Voor wie die leeftijd haalt komt de ouderdom. Maar hoe is voor iedereen anders en vooral anders door de manier waarop er tegenaan wordt gekeken. Hij komt met beperkingen, die voor iedereen anders zijn al zijn er ook heel wat gelijkenissen, maar die krijgen bij iedereen weer een andere waardering, al kunnen ook daar weer overeenkomsten in zitten, omdat we zowel in ons eigen kleine wereldje als in de cultuur in het algemeen gelijke waarden krijgen aangereikt wat de betreft de manier van ouder worden. Zo kan het gebeuren, dat bij de een de beperkingen zwaarder wegen en een ander er zelfs mogelijkheden in ontdekt. Dat het een niet meer kan geeft ruimte voor het ander. De opdoemende vertragingen, kunnen vervelend zijn, maar ook bijdragen aan de nodige onthaasting. Aan alles zitten twee kanten, wordt gezegd, en zo heeft de ouderdom beperkingen en evenzeer mogelijkheden.
Het ligt er maar aan
Natuurlijk zijn er gebreken: als ervaringsdeskundige is het niet moeilijk er een aantal van op te noemen, die zich de afgelopen jaren achtereenvolgens hebben aangediend. De een heeft er meer last van dan een ander, maar dat de jaren tellen valt niet te ontkennen, evenmin als de vervelende kanten die dat met zich mee brengt. Maar zitten er in het hele leven geen beperkingen en heeft de ouderdom niet ook zijn mooie kanten? Hoe apart zijn die oudedagsbeperkingen en leveren die misschien zelfs geen voordelen op? Dergelijke vragen zijn al oud en van eeuwen her hebben mensen ze al gesteld. Daarbij speelde dan vooral de vraag naar de dood: een belangrijke rol als eindpunt waar die beperkingen op uitlopen. Dit heeft geleid tot overdenkingen en zelfs rituelen, waarmee men de menselijke situatie tot in deze uiterste hachelijkheid onder ogen probeerde te zien.
Behalve binnen het christelijk denken hebben in de oude Griekse filosofie stromingen als Stoïcisme en Epicurisme zich hiermee bezig gehouden. De ouderdom is het hoogtepunt van ons leven omdat we dan vrij zijn van streven, wordt gezegd. Nergens meer naar streven, een zekere ongevoeligheid is dan ook de aanbeveling, terwijl ervan uit lijkt te worden gegaan, dat we het tegenovergestelde doen. Er komt hier en daar een drievoudig schema op: drie mogelijke antwoorden op de vraag hoe je op de beste manier ouder kunt worden: een goede, twee verkeerde. De goede valt kort samen te vatten als actieve acceptatie: Ophouden met streven en nemen wat er is: dat is niet passief, want het kost heel wat moeite en nog heel wat oefenen ook. Maar dat is goed oud worden dan ook waard.
Iemand als Montaigne, levend in de zestiende eeuw, is hier in zijn levensoverpeinzingen ook al uitdrukkelijk mee bezig. De twee foute benaderingen zijn negeren en bestrijden. Het ouder worden is een feit en niemand op leeftijd kan beweren dat hij daar nooit iets van heeft gemerkt, hoewel er mensen zijn die dat wel doen, en als ze het wel merken zoeken ze naar manieren om er geen aandacht aan te hoeven besteden. Het gaat van er niet over willen nadenken tot afleiding zoeken om dat denken op afstand te houden. De andere foute benadering bestrijd het ouder worden: de beperkingen zolang mogelijk tegenhouden en er alles aan doen om ze de baas te blijven. Proberen zo lang mogelijk jong blijven in voorkomen en handelen is het streven: uitstralen dat je oud bent en je oud voelt is moet je eigenlijk niet doen, is de boodschap die in de lucht lijkt te hangen.
Geïnspireerd door Epicurus kwam iemand met den “Wijsheid van een tandeloze glimlach” om de huidige ouderen te leren hoe om te gaan met hun leeftijd: “Pas wanneer je niets meer nastreeft, kun je gelukkig worden”. Het is niet alleen een les voor de ouderen, maar ook een reactie op het huidige beeld ouderen. Hoe die ouderen omgaan met hun leeftijd is niet alleen een individuele zaak, maar ook afhankelijk van de houding die samenleving en cultuur tegenover hen aannemen. De ouderdom verschijnt altijd in een algemeen beeld, dat zich door heersende waardeoriëntaties heeft vastgezet in het gangbare denken. Dat beeld en wat de individuele oudere voor ogen staat correspondeert niet altijd, wat problemen kan geven bij ieders eigen vormgeven aan de ouderdom. Dat aanbevolen “streven” opgeven staat lijnrecht tegenover de hedendaagse nadruk op streven.
