Daar zijn (geen) woorden voor: Ruim honderd verhalen over leven en sterven (2)

Ballonnenman

Een vader nam zijn zoontje mee naar een winkel. Het jongetje liep
van z’n vader weg en vond een standbeeld van een man, gemaakt van
ballonnen. Hij keek er een poosje naar, haalde toen met zijn vuist uit
en trof de ballonnenman zo hard als hij kon. De man viel achterover en sprong direct weer overeind. De jongen begreep er niets van, stond
een poosje te kijken en sloeg hem nog een keer zo hard als hij kon, en nog een keer. Steeds weer viel de man achterover en stond direct weer
overeind. De vader van het jongetje kwam om de hoek kijken en zag dat zijn zoon de ballonnenman sloeg.

Hij vroeg hem: ‘Waarom denk je dat hij weer overeind komt als je hem tegen de grond slaat?’

De jongen dacht een poosje na en zei toen: ‘Ik denk dat het is omdat hij van binnen weer opstaat.’

 

 


 

Bloemen

Een man stopte bij een bloemenwinkel om bloemen te bestellen en die te laten bezorgen bij zijn moeder die tweehonderd kilometer verderop woonde. Toen hij uitstapte zag hij een klein meisje op het trottoir dat zat te snikken. Hij vroeg wat er aan de hand was en zij antwoordde: ‘Ik wilde een rode roos kopen voor mijn moeder, maar ik heb maar 70 cent en ze kosten 2 euro.’

De man glimlachte en zei: ‘Kom mee, dan koop ik een roos voor je.’

Hij kocht een roos voor het meisje en bestelde bloemen voor zijn moeder via de bloemenlijn. Toen ze naar buiten liepen zei hij : ‘Zal ik je even brengen?’

‘Oh, als u me naar mijn moeder wilt brengen, graag,’ zei het meisje.

Ze wees hem de weg naar… het kerkhof, waar ze de roos op een vers gedolven graf legde. De man keerde terug naar de winkel, bestelde de bloemen af, kocht een boeket en reed de tweehonderd kilometer naar zijn moeder.

 

 


 

Boom en fluit

Er was eens een boom. Die boom was geplant door een onbekende, ergens aan een waterkant. De boom groeide daar breeduit. Hij was wijdvertakt en droeg de bulderende stem van de wind en de zachtheid van de avondbries. In de winter was het leven leeg en kaal. Zwiepend op de harde wind met zijn twijgen als veelkleurige vuisten vol nieuwe beloften stond hij te wachten tot het lente werd.

Ga je gang, knipoogde de voorjaarszon. En dan kwam de boom weer langzamerhand toe aan zijn oude groene uitbundigheid. Zijn takken liepen uit en de bloesem van ingehouden leven ontpopte zich. Als de zomer kwam, maakte hij een donkere hand gevuld met schaduw, onbetaalbaar voor iedereen. Soms vormde hij een paraplu tegen de kletterende regen.

Zo leefde de boom met al zijn takken jaar in jaar uit. Zijn kracht verbergend en ontplooiend, op en neer in het ritme van de seizoenen.

Op een dag kwam een man gewapend met een mes en de takken hielden van louter schrik hun ruisen in. Er leek geen ontkomen aan. De man sneed de mooiste tak af en nam hem mee, een verloren tak, voorgoed uit de stam en uit het leven weggesneden. Weggevallen uit de schaduw van vele, onopvallend en straks natuurlijk vergeten. Want wat betekent een tak voor een boom? Drie dagen later kwam de man weer terug en de boom stond windstil van doodsangst. Welke tak zou vandaag het ruwe lot treffen?

Maar kijk, de man ging aan de wortel van de boom zitten en blies op de
afgesneden tak die hij ‘fluit’ noemde. Hij speelde een lied en de boom hield zijn adem in. ‘Horen jullie mij?’ zong de tak, ‘ik leef, meer dan ooit, ik leef, ik fluit, ik zing.’

