Vergeleken met vroeger worden we ouder. In een tijdsbestek van nog geen honderd jaar is de gemiddelde leeftijd in ons land met bijna vijfentwintig jaar gestegen. Onze ouders en grootouders zeiden nog wel eens: het leven begint bij veertig. Ze bedoelden dat er dan een zekere wijsheid ontstond waar men het leven tegen een andere horizon plaatste, waar men zichzelf minder belangrijk ging vinden en veel dingen relativeerde. Dat is veranderd. Het leven begint nu bij zestig of zeventig. Maar dat is wel een uitspraak die enige stof doet opwaaien want de meeste mensen denken dat je op die leeftijd bent uitgeteld en voor de maatschappij niet meer nodig bent. Je leest ook dat ouderen jongeren voor de voeten lopen, dat ze hun banen innemen op de arbeidsmarkt. Zestig en zeventigplussers moeten hun plaats weten. Ze zijn niet meer zo wendbaar als toen ze dertig waren, ze worden traag bij het volgen van nieuwe ontwikkelingen. Het gebeurt dat zestigplussers soms banen claimen omdat ze de juiste ervaring denken te hebben, of dat ze beweren hard te kunnen werken, harder dan menige dertiger of veertiger. Maar dat werkt averechts. Punt is dat ouderen dan niet bevattelijk zijn voor enige relativering, noch van het werk noch van zichzelf. Ze zeggen: ‘Ik voel me niet meer serieus genomen hoewel ik veel ervaring en deskundigheid heb, maar ik laat niet met me sollen.’ Bij zulke opmerkingen komt veel ‘ik’ te voorschijn. Het is alsof hun leven nog moet beginnen, alsof ze dertig zijn en nog geen tijd hebben gehad zich van de vergankelijkheid bewust te worden. Zulke zeventigers heeft de maatschappij niet nodig. Die zijn te jong of misbruiken hun leeftijd. Misschien hebben ze te weinig meegemaakt, zijn ze nog onvoldoende geconfronteerd met het panta rei, met de in- en uitademing van het bestaan, het oppakken en weer loslaten, mortaliteit en nataliteit, de twee danspassen van leven en dood die beweging en verandering tot stand brengen en niets hetzelfde laten.
Sinds de oude Drees de AOW invoerde zijn de mensen in dit land zeker zo’n tien jaar ouder geworden, helaas niet altijd wijzer. De pensioenleeftijd zou best met tien jaar omhoog kunnen gaan, van 65 naar 75 jaar. Als ouderen dan maar niet de plek van jongeren innemen. Daar zijn ze trouwens ook vaak niet voor geschikt. Ze dienen juist een andere bijdrage te leveren dan de jongeren. Maar dat moet dan wel worden georganiseerd. Wetenschappers houden ons voor dat de komende generaties gemiddeld 90 of 100 jaar oud worden en dat heel wat ouderen op hun manier dan ook een bijdrage aan de maatschappij zouden moeten leveren. Maar dan moet de beeldvorming over ouderen wel worden bijgesteld en moeten de ouderen zich ook anders opstellen. We zitten niet meer in de negentiende eeuw. Daar lijkt het op als men bij het bereiken van de vijftigjarige leeftijd naar Abraham verwijst die als een stokoude figuur uit prehistorische tijden wordt afgeschilderd. Toentertijd zat bij vijftig het leven er op, werd je in een stoel gezet en hoefde je niets meer te doen. Het dorp liep uit om het levende wonder te eren en met loftuitingen te overladen. Opa als Abraham, oma als Sarah. Poppen voor het huis doen die tijd terughalen en geven mensen de overtuiging dat ze oud zijn. Daardoor krijgen hele volksstammen de overtuiging dat het werkzame leven voorbij is als je vijftig of zestig wordt. De stoel staat klaar, er hoeft nog maar weinig te gebeuren. Er wordt vaak ook meewarig over vijftigplussers en zestigplussers gesproken. Ze krijgen korting bij evenementen, in zwembaden en bibliotheken, bij reizen en vakanties en worden bijna als kinderen behandeld.
Gewoonlijk veranderen gewoonten en gebruiken langzaam en vaak zijn opvattingen en overtuigingen daaraan gelieerd. Meestal gaan we er in ontwikkeling en verandering op vooruit, maar wat de positie van ouderen betreft lijkt dat niet het geval. Veel veertigers uit de jaren vijftig (toen het leven begon bij veertig) waren wijzer en verstandiger dan de zestigers en zeventigers van nu. Misschien komt dat omdat ze oorlogen hadden meegemaakt, hongersnood, pijn hadden geleden en de dood van dichtbij hadden meegemaakt. Misschien dat ze daardoor ook echt ouder en wijzer waren geworden. De huidige generatie lijkt lijden en dood meer te hebben verdrongen, voor elk pijntje slikt men een pil. Ouder worden moet als een ziekte worden beschouwd, schrijft Rudi Westenbroek in zijn boek ‘Ouder worden zonder het te zijn‘. Maar leven ís ouder worden en dat begint al vroeg. Het is alsof we leven een ziekte zijn gaan noemen. Waar is de wijsheid gebleven van de oudere mensen uit vorige generaties? Ouderen zaten vroeger nog in de politiek (in de tweede kamer zitten nu vooral dertigers en veertigers) of het kerkbestuur, waren adviseur in het bedrijfsleven, bij het onderwijs, op de T.H. of de universiteit. Nu moet moeten ouderen stoppen als ze zestig of zeventig zijn en kunnen ze gaan reizen, een cruise maken of van de oude dag genieten. De maatschappij heeft ze niet meer nodig. Doch dat is een misverstand. Er zijn zeventigplussers nodig die niet opgaan in de dagelijkse wederwaardigheden en de waan van de dag, die perspectieven aanreiken van levensmoed en doorzettingsvermogen en wijzen op de mogelijkheden van samenhang, eenheid, kunst en extase die het tijdelijke bestaan kleur geven. Zeventigplussers zijn ook verantwoordelijk, medeverantwoordelijk voor wat er in de maatschappij gebeurt, voor het algemene gebrek aan relativeren, het polariseren van meningen en standpunten, voor de overtrokken individualisering en het belachelijk maken van de eigen geschiedenis. Maar daarvoor hoeven zeventigplussers zich niet te schamen of bij de pakken te gaan neerzitten. Ze weten dat mensen fouten maken maar dat ze daar niet aan onderdoor hoeven te gaan. Dat weten ze, ook van zichzelf. Daarnaast weten ze dat ouderen minder dingen nodig hebben dan jongeren, dat ze minder hoeven te eten, minder tijd hoeven te besteden aan het ontdekken van de wereld, minder dure kleding nodig hebben om op te vallen en indruk te maken. En soms hebben ze ook de grandeur van de weerloosheid ervaren, blijken ze in staat de gebrekkigheid en de pijn van het ouder worden te beleven en doen ze niet mee met het klagen en zeuren over wat ze hebben en niet hebben maar zijn ze in staat hun oogst aan ervaringen als wijsheid aan te bieden. Aan zulke ouderen is dringend behoefte.
Piet Winkelaar
December 2019