Marc Josten laat in De prijs van de waarheid zien dat er een wereldwijd verzet ontstaat tegen de ontregeling van het publieke debat door nepnieuws en ongefundeerde meningen. Hij stelt dat we informatievoorziening en publieke opinievorming niet mogen overlaten aan het mechanisme van vraag en aanbod en dat een permanent debat nodig is over de eisen die we stellen aan zenders en ontvangers van opinie. Politiek, bedrijfsleven, onderwijs en het maatschappelijk middenveld moeten gezamenlijk strijden tegen de superverspreiders van het virus van opinitis.
Opinitis: dat klinkt als een ziekte en volgens mij ís het ook een ziekte. Van ‘overigens ben ik van mening dat Carthago vernietigd moet worden’ van Cato de Oudere (plm. 100 voor chr.) tot ‘ik denk dat het Midden-Oosten moet affikken’ van Jort Kelder (2020) heeft het virus dat in de tijd van Cato al woekerde, in het mediatijdperk van Kelder en consorten een pandemie veroorzaakt.
Opinitis: dat gaat niet over een op feiten gebaseerd oordeel, maar over een oordeel waar die feiten geheel of gedeeltelijk aan ontbreken. Een kopie zonder origineel.
Opinitis: het is de negatieve zijde van een verder neutrale term: opinie. Het is geen schande om een mening te hebben, sterker: een samenleving kan niet functioneren zonder oordelen. Op voorwaarde dat – zoals het een goed rechter of arts betaamt – aan dat oordeel gedegen feitenonderzoek en belangenafweging voorafgaat. In de jaren tachtig en negentig van de twintigste eeuw werkte ik als redacteur voor een opinieweekblad. Dat zeg ik zonder schroom. Vrij Nederland hoorde tot de betere in zijn soort, ook omdat de oordelen vaak (maar zeker niet altijd) een fundament hadden. Het woord ‘opinie’ had in die tijd nog een positieve connotatie. Als journalist van een opinieweekblad werd je in het beste geval gezien als onafhankelijke zoeker naar waarheid, in het slechtste geval als een advocaat van de politieke stroming waar je blad toe behoorde, iemand die nogal eenzijdig selecteerde in een zee van feiten. Maar in ieder geval niet als leugenaar, als bullshitter of als nepnieuws-producent, fenomenen die nu zo dominant aanwezig zijn in het proces van publieke opinievorming.
Opinitis
Met de opkomst van de sociale media en de explosie aan late night talkshows en andere praatprogramma’s is de reputatie van de term ‘Opinie’ aan inflatie onderhevig. Waar in mijn journalistieke jongensjaren de op feiten gestoelde mening de norm was, slaapwandelt in 2021 een deel van mijn beroepsgroep evenals een deel van de politiek en het maatschappelijk middenveld naar een nieuw normaal: waarin de luidruchtigste mening norm is, ongeacht de feitelijke onderbouwing. Feiten en meningen worden steeds lastiger te onderscheiden. Dat geldt in zekere zin ook voor de koepelorganisatie NPO, waar mijn huidige werkgever omroep HUMAN in organisatorische zin onderdeel van is. Die NPO heeft haar beleid in tien genres verdeeld. Een van die tien heet ‘opinie’ terwijl een genre ‘journalistiek’ ontbreekt. Daarmee komen onderzoeksprogramma’s als Zembla, Medialogica, Argos op dezelfde hoop met meningen-shows als OP1, de Vooravond en De Hofbar. Alsof je één genootschap opricht voor zowel medici als gebedsgenezers, tantratrainers en aurachirurgen. De ene groep werkt volgens de methoden van journalistiek en wetenschap, de andere uitdrukkelijk niet. HUMAN en VPRO hebben inmiddels in hun eigen beleidsplannen het NPO-etiket ‘opinie’ vervangen door het etiket ‘journalistiek’. Het woord ‘opinie’ geldt voor ons als vervuild, omdat het inmiddels symbool staat voor het meningencircus op het marktplein van de feitenvrije samenleving. ‘Journalistiek’ staat voor ons voor een methode van onderzoek.
