Onlangs zei ik tegen mijn vrouw: “Annette, we zijn al zo lang bij elkaar. Wat kan ik nu nog voor je doen om je mijn liefde te tonen? Ik zou naar het einde van wereld voor je willen gaan.”
Ze antwoordde: “Doen, Hein, doen.”
“En wat kan ik daar dan voor je doen?”
Zij: “Er blijven.”
Tezamen met de woorden ‘god’ en ‘geluk’ en nog een paar andere is het woord ‘liefde’ een van de meest besmette woorden in onze taal.
Tenminste zo zat ik dat te bedenken, toen ik weer eens geen antwoord wist op de vraag ‘wat is dat, liefde?’
Door de jaren heen ben ik overgoten met liefde: op televisie, in de kroeg, in de literatuur, in de krant, op school en in wijze, bevlogen artikelen in tijdschriften. Al die informatie ten spijt ben ik momenteel van mening een tamelijk grote helderheid te hebben gekregen. Naarmate die helderheid toeneemt, weet ik echter steeds minder raad met de invulling ervan.
Liefde is net zoals de meeste waarden een industrie geworden, in de kerk zowel als op de markt.
Je hebt een zeer uitgebreide seksindustrie die onder de wimpel ‘liefde’ goede zaken doet.
Je hebt de liefdadigheidsindustrie, die onder de vlag ‘liefde’ misschien nog betere zaken doet. Je had de religieuze missie-industrie die in het verleden met ‘liefde’ ook goede zaken deed, gezien de miljoenensaldo’s van missionerende orden in het verleden. Je hebt de huwelijksindustrie die alles legaal maakt en een bepaalde status verleent binnen het belastingstelsel. En elke variant heeft zo zijn eigen normen en waarden.
Kortom: de chaos is bijna niet meer te overzien.
Wat een ellende!
Hoe helderder ik word in dit onderwerp, hoe minder ik een uitweg zie in het normen-en-waardenstelsel ervan.
Toch wil ik niet zomaar afdruipen zonder enige notities in de marge te hebben geplaatst, die misschien het overwegen waard zijn.
Een daarvan betreft de huwelijksindustrie.
Aan de Rutgers Universiteit van New York heeft de hoogleraar antropologie Helen Fisher vijftien jaar lang in 62 landen onderzoek gedaan naar de genetische bagage van vrouwen. Ze heeft vastgesteld dat deze genen de ‘liefdesrelaties’ van vrouwen na vier jaar stilzetten. Na een vaste relatie van vier jaar zeggen de genen van de vrouw: “Basta, zo is het welletjes geweest. Zoek een andere vader voor je toekomstig kroost.” Een langere relatie met dezelfde partner zal seksueel, op z’n best, moeizamer verlopen. Men groeit ofwel uit mekaar, zoals dat heet, ofwel de relatie wordt gewoon een vriendschapsrelatie. Wat eerder een spontane verliefdheids(en dus hormonen)kwestie was, wordt dan een kwestie van wederzijdse genegenheid ofwel van huwelijkse ‘plichten’. In verband hiermee zou het interessant zijn eens te onderzoeken door wie de meeste echtscheidingen worden aangevraagd.
Wat de zoogdieren betreft: er bestaat geen zoogdier dat het langer dan vier jaar uithoudt met dezelfde partner. Aldus Fisher. “Ja, maar zwanen blijven toch een leven lang elkanders partners?” merkte iemand van ons kleine gezelschap op. Een slimmerik onder ons die dat hoorde, zei: “Ja, maar zwanen zijn geen zoogdieren.”
In alle geval, wat een ellende betekent bovenstaand gegeven voor de geldende normen en waarden.
Geen wonder dat Fisher, net zoals Darwin vroeger, duchtig om de oren wordt geslagen vanuit bepaalde hoeken. Arme vrouw. Waarom eigenlijk? Zij kan er toch ook niets aan doen?
Ik heb mezelf ten slotte getroost met de observatie dat een seksrelatie iets anders is dan een reële vriendschapsrelatie en dat als er werkelijk sprake is van vriendschap, deze doorgaans toch wel bestendig is. Alleen moet daarbij aangetekend worden dat dit niet ligt aan onze genen, aan onze natuur, maar aan onze cultuur; met andere woorden… juist amigo, aan de normen en waarden die we erop na houden.
Nietzsche moet eens gezegd hebben dat niet het gebrek aan liefde ongelukkige huwelijken maakt, maar het gebrek aan vriendschap; en dat een goed huwelijk berust op een talent voor vriendschap.
Ik wil dit stukje besluiten met een van alle emotie ontdane en daarom wellicht meer waardevolle omschrijving, niet van liefde en vriendschap, niet van wat die doen, maar van wat ze niet doen. Ze komt van een ‘ouwe jongen’ (Lao Tzu) uit China, die in de Tao Teh King zegt: “Het grootste onheil is iets te willen geven aan een de ander wat deze niet wenst te ontvangen, of proberen iets weg te nemen van een ander wat deze niet vrijwillig wenst te geven.” Een goede basis voor liefde en vriendschap, zou ik zo denken. Niet van verliefdheid, want dat is een hormonenkwestie die snel over gaat.
Iemand vroeg me: “Zijn de druiven zuur?”
Ik antwoordde: “Niet, als ze goed gerijpt zijn in de zon.”
–.–
Ontleend aan: Hein Thijssen| Laatste knipoog van een hoogbejaarde
ISBN: 978-90-6665-858-5 / Uitgeverij SWP