In wat nu volgt wil ik een stapje verder gaan: nog voorbij die actieve acceptatie, die overigens zonder meer waardevol is. Voor wie dat doet, gaat een wereld open, zoals men zegt, hoe overdreven dit ook klinkt. Naast dat accepteren kan men ook om en rond en over de beperkingen heen kijken, in eerste instantie alleen maar nieuwsgierig naar wat er nog meer is. Dat blijkt er niet alleen te zijn, maar ook biedt het uitzicht op onvermoede mogelijkheden. Juist de beperkingen waar vooral het huidige denken zo’n moeite mee heeft, blijken voor wie zich daarvan los kan en onbevangen om zich heen kijkt in mogelijkheden te verkeren. Je moet dat andere kijken natuurlijk wel willen toep[assen.
Bal masqué
Zo’n vijfentwintig jaar geleden begon mijn ouderdom: door een vervroegde vut verliet ik, daartoe van hogerhand aangespoord, het arbeidsproces. Een laatste stuiptrekking was de voorbereiding en publicatie met een drietal collega’s over: “Zin in ouder worden”. Mijn aandeel begon met een prikkelend citaat van de Franse romanschrijfster Marguerite Yourcenar, dat ik toevallig, ik wist niet meer waar, ergens was tegen gekomen. Ouder wordend constateert ze “niet alleen dat kindertijd en ouderdom bij elkaar horen, maar ook dat het de twee levensperioden zijn, waarin we de diepste ervaringen deelachtig worden. De ogen van het kind en die van de oude mens kijken met de rust en de onbevangenheid van wie nog niet meedoet aan het bal masqué of het alweer verlaten heeft. Alles wat in die tussentijd gebeurd is, lijkt een poeha om niets, een drukte die nergens voor dient, een chaos waarbij je je afvraagt waarom je er doorheen moest”.
Intussen zijn we zoveel jaar later. Hoe dat nu uit te leggen na het verlaten van het bal masqué? Mee eens: het is een bal masqué! Een vriend van me hoorde ik het onlangs ook zeggen. Om te beginnen voel ik afstand, om niet te zeggen vervreemding: hoor ik er nog bij, voel ik me nog thuis, hier, nu in deze situatie? Het zijn minstens vragen die af en toe opkomen. Alles wat veranderd is en het veranderen zelf lijkt zich van mij niet zoveel aan te trekken, zozeer zelfs dat de vraag rijst, waar het allemaal goed voor is. Het feit dat ik die afstand voel dringt er toe die afstand metterdaad te nemen. Ouder worden doe je altijd in relatie met een omgeving, die op een bepaalde manier tegen ouderen aan kijkt. Alleen al die afstand op zich laat zien, dat er een spanning bestaat tussen het gangbare beeld en dat wat mij als individu voor ogen staat. Ik heb niet alleen aan het ouder worden moeten wennen, ook aan de manier waarop naar mij als oudere wordt gekeken.
Er was ook de gewaarwording, dat ik niet meer alles kan: bedoeld is, dat ik nu niet meer kan wat ik eerst wel kon. Als je dan zo naar die veranderingen kijkt, komt de gedachte op, dat je nooit alles hebt gekund, alleen lette je daar niet op. Het feit dat je niet meer alles kunt drukt je met je neus niet alleen op de beperkingen van de oude dag, maar op de beperktheid op zich genomen, zoals ze wezenlijk met het menselijk bestaan is verbonden. De beperkingen worden te meer zichtbaar, omdat ik het gevoel heb, dat laten zien wat je kunt en bewijzen wat je waard bent een belangrijke waardeoriëntatie is. Soms moet ik zelfs hulp vragen bij bepaalde activiteiten. Maar moest dat niet altijd al? Wordt de beperktheid die bij ons hoort als mens, niet wat al te zeer over het hoofd gezien? Is dat niet een wijze les van het ouder worden?