Opinitis en zelfdiagnose
Zelf kan ik me nog het moment herinneren waarop het woord ‘opinie’ definitief van mij wegdreef. Het was een flits in het leven van alledag, waarin ik me realiseerde hoe zeer de ongefundeerde meningenwereld de feitenwereld aan het overnemen was. Het is vier jaar geleden. Omdat het me zo intens raakte, heb ik er destijds een verslag van gemaakt. Ik noteerde toen:
De beamer is van topklasse.
Docent Asis biedt zich meteen aan als amanuensis.
De klas loopt vol.
Stagiaire Tove gaat achterin zitten, ik sta voor de klas en houd oogcontact met hem.
Er zijn meer meisjes dan jongens, de meesten met hoofddoek, geen overdreven bedekking.
Ruim driekwart is niet wit.
Ik geef les in ‘Medialogica’, het verschil zien tussen beeld en werkelijkheid.
Ze zien een aantal uitzendingen van het gelijknamige televisieprogramma van HUMAN: over de neprellen in Gouda, over het al te snel vinger wijzen in de zaak rondom het vermoorde Friese meisje Marianne Vaatstra en over de beroering die een aangespoelde Bultrug veroorzaakte in de media.
De Bultrug zorgde in de klas voor de meeste ophef. Teneur van stemming: de media hebben gefaald.
Na een korte pauze start ik een algemene discussie.
Dat gaat er braaf aan toe tot ik de vraag stel of er iemand in complottheorieën gelooft.
Eerst niemand.
Dan zeg ik: wie wil er moedig zijn?
Een meisje rechtsachter in de klas steekt aarzelend haar hand op.
Vertel het ons, smeek ik bijna.
Dan komt ze.
‘Ik geloof in de Illuminati’, zegt ze.
‘In de wááát?’ vraag ik.
‘De Illuminati’, herhaalt ze.
‘Je bedoelt de nazaten van Jezus in het boek The Da Vinci Code van Dan Brown?’
‘Dat ken ik niet’, zegt ze.
‘Wat zijn die Illuminati dan?’ vraag ik.
‘Weet u dat echt niet?’ vraagt ze verbaasd.
Ik schud heel heftig van nee.
‘Deel het met ons’, zeg ik.
‘Met de anderen hoef ik het niet te delen, die kennen het al’, zegt ze.
‘Goed, dan vertel het voor mij.’
Dan begint ze aan een college dat het mijne in welsprekendheid overtreft.
‘De Illuminati is een groep die al 200 jaar bestaat en over de wereld heerst. Ze zijn begonnen in de Franse Revolutie, ze handelen in wapens en ze hebben 11 september, IS en de onlusten in Turkije bedacht om er beter van te worden.’
‘Aha’, zeg ik. ‘En geloof je in deze theorie?’
‘Jazeker’, zegt ze. ‘U moet maar kijken op YouTube, de bewijzen zijn onweerlegbaar.’
Ze raadt mij een site aan.
Dan vraag ik: ‘Zijn er nog meer mensen in de klas die geloven in het bestaan van de Illuminati?’
Nu gaan alle handen in de lucht – ik zie de verbazing bij Tove achter in de klas, maar ook bij docent Asis.
In een poging de spanning te breken vraag ik aan het meisje rechtsachter in de klas: ‘En denk je dat ik ook tot de Illuminati behoor.’
Zonder aarzeling zegt ze: ‘Natuurlijk bent u dat, de meeste journalisten zijn Illuminati.’
De les eindigt niet in mineur.
Ik laat ze uitleggen waarom ze denken zoals ze denken.
Met opzet vermijd ik ieder vorm van confrontatie.
Ik wil een televisie-uitzending over deze klas maken.
Niet veroordelend.
