Dienaar
De koning van Samara in Afrika was een trotse man, gevreesd door al zijn onderdanen. Op een dag toen hij in zijn lemen paleis zat, omgeven door zijn dienaren en onder het oog van een menigte van mensen die was komen kijken, werd hij plotseling bevangen door een vlaag van grootheidswaanzin en riep hij uit dat hij de heer van de wereld was en dat alle mensen zijn dienaren waren.
‘U zit ernaast!’ zei een schriele stem. ‘Alle mensen zijn dienaren van elkaar.’
Een dodelijke stilte volgde. Het bloed leek te bevriezen in de aderen van de aanwezigen. Toen ontstak de koning in woede.
‘Wie zei dat?’ vroeg hij, terwijl hij oprees uit zijn troon. ‘Wie durft te beweren dat ik een dienaar ben?’
‘Ik!’ zei een stem in de menigte, die uiteen week om een oude man met wit haar door te laten, die zwaar op een stok leunde.
‘Wie ben jij?’ vroeg de koning.
‘Ik ben Boubakar,’ zei de man. ‘In ons dorp is geen water en ik ben gekomen om u te vragen of er een put geslagen kan worden.’
‘Dus jij bent een bedelaar!’ riep de koning uit. ‘En jij hebt de brutaliteit om mij een dienaar te noemen?!’
‘Wij zijn allemaal dienaars van elkaar,’ zei Boubakar, zonder een spoor van angst. ‘En ik zal u dat bewijzen voor de avond invalt.’
‘Moet je doen!’ zei de koning. ‘Ik kan haast niet wachten. Als het je lukt, zal ik niet een, maar wel drie putten laten slaan. Maar als het je niet lukt kost het je de kop.’
‘In ons dorp,’ zei de man, ‘raken we, als we een uitdaging aannemen, de voeten van de ander aan. Laat me uw voeten aanraken, wilt u even mijn stok vasthouden?’
De koning nam de stok aan. De oude man boog voorover en raakte de voeten van de koning aan.
‘Mag ik m’n stok weer terug?’ vroeg hij terwijl hij weer opstond. De koning gaf hem de stok weer terug.
‘Wilt u nog meer bewijs?’ vroeg hij.
‘Bewijs?’ vroeg de koning getergd.
‘U hield mijn stok vast toen ik het u vroeg en u gaf hem terug toen ik dat vroeg,’ zei de grijsaard. ‘Zoals ik al zei, alle goede mensen zijn dienaren van elkaar.’
De koning was zo onder de indruk van de slimheid en de moed van Boubakar dat hij niet alleen putten liet slaan in diens dorp, maar hem ook aanstelde als zijn adviseur.
Gebed
Een zeekapitein in ruste bracht met zijn zeilschip mensen tijdens dagtochtjes naar de Shetland Eilanden. Op een dag had hij allemaal jonge mensen aan boord. Ze lachten de oude kapitein uit toen hij vlak voor de afvaart een gebed uitsprak. Het was immers een prachtige dag met een strak blauwe lucht en een kalme zee. Maar ze waren nog niet zo lang onderweg of er stak plotseling een stevige storm op. De boot begon gevaarlijk te stampen en het water golfde over het dek. De passagiers stonden doodsangsten uit en vroegen de schipper of hij met hen mee wilde bidden om hun veiligheid.
Maar de schipper antwoordde: ‘Ik spreek mijn gebeden uit als het rustig is. Als de zee ruw is, gaat al mijn aandacht naar mijn schip.’
Geheim
Een directeur stak voortdurend de loftrompet over zijn secretaresse. Ze was uiterst efficiënt en voorkomend, vriendelijk en zorgvuldig. Een vriend van hem hoorde dat een paar keer aan en wilde er het zijne van weten. Toen hij op een dag op het kantoor van de directeur was, vroeg hij aan de secretaresse: ‘Jouw baas geeft altijd hoog van je op. Je bent voor hem de meest efficiënte, vriendelijke en zorgvuldige secretaresse die er is. Wat is jouw geheim?’
‘Dat is niet mijn geheim,’ antwoordde de secretaresse, ‘het is zijn geheim!’
‘Hoezo?’ vroeg de man verbaasd.