Als je dan niet meer alles kunt, wat dan nog wel? Er is de nog belangrijker vraag: van alles wat ik nog kan, en straks misschien ook niet meer, vind ik belangrijk om te doen? Van alles wat ik doen kan: wat is de waarde daarvan? Om me heen kijkend en starend naar het “menselijk bedrijf”, overvallen me dergelijke vragen, in ieder geval meer dan dat ze vroeger deden. Ik houd van poëzie – hoor daarmee bij een minderheid – en meer dan vijfentwintig jaar geleden citeerde ik uit een gedicht van Hans Andreus: “Steeds achter de weer hoopvol opgelaten vliegers aan lopend van mijn eigen woorden, heeft mij ook dat niet duidelijk gemaakt wat of ik hier al meer dan vijftig jaar nu eigenlijk te zoeken heb of waar het om begonnen is, zo er ooit iets mocht wezen als een berekend meesterplan (en dat is meer dan ik geloven kan).”
Vragen
Het naar voren treden van beperkingen werkt ontregelend: lichaam en geest werken niet meer, zoals we gewend zijn. Dat vraagt omschakeling en aanpassing. Deze veranderingen roepen vragen op, die lopen van: “wat gebeurt hier eigenlijk?” tot: “hoe kun je daar het beste mee omgaan?” Ouder worden laat je niet onberoerd. Je kunt proberen er geen aandacht aan te besteden en tot op zekere hoogte zal dat lukken, maar die vragen zullen blijven. Ze zoeken niet naar duidelijke en overzichtelijke antwoorden, maar experimenteren met een andere manier van denken, die niet zozeer het verstand bevredigt, maar een meer algemeen innerlijk vertrouwen wekt, dat het goed komt. Het antwoord geeft een bepaalde vastheid, die de hele levenshouding gaat bepalen, zodat men zich thuis gaat voelen in de nieuwe toestand.
De opkomende beperkingen doen ook die vragen opkomen naar de waarde van wat er is. Soms denk je: “ik hoop niet dat me dit of dat overkomt” of “dit of dat zou ik niet willen missen”. Er zijn dingen waarvan je denkt, dat je ze wel zou kunnen missen, maar bij andere wordt dat moeilijker. Dergelijke gedachten confronteren met vragen naar waarde en belang. Ook die vragen laten zich de mond snoeren: maar niet alleen lukt dat soms niet, ook kunnen ze zo dringend zijn dat je er niet aan ontkomt of dat het je beter lijkt om er toch eens rustig over na te denken. Ze worden zeker dringend als mensen om je heen, zeker vrienden of verwanten, wegvallen. Dat grijpt pijnlijk in je leven in, maar het zet ook aan tot een heroriëntatie ten aanzien van wat er nog is en de verhouding die je daarmee hebt.
Het kan er heftig aan toe gaan, zeker als diverse vragen zich door elkaar gaan mengen. Wat er is en waar je bang voor bent kan zich en zal zich gemakkelijk gaan verbinden met wat er was: het verleden dat dan wel achter je ligt, maar waarvan je de doorwerking voelt tot de dag van vandaag. Er komen zelfs vragen op als: “hoe is het in godsnaam mogelijk, dat ik toen en toen die beslissing heb genomen”. Of: “die dingen had ik nooit moeten doen, want grove fouten”, maar je hebt ze gedaan en hebt er nog steeds geen vrede mee. Soms steken dergelijke herinneringen zomaar hun kop op; soms trekt het hele verleden als in een flits aan je ogen voorbij: “dit was mijn leven”: je zit er onthutst naar te kijken. Deels gaat het wel weer over, deels blijft het in je hoofd meespelen. Persoonlijk kan ik me niet voorstellen, dat iemand niet door dergelijke vragen wordt bezig gehouden.
Het is lastig en de verleiding om er zo weinig mogelijk bij stil te staan kan groot zijn. Maar er is ook de andere kant: vaststellen wat niet meer kan, dan de impasse aangaan met de verwachting nieuwe mogelijkheden te ontdekken. Vragen niet uit de weg gaan, sterker nog: die vragen juist opzoeken heeft een eigen soort creatieve spanning. Het nadenken over levensvragen kan een heel eigen dynamiek opleveren. Denken is een van de wezenlijke bezigheden van een mens als mens en vooral over wat ik hier “nu eigenlijk te zoeken heb of waar het om begonnen is”. Als door de beperkingen het bekende en vertrouwde wat wegvalt, kan dat de aandacht spitsen op het andere, het nieuwe en onbekende, en dat kan zijn eigen charme hebben. Niet dat daarmee het vervelende van de beperking zomaar wegvalt, maar wat je nog niet had gezien en beleefd kan de pijn aanzienlijk verzachten, het kan zelfs een gevoel van verwondering geven: “dat ik dat niet eerder heb gezien”.