Onderzoekend.
Hoe is deze informatie in hun hoofden terecht gekomen.
Hoe hebben ze die informatie verwerkt?
Hoe komt dit onderwerp ter sprake in hun vriendengroep, op Facebook en op het schoolplein?
Aan het eind van de les komt een deel van de leerlingen naar me toe.
Ze geven een hand en bedanken voor de interessante les.
Tove en ik duiken op uitnodiging van Asis nog even de kroeg van de Hogeschool van Amsterdam in.
De cruciale vraag die we Asis stellen bij een kopje thee is deze: maak je dit in meer klassen mee?
Het antwoord luidt: ‘ja, in alle klassen’.
‘Ik heb je ook niet voor niets na die uitzending gebeld om hier les te geven’, zegt Asis. ‘Bij de opleiding Juridische Dienstverlening leiden we het hogere middenkader op. Het zou goed zijn als dat op basis van feiten leert te denken.’
Einde aantekening van deze scene uit 2017.
Dit was het moment waarop ik besefte dat ik nooit meer gedachteloos een talkshow kon aanzetten of me vrijelijk op sociale media kon begeven. Nooit eerder had ik me zo scherp gerealiseerd wat de gevolgen van theorieën en meningen zonder feitelijke grondslag zijn. Ik stond boven op de dode vis en begreep nu pas hoe ernstig de rivier vergiftigd was.
Opinitis in een voorstadium
In 2012 heb ik samen met een aantal collega’s het programma Medialogica ontwikkeld omdat HUMAN sterke behoefte had aan een programma dat de wereld van journalisten, politici en andere publieke opiniemakers onderzoekt. Aanleiding was een documentaireserie over de eerste strafzaak tegen Geert Wilders. Researchers van HUMAN waren erachter gekomen dat Wilders had gelogen over zijn contacten met de AIVD in de aanloop naar zijn anti-Islam-film Fitna. Daarvoor was overtuigend bewijs maar desondanks geloofde een Kamermeerderheid zijn verhaal.
De diepere reden om het programma te starten was de groeiende betekenis van sociale media, de opkomst van algoritmes en de toenemende macht van kijk- en click-cijfers. Er was een ratrace ontstaan tussen wetenschappers en journalisten die bleven zweren bij hun op verificatie gebaseerde werkmethode aan de ene kant, en collega’s en opiniemakers die alleen naar de economische opbrengst keken, aan de andere kant. Niet dat leugens en bullshit-berichten voordien niet bestonden, maar nu kregen ze plotseling een groter podium. Bij een Humanistische Omroep waar de democratische rechtsstaat zo ongeveer het enige dogma is, maakte dat de geesten rijp om een televisieprogramma te starten dat onderzoek doet naar het verschil tussen beeldvorming en werkelijkheid. Inmiddels, begin 2021, zit Medialogica op ruim zestig afleveringen – allemaal terug te zien op NPO Start. We hebben al het een en ander bereikt: los van een nominatie voor de Zilveren Nipkowschijf in 2013, bracht het programma bewustwording op gang bij journalisten, politici en beleidsbepalers.
Samen met het Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid hebben we een campagne opgezet om het ontleden van meningsvorming tot vak te maken op middelbare scholen van alle niveaus, voor alle jaarlagen. Een vast team van makers en educatieve medewerkers is sinds 2017 bezig met een never ending tour langs scholen en onderwijsinstellingen. Veelal lovende recensies zijn sinds de begindagen ons deel, zoals deze zinsnede uit NRC/Handelsblad van eind 2020 illustreert: ‘De onderzoekers van Medialogica, kroonjuweel van omroep HUMAN, bewijzen zich keer op keer als strijders die feitelijkheid en het redelijke gesprek verdedigen tegen de grootgrutters van het grote gelijk.’ Dat was precies de bedoeling die HUMAN vanaf de begindagen met het programma had, aangemoedigd door de toenmalige programmaraad, met UvH-hoogleraar Joachim Duyndam als belangrijk inspirator. Hij heeft de komst en verdere ontwikkeling van het programma steeds aangemoedigd en gepromoot.