Haar antwoord was: ‘Altijd als ik iets voor hem gedaan heb, laat hij merken dat hij het gezien heeft en het op prijs stelt. Zelfs bij de kleinste details. Dat zorgt ervoor dat ik als vanzelf alles geef om mijn werk goed te doen.’
Glimlach
De sultan van Arabia was een grote fan van moellah Nasrudin en nam hem vaak mee op reis. Eens naderde de karavaan van de sultan een klein en onbeduidend plaatsje in de woestijn. De sultan zei tegen de moellah: ‘Ik ben benieuwd of de mensen in dat kleine plaatsje mij herkennen. Laten we de karavaan hier laten en te voet het plaatsje ingaan, dan zien we vanzelf of ze mij herkennen.’
Ze stapten van hun rijdieren af en liepen door de hoofdstraat van het dorp. Tot stomme verbazing van de sultan groetten alle mensen moellah Nasrudin, terwijl ze aan hem geen aandacht besteedden. Geërgerd zei hij: ‘Ik zie dat de mensen jou allemaal kennen, maar mij niet, hoe kan dat, ben jij hier soms eerder geweest?’
‘Ze kennen noch mij, noch u, hoogheid’, antwoordde de moellah.
‘Maar waarom glimlachen ze dan allemaal naar jou en niet naar mij?’ riep de sultan verbaasd uit.
‘Omdat ik naar hen glimlach,’ antwoordde Nasrudin met een brede grijns.
Gouverneur
Gouverneur Mark de Witt en zijn vrouw reden op een dag over het platteland van Texas om wat te kletsen en te ontspannen. Ze kwamen in de buurt waar mevrouw De Witt was opgegroeid. Toen ze een tankstation binnenreden om de tank bij te vullen en de olie te controleren, merkte Mark dat zijn vrouw wat nerveus was. Hij zei niets, maar toen de pompbediende op hun auto afliep, kreeg Mark door wat er aan de hand was. Zowel de pompbediende als zijn vrouw keken zeer verrast toen ze elkaar zagen en ze gedroegen zich zo onhandig als past bij mensen die in het verleden een verhouding hebben gehad. De gouverneur deed alsof hij het allemaal niet doorhad. Ze rekenden af en vervolgden hun weg.
Het was akelig stil in de auto. Kilometers lang viel er geen woord en mevrouw De Witt staarde voortdurend uit het raam. Mark had met haar te doen en maakte het haar niet moeilijk. Na ruim een uur zei hij: ‘Lieverd, ik kon het niet helpen dat ik zag hoe de pompbediende en jij naar elkaar keken. Jullie hebben iets met elkaar gehad, toch?
‘Dat klopt,’ zei ze rustig.
‘Je dacht vast na over hoe verschillend jullie levens verlopen zijn. Want als je met hem getrouwd was, dan was je nu de vrouw van een pompbediende geweest, in plaats van mijn vrouw, toch?’ zei hij.
‘Nou nee, om eerlijk te zijn, bedacht ik dat hij dan nu gouverneur zou zijn,’ was haar reactie.
Herberg
Een beroemde religieuze leraar kwam bij de voordeur van het paleis van de koning. Geen enkele wacht probeerde hem tegen te houden toen hij naar binnen ging en de zaal binnenliep waar de koning op zijn troon zat.
‘Wat wil je?’ vroeg de koning, die de bezoeker direct herkende.
‘Ik zou graag een slaapplaats willen hebben in deze herberg,’ antwoordde de leraar.
‘Maar dit is geen herberg, dit is mijn paleis!’
‘Mag ik vragen, wie vóór u eigenaar was van dit paleis?’
‘Mijn vader, maar hij is overleden.’
‘En wie bezat het vóór hem?’
‘Mijn grootvader, maar ook hij leeft niet meer.’
‘En van deze plaats, waar mensen korte tijd wonen en dan weer weggaan, hoorde ik u nu zeggen dat dit géén herberg is?’
Imitatie
De president nodigde een keer een paar vrienden uit zijn geboortedorp uit om met hem te dineren in het Witte Huis. Ze waren zeer vereerd, maar zagen er ook wel een beetje tegenop, omdat ze niet goed wisten of ze de tafelmanieren wel beheersten. Van tevoren spraken ze af dat ze goed zouden kijken naar hoe de president het deed en dat ze dat precies zouden nadoen. Per slot van rekening zou het wel zo beleefd zijn om pas iets te eten of te drinken nadat de president de eerste hap genomen had.
