Sinds in dit land de AOW is ingevoerd worden mensen dus ouder maar tellen amper mee. Wetenschappers houden ons voor dat de komende generaties gemiddeld 90 of 100 jaar oud worden en dat heel wat ouderen op hun manier dan ook een bijdrage aan de maatschappij zouden moeten leveren. De pensioenleeftijd zou makkelijk met tien jaar omhoog kunnen. Doch dan dient de beeldvorming over ouderen echter wel te worden bijgesteld, moeten ouderen zich anders opstellen en ook ruimte laten voor jongeren. De gemiddelde Europeaan was in 2003 ruim 37 jaar oud. In 2050 zal dat ruim 52 jaar zijn. Er komen steeds meer ouderen en hun positie kan niet hetzelfde blijven. De maatschappij zal drastisch veranderen. Neurowetenschappelijk en biotechnologisch onderzoek bewerkstelligen een ander mensbeeld. Meer dan ooit zijn er andere, nieuwe ouderen nodig, mensen die niet opgaan in de dagelijkse wederwaardigheden en de waan van de dag, die perspectieven aanreiken van levensmoed, getuigen van doorzettingsvermogen en die bij alle fragmentatie en versnippering van het dagelijks leven wijzen op de mogelijkheden van samenhang, eenheid en verbondenheid. Er zijn mensen nodig die oog hebben voor kunst en extase, voor dingen die het tijdelijke bestaan op een andere manier kleur geven, ouderen misschien die verantwoordelijk zijn voor wat er in de maatschappij gebeurt, medeverantwoordelijk voor het algemene gebrek aan relativeren, maar ook voor het polariseren van meningen en standpunten en voor de overtrokken individualisering. Ook al hebben ze er in het verleden aan bijgedragen, ze hoeven zich er niet voor te schamen want ze weten dat mensen fouten maken en daar niet aan onderdoor hoeven te gaan, dat iedere geschiedenis voortdurend moet worden herschreven ook hun eigen geschiedenis.
Deze nieuwe ouderen noem ik de Vitali omdat ze de vitaliteit van het ouder en wijzer zijn in zich dragen. Willeke Alberti zei toen ze vijfenzeventig werd: ik sta eindelijk in bloei. Dat lijkt me een passende uitspraak van Vitali. Deze hebben in de regel minder dingen nodig, hoeven minder te eten, hoeven minder tijd te besteden aan het ontdekken van de wereld, hebben minder dure kleding nodig om op te vallen en indruk te maken. Ze hebben vaak de grandeur van de weerloosheid ervaren en zijn in staat de gebrekkigheid en de pijn van het ouder worden te beleven. Deze mensen doen niet mee met het klagen en zeuren over wat ze hebben en niet hebben maar zijn in staat hun oogst aan ervaringen als wijsheid aan te bieden. Door hun ervaring zijn ze voldoende geconfronteerd met het panta rei, met de in- en uitademing van het bestaan, het oppakken en weer loslaten. Ze zullen in verschillende situaties tegenstellingen weten te weten te overwinnen en kennen mortaliteit en nataliteit, de twee danspassen van leven en dood die beweging en verandering tot stand brengen en niets hetzelfde laten.
In de nabije toekomst heeft de maatschappij deze Vitali nodig, want er komen andere tijden zoals er in de lange geschiedenis telkens weer andere tijden kwamen waar de bakens verzet moesten worden en we nieuwere vormen van menszijn ontdekten. Soms dachten mensen aan het einde der tijden dat dit met veel blazoen aan de hemel zou worden afgekondigd, of beleefden ze het einde tijdens de verschrikkingen van een oorlog waar heel het volk werd uitgemoord, vervielen ze tot wanhoop in een pestepidemie waar niemand meer in leven bleef. Altijd zijn er op grond van bedreigende ontwikkelingen angstige en somber gestemde realisten geweest die het einde van de geschiedenis aankondigden of de ondergang van de cultuur voorspelden. Maar tegelijk waren er warhoofden, mislukkelingen en profeten die sprankels hoop verzamelden en lieten zien dat er andere mogelijkheden bestonden. Heden ten dage lijken het vooral kunstenaars en creatieve wetenschappers die ouder en wijzer geworden de ondergang van de oude wereld, aanvaarden en de geboorte van een nieuwe maatschappij, initiëren. Meer dan yep (young elderly person), jop (jeugdig oudere persoon) of vitalo (een vitale oudere) laten Vitali zien hoe we kunnen omgaan met gebeurtenissen die ons overkomen, hoe we daarvoor niet moeten wegvluchten maar de confrontatie ervan aangaan door de dingen in een tijdloos ogenblik en zonder onszelf te omarmen.
Niet het tellen van jaren
Aan het begin van de twintigste eeuw waren er antropologen zoals Erich Scheurmann die mensen uit ‘primitieve gebieden’ naar Europa haalden om hen ontwikkelde Europeanen (Papalagi) te laten zien. Zo’n vreemde buitenstaander verbaasde zich over het ronde metaal dat die westerlingen vereerden, de vele klokken die overal aanwezig waren maar vooral over het tellen van de jaren hoe oud ze waren. Het meegevoerde opperhoofd uit Samao wist zelf niet hoe oud hij was en vond dat onbelangrijk. Hij vond het zelfs gevaarlijk als je je jaren telde. Tellen is niet van belang, het brengt het laatste levensjaar alleen maar dichterbij en dat werkt belemmerend.