Opinitis: zenders en ontvangers
Als iemand mij vraagt wat mij in de afgelopen tien jaar het meest rond het thema ‘beeldvorming en werkelijkheid’ heeft beroerd, dan zal ik niet de Fitna-rel noemen, niet de kwestie rond Vaatstra of de neprellen in Gouda, maar de gebeurtenis in het klaslokaal van meester Asis.
De schok van de complot-pandemie in het klaslokaal was voor mij groter dan bij de door De Telegraaf bedachte rellen in Gouda, groter dan bij Pim Fortuyns onterecht gebleken verdachtmaking aan het adres van asielzoekers na de moord op Marianne Vaatstra.
Waarom deze gebeurtenis in de klas in 2017? Waarom viel het muntje blijkbaar pas vele maanden na het Brexit-referendum en na de verkiezing van Donald Trump tot president van de Verenigde Staten?
Met de wijsheid van achteraf kan ik alleen maar zeggen: bij de Brexit en bij de verkiezing van Trump ging de aandacht uit naar de daders van manipulatie en stemmingmakerij, in het klaslokaal kwam ik in aanraking met de gebrainwashte slachtoffers van de nepnieuws-pandemie. Jonge mensen die nota bene geschoold worden voor een loopbaan als juridisch dienstverlener. Mensen die weldra een maatschappelijk verantwoordelijke functie gaan bekleden zonder de werking van de rechtsstaat en de cruciale rol van op feiten gebaseerde informatie daarin te begrijpen. Of om het voorzichtiger te formuleren: ik kan het geloof in Illuminati niet rijmen met vertrouwen in de rechtsstaat.
Vijf jaar later zeg ik: deze gebeurtenis heeft de blik op mijn journalistieke bestaan veranderd, en misschien wel op mijn hele leven.
Opinitis en schizofrenie
De Portugese dichter Fernando Pessoa verdeelde zijn alter-ego ooit in drie heteroniemen.
Landbouwer Alberto Caeiro is de begin twintigste-eeuwse variant op de bezorgde burger die soms op de barricaden wil gaan staan in zijn strijd tegen het onrecht. De stoïcijnse zoeker Ricardo Reis heeft de trekken van een onafhankelijk journalist. Tot slot is er het alter-ego van de elitaire gevoelsmens, Álvaro de Campos, die vanuit zijn ivoren toren probeert te werken aan een betere wereld. Het is een drievoudige schizofrenie die ik deels ook in mijzelf herken, misschien dat ik alleen daarom al zo’n grote Pessoa-liefhebber ben. Na de bijeenkomst in de klas van Asis moest ik de zoeker Ricardo en de zwever Álvora in mij zelf even naar het tweede plan schuiven. Wat ik in mijzelf wakker moest roepen, was de rebelse geest van boer Alberto.
Tegen de brengers van nepnieuws en bullshit kon ik niet van een afstandje blijven aankijken. Mijn rol als journalistiek onderzoeker volstond niet meer. De barricaden moest ik op, om op te komen voor de journalistieke methode. Dat wil zeggen: opkomen voor onderzoek op basis van minimaal twee van elkaar onafhankelijke bronnen en documenten, opkomen voor hoor, wederhoor en daarna pas de oordelen. Ook probeerde ik dieper te speuren in de ziel van mijn vak, de journalistiek. Ik was in shock. Dit keer niet door een publicatie, maar door de reactie op een publicatie. Het tafereel in het klaslokaal betrof de ontvanger, niet de zender. Het ging dus niet om De Telegraaf, om Wilders of om wat of wie dan ook. Het ging om jonge informatie-ontvangers, om jongeren die een hogere beroepsleiding volgen. De kern van mijn soul searching was de vraag: ligt het probleem bij jongeren die openstaan voor nepnieuws en complotten, of aan degenen die over Illuminati publiceren?