Drukte die nergens voor dient
Die vragen kunnen ook leiden tot verzuchtingen als: “waar maak ik me eigenlijk druk over?” Er is zoveel te doen, dat je het af en toe niet kunt bijhouden. Alleen al het nieuws volgen vraagt de nodige tijd en energie. Ik heb altijd wel vrijwilligerswerk gedaan en daarnaast allerlei contacten onderhouden, overleg gevoerd, stukken moeten lezen. Bovendien heeft de vrijetijdsbesteding met lezen, studeren en schrijven te maken. Het ging allemaal goed, al kwam er ook keuzes maken en nee-zeggen aan te pas. Ouder wordend is dat zo sterk, dat de lastige constatering dat ik het niet allemaal meer kan onontkoombaar is. Opnieuw is er dan de vraag: wat is belangrijk, wat is zo waardevol, dat ik het wil blijven doen. Zo word ik verplicht in overweging te nemen hoe ik vorm kan geven aan een goed en mooi leven.
Wat ik tot nu toe belangrijk vond, blijkt niet meer allemaal te kunnen: die overmacht valt niet meer te ontkennen. Er zijn dingen die ik niet meer kan en waar ik niet meer aan mee kan doen. Noodgedwongen moet ik afhaken. Maar ik wil hoe dan ook niet achter die beruchte geraniums. Als ik me vergelijk heb ik niet te klagen, maar de beperktheid, soms zelfs de kwetsbaarheid meldt zich onontkoombaar aan. Tobbend treft me die vraag: vanwaar die drukdoenerij? Ze vergroot zich tot de algemeenheid, waar al die drukte voor nodig is. Wat win je er eigenlijk bij? Wat als je er niet bij bent? Dient die drukte wel ergens voor? Niet alleen mijn drukte, maar zelfs de drukte in het algemeen. Leidt ze ons niet te veel af, maakt ze zelfs vragen over wat waardevol is onmogelijk?
De beperkingen bieden ook hier mogelijkheden. Soms val ik opgejaagd in een stoel na een drukke dag en welt het verlangen op om even helemaal niets te hoeven, geen verplichtingen, geen verwachtingen: zelfs even helemaal niets zijn, alles vergeten en vergeven. Het is zelfs prettig om je even in dat verlangen mee te laten slepen. Natuurlijk ga je toch weer aan de gang, want de cirkel is moeilijk te doorbreken. Ouder worden wil daarbij wel helpen, gewoon omdat het niet anders kan. Dus heb ik er een gewoonte van gemaakt pad om op gezette tijden niets te doen: doelloze wandelingen, op een bank langs het neerzitten en voor me uit staren: even niets, maar ondertussen even doelloos de gedachten laten dwalen door de omringende natuur en tot me door laten dringen hoe prettig dat is. Zit ik nou achter de geraniums? Nou, dan maar, het zit wel lekker, op mijn manier dan, moet ik zeggen.
Er worden allerlei zelfhulptherapieën aangeboden om rust te scheppen in je leven. Vaak moest ik mezelf ervan overtuigen hoe goed die zouden zijn. Ik heb er ook wel baat bij gehad, maar het ouder worden heeft geholpen, omdat het lichaam zelf de grootste overtuigingskracht bleek te hebben. En zo werd duidelijk dat niets-doen, dat rust, zelfs traagheid een waarde in zichzelf was. Dat is niet alleen omdat werken nu eenmaal rusten nodig heeft, maar omdat dat rusten zelf een mens dichter bij zijn eigen wezen en zijn eigen werken brengt. Er is de uitdrukking, dat iets “rust in zichzelf”: rusten is steunen, een stevige basis hebben, waarop je met vertrouwen je leven kunt opbouwen. Een mens heeft rust nodig, niet alleen om uit te rusten, maar om zijn innerlijke waarde te doorvoelen. Daar kan ouder worden bij helpen.
Frans Frijns
Oktober 2019