordt en met warmte de kou verdrijft.

 

 

Piet Winkelaar/Pasen

 

 

.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

*