Ik begrijp de lezer die nu aan mij deze vraag wil stellen: hoe kan een ontvanger nou een aanstichter zijn? Hoe kan in de mediawereld de vraag het aanbod bepalen? Laat ik een berucht voorbeeld geven. Tijdens de campagne tussen Hillary Clinton en Donald Trump in 2016 merkten een aantal slimme jongeren uit Macedonië dat er op het internet een gat in de markt was: positief nieuws over Trump. Daar was blijkbaar volgens marktprincipes nog veel te weinig van. Dat gingen die Macedoniërs dus produceren of beter gezegd: bij elkaar fantaseren. Het werd een enorme clickbait, een kijkcijferhit op het internet. Vooral het nepbericht waarin Paus Franciscus de verkiezing van Trump sterk aanbeval. Er was een gat aan de vraagzijde en daar speelde de aanbodzijde handig op in. Dertig jaar geleden zorgde een opmerking van rechtbankpresident B.J. Asscher voor veel ophef: dat journalistiek niet meer was dan de achterkant van een advertentie. Inmiddels is die opvatting bij grote groepen gemeengoed. Alleen bepalen nu niet advertenties de behoefte aan informatie maar algoritmes. Kwantitatief en kwalitatief. Waarheid doet er niet toe, alleen als er een markt voor bestaat.
Opinitis en de prijs van de waarheid
Historisch gezien zijn er altijd markten geweest voor feiten en zijn er eveneens altijd markten geweest voor leugens en halve waarheden. Laten we met de eerste beginnen. Mensen hebben feiten nodig om rationeel te handelen. Of het nu de burger is die de laatste coronamaatregelen wil kennen, of een belegger die kennis van actuele beurskoersen nodig heeft.
In 1851 had het jonge telegraafbedrijf van Julius Reuter een kantoor in Aken en een vestiging in Berlijn. Abonnees kregen van daaruit actuele beurskoersen per telegram. Alleen was het moeilijk om aan de beurskoersen uit Parijs te komen. Er was geen telegraafverbinding. Om deze kostbare informatie toch zo snel mogelijk bij de achterban te krijgen, liet Reuter de koersen eerst per trein van Parijs naar Brussel brengen, en aangezien er toen geen verbinding was tussen Brussel en Aken, bedacht de eigenaar het volgende: hij liet tussen Brussel en Aken postduiven vliegen. Die deden er twee uur over. Vervolgens tikte een bediende de informatie op de telegraafmachine en kwamen de actuele Parijse koersen bij de abonnees. Veel gedoe, maar de moeite waard omdat deze informatie schaars was en dus duur. Een markt in feiten. Ze was het fundament voor het latere multinationale persbureau Reuters.
Een sprong naar het heden bewijst dat feiten nog niets aan hun economische waarde hebben ingeboet. Toen in 2012 de schulden zo opliepen dat Griekenland uit de EU dreigde te vallen, waren de premier en de minister van financiën meer bezig om de deadlines van de economische persbureaus in Japan, de VS en Europa te halen dan met het bestrijden van de economische crisis zelf. Iedere twijfel aan de kant van de Bloomberg, Reuters of andere internationale agentschappen zou de ineenstorting van de Griekse staatsleningen veroorzaken. Wie de tijd heeft, moet vooral de uitzending van Medialogica over deze kwestie terugkijken. Het bewijst dat ook politici afhankelijk zijn van de markt in (economische) feiten.[1]
Markten in leugens zijn er ook al heel lang. De eerste bekende voorbeelden van economische waarde van halve waarheden, overdrijvingen en leugens stammen van het einde van de negentiende eeuw, als twee krantenmagnaten in de VS de degens kruisen: Randolph Hearst en Joseph Pulitzer. De concurrenten komen erachter dat het zwart maken van de Spaanse overheersers op Cuba leidt tot hoge verkopen van hun kranten. Hoe meer complotten er worden verzonnen en hoe meer er tot oorlog wordt opgeroepen, des te hoger zijn de oplagen. De verhalen over Cuba worden snel gevolgd door sensationele verhalen over misdaad. In die tijd ontstaat ook de term ‘yellow press’. Honderd jaar geleden identificeerde historicus Frank Luther Mott vijf kernmerken van deze riooljournalistiek: grote en misleidende krantenkoppen, uitbundig gebruik van afbeeldingen, gebruik maken van nep-interviews en van nep-wetenschap, het presenteren van een parade aan nep-experts en overdreven sympathie voor de underdog die vecht tegen het systeem.