 

 

 


Brandweerman

Een moeder van 26 staarde naar haar zoontje dat het aan het verliezen was van de leukemie. Ze was verdrietig en tegelijkertijd strijdlustig. Ze wist dat haar zoontje zou overlijden. Maar ze wilde nog iets belangrijks voor hem betekenen. Een van zijn dromen laten uitkomen. Ze greep zijn hand vast en vroeg: ‘Yorben, wat had je later willen worden? Heb je een droomwens?’

Hij antwoordde zachtjes: ‘Mama, ik wilde altijd brandweerman worden als ik groot ben.’

Zijn moeder glimlachte en zei: ‘Ik zal eens kijken of we iets van die droomwens uit kunnen laten komen.’

Ze ging naar de plaatselijke brandweer en sprak met brandweercommandant Bob. Een man met een hart zo groot als een ladderwagen. Ze legde de situatie van haar zoontje uit en vroeg of het mogelijk was dat haar zes jaar oude zoontje een ritje zou maken rond het ziekenhuis in een brandweerauto.

Bob zei: ‘Als hij woensdagmorgen om zeven uur klaarstaat, maken we hem erebrandweerman van de dag. We nemen hem mee naar de brandweerkazerne, hij eet met ons en gaat mee als we uitrukken. Geef me zijn maten en hij krijgt een echt uniform, met helm en rubber laarzen.’

Drie dagen later haalde Bob Yorben op, stak hem in het uniform en bracht hem naar de wachtende ladderwagen die hem naar de kazerne reed. Hij was in de zevende hemel. Hij mocht mee met verschillende brandweerauto’s. Er werden zelfs opnamen gemaakt voor de lokale televisiezender. Zijn droom werd echt werkelijkheid en de liefde en aandacht op die dag raakten hem zo diep dat hij het drie maanden langer volhield dan zijn artsen voor mogelijk hielden.

Op een avond ging hij plotseling hard achteruit. De hoofdzuster belde Yorbens moeder. Toen dacht ze aan de dag dat Yorben erebrandweerman was geweest. Ze belde de brandweercommandant en vroeg of hij een brandweerman in uniform kon sturen om erbij te zijn als Yorben zou overlijden.

‘We komen eraan,’ zei Bob, ‘over vijf minuten zijn we er. Wil je zodra je de sirene hoort en de zwaailichten ziet, laten omroepen dat er geen brand is, maar dat de brandweer nog een keer zijn erebrandweerman wil zien? En wil je het raam van zijn kamer opendoen?’

Vijf minuten later arriveerde een ladderwagen bij het ziekenhuis, schoof zijn enorme ladder uit en even later stapten zes brandweerlieden door het raam Yorbens kamer binnen. Met toestemming van zijn moeder omhelsde Bob het joch, en hield hem een poosje dicht tegen zich aan. Met zijn laatste adem vroeg Yorben aan de commandant: ‘Chef, ben ik nu een echte brandweerman?’

‘En of je dat bent, Yorben!’ was het antwoord.

Yorben glimlachte en sloot zijn ogen voor de laatste keer.

 

 

 


Kus

Twee mensen leefden gelukkig met elkaar samen. Ze waren tevreden met wat ze hadden en met elkaar deelden. Hun liefde groeide met de jaren dat ze samenleefden. Niemand kon hun liefde verstoren. Op een dag lazen ze in een oud boek dat er ergens, ver weg, misschien aan het andere einde van de wereld, een plaats was waar eindeloos geluk heerste. Volgens het boek was het een plek waar de hemel de aarde kuste. Ze besloten om die plek te gaan zoeken.

De weg was lang en vol ontberingen. Na verloop van tijd wisten ze niet eens meer hoelang ze al onderweg waren, maar van opgeven wilden ze niet weten. Bijna aan het einde van hun krachten bereikten ze een deur, zoals in het boek beschreven was. Achter deze deur zou zich het grote geluk bevinden, het doel van hun lange zoektocht.