We worden ouder door wat we meemaken, ervan opsteken, wijzer worden en niet alleen door de tijd dat we leven. Het gaat niet zozeer om het tellen van de jaren, maar om de gebeurtenissen die we hebben meegemaakt en het verwerken van wat we hebben beleefd. Ouder worden heeft met ervaring te maken, met door schade en schande wijs worden, met inzicht en sapientia, en minder met het aantal dagen, maanden en jaren.
We delen onze medemensen echter in door hun jaren te tellen, zoals kinderen, jeugdigen, jongeren, volwassenen, vijftigplussers, zestigplussers, gepensioneerden, bejaarden en honderdjarigen. Meestal beginnen we vanaf vijftigplussers over ouderen te spreken. Maar dat zijn niet de nieuwe ouderen die ik voor ogen heb. Wanneer ze de weg kwijt zijn, dement en gebrekkig functioneren en moeite hebben het hoofd boven water te houden, kunnen ze in de regel die rol niet vervullen. Dat geldt ook voor vijftig- en zestigplussers die banen claimen van jongeren omdat ze deskundig zijn, meer ervaring hebben, beweren harder te werken dan menige veertiger en zich niet zo maar aan de kant laten zetten. Voor nieuwe ouderen hebben ze nog een te hoog ik-gehalte en lijken ze nog te weinig oog te hebben voor de vergankelijkheid van het bestaan. Er zijn ouderen die te weinig mogelijkheden hebben gekregen voor verwondering en verbazing, die de tegenslagen en mokerslagen teveel hebben genegeerd dan wel niet hebben kunnen verwerken, of omgeven zijn geweest met geld en luxe, de bril uit hun kindertijd dragen, kortom die zich niet als nieuwe ouderen kunnen presenteren. Daarom is leeftijd niet het belangrijkste criterium. In principe kan iedereen tot de Vitali behoren.
Het is al heel lang een oud gebruik om in een samenleving mensen vrij te stellen van het gewone werk. Deze vrijgestelden richtten zich op de grenzen van het bestaan, gaven aan hoe om te gaan met het gewone van iedere dag, met ingrijpende gebeurtenissen, met pijn, verdriet, leven en dood en met het tijdloze van de tijd. In het verre verleden waren er bij nomadische stammen en vroege bevolkingsgroepen sjamanen, wijze mannen en vrouwen die een dergelijke taak op zich namen. Later kwamen er priesters, pastoors en dominees die in onze cultuur onderdeel werden van een instituut, een georganiseerde religie of godsdienst, en macht kregen of de tijd niet meer konden bijhouden. Soms is het goed ten tijde van grote en snelle veranderingen of bij crisis terug te gaan naar onze oorsprong en te zien hoe we het toen overleefd hebben. Zeker als het voortbestaan van een samenleving in het geding komt, moet het mogelijk zijn met de huidige kennis en wijsheid van psychologen, neurologen, filosofen, kunstenaars, mislukkelingen en mystici om Vitali op te sporen die mensen een hart onder de riem steken en hun de kortstondigheid van het bestaan doen omarmen.
Er bestaat een oud zeemansverhaal waar de zoon van de stuurman een karikatuur vormt van mensen die zich juist niet als Vitali gedragen. Die zoon was door de vader aan boord meegenomen voor een zeereis van een paar weken. Maar op volle zee beefde en bibberde die jongen en schreeuwde hij moord en brand. Wees maar rustig zei zijn vader, je wordt gewoon zeeziek en dat gaat vanzelf over. Maar na een paar dagen ging de jongen nog steeds als een razende te keer. Iedereen probeerde de jongen gerust te stellen maar niets hielp. Dagenlang bleef hij schreeuwen en jammeren. De bemanning werd tureluurs en zei dat het zo langer niet kon. De stuurman was ten einde raad en besprak de situatie met de kapitein. Je moet me helpen, zei de stuurman. Wil je echt dat ik een einde maak aan het gejammer, vroeg de kapitein. Alsjeblieft, antwoordde de stuurman. Ik schaam me dat ik mijn zoon heb meegenomen.
Toen gaf de kapitein opdracht aan de matrozen de jongen overboord te gooien. Deze ging kopje onder, hapte naar adem en gilde het uit. Toen hij op het punt stond te verdrinken gooiden ze een reddingsboei toe en haalden hem weer aan boord. Vanaf dat moment was de jongen de rust zelf. Hij was vriendelijk tegenover iedereen en er kwam geen onvertogen woord meer van zijn lippen. De stuurman was verbaasd en vroeg de kapitein welke wijsheid hier achter school. Ach, zei de kapitein, de jongen had nog nooit het zout van de zee geproefd. Hij wist niet hoe groot het gevaar was dat hem in het water te wachten stond en kon dus ook niet weten hoe geweldig het is de vaste bodem van dit schip onder zich te voelen. Alleen degene die oog in oog met het gevaar heeft gestaan weet wat angst is en kent de waarde van rust en kalmte.
Wanneer een gebeuren het leven van mensen in een ander perspectief zet, als ze het zout van de zee hebben geproefd en ouder en wijzer zijn dan hun leeftijdgenoten, kunnen ze tot de Vitali gaan behoren. Ze hoeven helemaal niet oud te zijn, wel ouder in de zin van anders en wijzer.
Piet Winkelaar
maart 2020