Mott zou de overtreffende trap van een déjá vu hebben beleefd, als hij in onze tijd één van de talloze talkshows met experts van het kaliber Willem Engel had kunnen zien. Ook aan het verdienmodel is weinig veranderd: waren voor de uitgevers van een eeuw geleden de oplagecijfers de drijfveer om feiten te loochenen, voor de media- en internetmagnaten van nu zijn het de kijkcijfers en click-meters die omhoogschieten bij controversiële vaak niet waarheidsgetrouwe geluiden, en daarmee economische waarde creëren. Eén van de meest saillante ontwikkelingen in de afgelopen vijf jaar is de verscherping van de algoritmes bij YouTube, waardoor mensen eerder dan ooit in zogenaamde konijnholen worden getrokken. Wie bijvoorbeeld een negatief bericht over een wetenschapper aanklikt, komt binnen de kortste keren in aanraking met complotdenkers. Wie uit interesse een keer naar een rechtse spreker zoekt, wordt meteen doorverwezen naar een baaierd aan extreme standpunten van alt-right, tot en met nazipropaganda aan toe. Ik heb het mechanisme nergens beter uitgelegd gekregen dan in the New York Times-podcast-serie Rabbit Hole.[2]
Wetenschappelijk kan ik het niet bewijzen, maar ik vrees dat de aanval op de Amerikaanse senaat van 6 januari 2021 niet los te zien is van de konijnholen (of zoals Arjan Lubach ze noemt: ‘fabeltjesfuiken’) waarin de alt-right-beweging potentiële aanhangers lokt. Platforms schotelen hun volgers ultrarechtse beelden voor, niet omdat ze zelf per se ultrarechts zijn maar omdat ultrarechtse brainwashing via sociale media economisch lucratief is.
Wie veroorzaakt de opinitis?
De zielzoekende hoofdvraag heb ik hiermee nog niet beantwoord: is de opkomst van de feitenvrije samenleving de schuld van de zender of te wijten aan de ontvanger? Zoals de Macedonische pro-Trump-fabels en de Brexit-propaganda tonen: er is altijd een markt voor berichten die maatschappelijke problemen wijten aan Joden, elites of andere personen buiten de eigen kring. Sociale media-gebruikers dragen een eigen verantwoordelijkheid, zeker als ze goed zijn opgeleid. Ik ga de klas dus niet vrijpleiten. Tegelijkertijd ligt er wel degelijk een grote verantwoordelijkheid bij zenders om deze mensen niet op te hitsen, maar om ze te helpen goede staatsburgers te worden. In Nederland heb ik sinds de introductie van de commerciële media een race naar de bodem gezien, nooit beter verwoord dan door een commercieel televisiebaas, die zei: als mensen bloemkolen willen, dan krijgen ze bloemkolen. Dat was nog kinderspel bij wat er sinds de explosie van de sociale media is gebeurd. Iemand die een keer in zijn leven voor bloemkolen kiest, blijft zijn hele leven gebombardeerd worden met bloemkolen. Zo werken algoritmes, zo werkt het konijnenhol.