Hoe zou die plek eruitzien, waar de hemel de aarde kust? Ze klopten op de deur, hij ging vanzelf open. Ze pakten elkaar bij de hand en stapten over de drempel. En daar stonden ze, midden in hun eigen woonkamer! Nu begrepen ze het: de plaats waar de hemel de aarde kust, is de plaats waar mensen elkaar kussen. De plaats waar de hemel zich opent, is de plaats waar mensen zich voor elkaar openen. De plaats van het grote geluk, is de plaats waar mensen elkaar gelukkig maken.

 


 

Karavaanleider

In een land waarvan de oppervlakte voor de helft uit woestijn bestond, regeerde eens een trotse vorst. Hij woonde in een prachtig paleis dat omgeven was door een luisterrijke tuin.
Op een dag kwam er een karavaan aan, geleid door een man die de wetten van de woestijn én de harten van de mensen kende. Hij leidde de karavaan de tuin van het paleis binnen.

Vertoornd omdat iemand met zijn kamelen zomaar de paleistuin
binnenkwam, vroeg de vorst met boze stem aan de leider van de karavaan: ‘Zie je niet dat dit het paleis van de vorst is en niet een 
rustplaats voor karavanen?’

De man antwoordde: ‘Ach zó! Ik dacht dat dit een tijdelijke verblijfplaats voor karavanen was.’

‘Nee!’ sprak de vorst op strenge toon.

Hierop zei de man: ‘Toch ben ik ervan overtuigd dat dit een rustplaats voor karavanen is. Omdat je vader, je grootvader en al je voorvaderen die in dit paleis hebben gewoond en geregeerd hier nu niet meer zijn, heb ik het gevoel dat iedereen hier tijdelijk woont en dan verder trekt naar een andere wereld. Ook u zult op een zekere dag uw reis voortzetten. Heeft u daartoe reeds uw voorbereidingen getroffen?’

De vorst begreep de woorden van de karavaanleider. Het werd hem onmiddellijk duidelijk dat deze wereld in werkelijkheid niets anders is dan een tijdelijke verblijfplaats voor karavanen die door de woestijn trekken. De vorst deed afstand van zijn heerschappij over mensen en werd een vorst van mensenzielen.

 


 

Schoenendoos

Een man en een vrouw waren zestig jaar getrouwd. Ze hadden al die jaren alles gedeeld, alles samen besproken. Ze hadden geen geheimen voor elkaar, behalve dat de kleine oude vrouw een schoenendoos boven in haar linnenkast bewaarde waar haar man nooit naar gevraagd en nooit in gekeken had.

Al die jaren had hij niet aan die doos gedacht, totdat zijn vrouw op een dag ernstig ziek werd en de dokter zei dat ze niet zou herstellen. Omdat hij van alles wilde regelen, pakte hij de schoenendoos en bracht hem bij zijn vrouw op bed. Ze was het met hem eens dat het tijd werd dat hij wist wat erin zat. Toen hij hem openmaakte, vond hij wat haakwerk, en twee bundels bankbiljetten, samen goed voor een bedrag van € 25.000. Hij vroeg haar waar dat vandaan kwam. Ze zei: ‘Toen wij gingen trouwen, vertelde mijn grootmoeder me dat het geheim van een gelukkig huwelijk was, nooit ruzie te maken. Ze raadde me aan om elke keer als ik boos op jou zou worden, rustig te blijven en een kleedje te haken.’

De oude man schoot zo vol, dat hij moest vechten tegen zijn tranen. In de doos lagen slechts twee kleedjes. Ze was in al die jaren maar twee keer boos op hem geweest. Gevoelens van geluk overspoelden hem. ‘Schat,’ zei hij, ‘dat verklaart de twee kleedjes in de doos, maar hoe zit het met al dat geld?’

‘O,’ zei ze, ‘dat heb ik verdiend met het verkopen van de kleedjes.’

 


 

Zin

Op de slotdag van een conferentie liep de conferentieleider naar het open raam en keek naar buiten. Toen vroeg hij of iemand nog een vraag wilde stellen. Iemand vroeg hem half lachend: ‘Wat is de zin van het leven?’ Alle aanwezigen begonnen een beetje te grinniken en maakten aanstalten om op te staan. Maar de conferentieleider stak zijn hand op om stilte te vragen en zei: ‘Ik wil je vraag graag beantwoorden.’