Het ging tijdens de maaltijd dan ook prima. Steeds wachtten ze tot de president een slok of hap genomen had, zodat ze precies wisten welk glas en welk bestek ze moesten gebruiken. Tot het moment waarop de koffie werd geserveerd. De president goot een beetje koffie op zijn schoteltje. Zij deden hetzelfde. Hij deed er een beetje suiker en melk bij. Dus deden de gasten dat ook. Toen boog de president zich voorover en zette het schoteltje op de grond voor de kat.
Juiste maat
Jaren geleden kwam een ruiter langs een groepje soldaten dat vergeefs probeerde een enorme boomstam te verplaatsen. De korporaal stond naast de worstelende mannen. De ruiter vroeg aan de korporaal waarom hij niet meehielp. De korporaal antwoordde: ‘Ik ben de korporaal, ik geef orders.’
De ruiter sprong van zijn paard, liep op de mannen af en begon hen te helpen en met zijn hulp lukte het om de boomstam te verplaatsen. Die ruiter was George Washington, opperbevelhebber van de strijdkrachten. Rustig steeg hij weer op zijn paard, reed op de korporaal af en zei: ‘De volgende keer dat jouw mannen hulp vragen, laat dan de opperbevelhebber halen!’
Toen diezelfde George Washington in de buurt van Washington reed met een groep vrienden, sprongen ze over een muurtje. Een hengst schopte een aantal stenen los. ‘Die kunnen we maar beter even terugleggen,’ suggereerde de generaal.
‘Ach, laat die boer dat zelf doen!’ antwoordden zijn vrienden.
Maar na de paardrijdtocht stuurde Washington zijn paard terug naar diezelfde plek. Hij stapte af bij het muurtje en legde de stenen zorgvuldig terug.
‘Oh generaal,’ zei een van zijn vrienden, ‘u bent toch veel te groot voor zoiets?’
‘Integendeel,’ antwoordde Washington, ‘ik heb hiervoor precies de juist maat.’
Kannibalen
Een groot bedrijf huurde een aantal kannibalen in, omdat er geen ander personeel beschikbaar was. ‘Jullie maken nu deel uit van het team’, zei de personeelsmanager. ‘We behandelen jullie als ieder ander, je kunt gewoon naar de kantine voor je lunch, maar wil je alsjeblieft niemand van het overige personeel opeten?!’
De kannibalen beloofden dat ze dat niet zouden doen. Na een paar weken zei de directeur tegen de kannibalen: ‘Jullie werken erg hard en ik ben tevreden over jullie. Maar, een van onze secretaresses is verdwenen. Weet iemand van jullie wat er met haar is gebeurd?’
Niemand wist er iets van.
Toen de directeur weg was zei de oudste van de kannibalen boos tegen zijn collega’s: ‘Voor de draad ermee, welke idioot heeft die secretaresse opgegeten?’
Iemand stak aarzelend zijn hand op.
‘Stommeling!’ zei hij. ‘Wekenlang hebben we managers opgegeten zonder dat iemand het merkte, maar waarom moest jij nou zo nodig een belangrijk iemand opeten…?’
Thee
Een keizer vraagt aan een vooraanstaand zenmonnik hoe hij verder kan komen in zijn leven. De monnik luistert beleefd naar het verhaal en de vragen van de keizer. Dan vraagt hij of de keizer een kopje thee wil. De monnik schenkt in en ook als het kopje allang vol is, blijft hij doorschenken.
De keizer ziet het aan, maar kan zich uiteindelijk niet inhouden. Hij roept: ‘Wat doet u nou, ziet u niet dat het kopje allang vol is…?!’
‘Precies,’ zegt de monnik, ‘zo is het ook met u. U bent al helemaal vol van uw eigen ideeën en opvattingen. En u vraagt aan mij daar nog wat aan toe te voegen? Maakt u eerst uw kopje maar eens leeg, dan kan er opnieuw wat in geschonken worden.’
Kijk voor alle afleveringen op dit overzicht