De opkomst van de feitenvrije samenleving is daarmee vooral verwijtbaar aan de zenders, die uit financieel of politiek eigenbelang alle middelen inzetten om mensen voor zich te winnen met een doel dat alle middelen heiligt. Dat proces is in ons gezicht ontploft en eist herbezinning op het marktproces van informatie. De ontvanger is dermate geïnfecteerd dat zenders en ontvangers er samen niet meer uitkomen. Samen zijn ze niet meer in staat om groepsimmuniteit tegen opinitis voor elkaar te realiseren. Opinitis is een businessmodel geworden, waarin de wetten van de markt bepalen wat ‘waarheid’ is en niet de wetten van verificatie en falsificatie.
Om verdere verspreiding van het virus tegen te gaan is er minimaal een marktmeester nodig. Misschien zelfs een streng ingrijpende overheid, hoe zeer dat ook op gespannen voet kan staan met de vrijheid van meningsuiting. Ik kan niet wachten op het scherpe debat dat hierover gevoerd moet worden. De democratische rechtsstaat staat op het spel.
Ontsnappen uit het konijnenhol van de opinitis
Inmiddels is er wereldwijd verzet ontstaan tegen de ontregeling van het publieke debat door nepnieuws en ongefundeerde meningencircussen.
Op het terrein van bewustwording heeft niet alleen het HUMAN-project Medialogica in een vroeg stadium initiatieven ontwikkeld (dat zou aanmatigend zijn!), ook Angelsaksische media als The Guardian en The New York Times liepen voorop. In het kader van de opsporing van leugens en manipulatie is NRC Handelsblad begonnen met een factcheck-rubriek opgezet en Rijksuniversiteit Leiden organiseert sinds het begin van het afgelopen decennium de wetenschappelijke variant ‘Nieuwscheckers’ en heeft the Washington Post de ‘lies and misleading claims’ van Donald Trump van dag tot dag bijgehouden (stand op 17 januari 2021 ruim 30.000, zie https://www.washingtonpost.com/graphics/politics/trump-claims-database).
Grote tech-bedrijven als Google (inclusief Youtube), Twitter en Facebook zijn inmiddels overgegaan op een strengere selectie van de informatie die ze doorgeven. Daarop is overigens veel kritiek. Sommigen zien het als een ongewenste ingreep van particuliere bedrijven op de vrijheid van meningsuiting.
Ook ontstaan er langzaam maar zeker echte poortwachters. Partijen die als een zuiveringsbedrijf het nepnieuws uit de zee van informatie willen filteren. Europees Commissaris voor Mededinging, Margrethe Vestager, is bezig met voorstellen om digitale diensten en markten te reguleren met daarin opgenomen strenge verantwoordelijkheden voor platforms die onjuiste informatie publiceren.
Om te ontsnappen uit het konijnenhol, om de neerwaartse spiraal van desinformatie die de democratische rechtsstaat uitholt, te doorbreken, is meer nodig dan fact checken, zelfcensuur en poortwachten. Er zal een groepsimmuniteit tegen het virus van opinitis moeten ontstaan. Wat daarvoor minimaal nodig is, is toediening van een anti-vaccin aan álle klassen van álle collega’s van de moedige meester Asis. Wat ook nodig is: een gezamenlijke strijd van politiek, bedrijfsleven, onderwijs en maatschappelijk middenveld tegen de superverspreiders van het virus. Het vraagt om een permanent debat over de eisen die we aan zenders en ontvangers van opinie stellen, ook als we zelf de rol aannemen van zender of ontvanger. Informatievoorziening en publieke opinievorming mogen we niet puur overlaten aan het mechanisme van vraag en aanbod.
Marc Josten
[1] https://www.human.nl/speel~VPWON_1213359~de-eurocrisis-hoe-een-griekse-storm-werd-geoogst-argos-tv-medialogica~.html.
[2] https://open.spotify.com/show/6dqqC8nkBTC3ldRs7pP4qn
(Bovenstaande tekst is een hoofdstuk uit Opinitis:
Opinitis
Het (on)vermogen tot zelfstandig oordelen