Hij pakte zijn portemonnee uit zijn achterzak en haalde er een klein spiegeltje uit, zo groot als een geldstuk. Toen vertelde hij het volgende: ‘In de Tweede Wereldoorlog was ik een klein jochie, we waren straatarm en woonden in een klein dorpje achteraf. Op een dag vond ik de scherven van een spiegel. Een Duitse motorfiets was op die plek verongelukt. Ik probeerde alle stukjes te vinden en de spiegel in elkaar te zetten, maar dat lukte niet. Ik besloot het grootste stuk te houden. Dit stuk dus. Ik schuurde het net zolang langs een steen tot het rond was. Ik speelde ermee en raakte gefascineerd door het feit dat het spiegeltje licht kon weerkaatsen op plaatsen waar de zon nooit scheen. Ik maakte er een sport van om licht te laten schijnen op de meest ontoegankelijke plaatsen waar nooit licht kwam.

Toen ik een man werd, groeide de gedachte dat het niet alleen een kinderspel was, maar een metafoor voor wat ik kon doen met mijn leven. Ik begreep dat ik zelf niet de bron van het licht ben. Maar licht, of het nu in de vorm is van waarheid, begrip of kennis, is er gewoon, maar het schijnt pas op donkere plaatsen als ik het weerkaats. Ik ben een stukje van een grote spiegel, van wiens omvang en vorm ik geen idee heb. Maar met mijn gaven kan ik dus licht weerkaatsen in de donkere plekjes van deze wereld, in de donkere hoeken van de harten van mensen en kan ik ertoe doen in het leven van mensen. Dat is waar het wat mij betreft om gaat. Dat is de zin van mijn leven.’

 


 

Eeuwigheid

Op een mooie zomerdag werd het rond het middaguur stil in het bos. De vogels staken hun kop onder hun vleugels. Alles was in rust. Toen stak de schildvink zijn kopje omhoog en vroeg: ‘Wat is eigenlijk het leven?’

Alle vogels knipperden onthutst met hun ogen.

De roos ontvouwde juist haar knop en schoof behoedzaam het ene blaadje na het andere naar buiten. Zij sprak: ‘Het leven is een ontwikkeling.’

Minder diepzinnig was de vlinder die vrolijk van bloem tot bloem vloog, links en rechts snoepte en zei: ‘Het leven is een en al vreugde en zonneschijn.’

Beneden op de grond sleepte een mier een strohalm voort die tienmaal langer was dan zijzelf. Zij hijgde: ‘Het leven is enkel moeite en arbeid.’

Een bezige bij deed bij het terugvliegen van een honingbloem haar duit in het zakje: ‘Het leven is een afwisseling van werk en plezier.’

Waar zo wijs gesproken werd, kon de mol niet achterblijven. Hij stak zijn kop boven de grond en taterde: ‘Het leven is een strijd in het donker.’

Niet ver daarvandaan knorde een knotwilg: ‘Het leven is bukken voor een hogere macht.’

Als het niet was gaan regenen, zou er ruzie van gekomen zijn. De regen druppelde: ‘Het leven bestaat uit tranen, louter tranen,’ en droop af naar zee.

Daar woedden de golven en zwiepten tegen de rotsen en kreunden: ‘Het leven is een eeuwig worstelen om vrijheid.’

In de ijle lucht draaide een adelaar majesteitelijk zijn rondjes en jubelde: ‘Het leven! Het leven is naar de hemel streven.’

Toen het donker werd gleed een uil met geluidloze vleugelslag door de takken en kraste: ‘Leven is je kansen grijpen als anderen slapen.’

Toen werd het stil in het bos. Even later liep een jongeman over de weg naar huis. Hij kwam van een avondje uit en mompelde: ‘Het leven is altijd maar zoeken naar geluk, en dat met heel wat teleurstellingen.’

Toen het morgenrood in volle pracht oprees, verkondigde dit: ‘Zoals ik, het morgenrood, het begin ben van een komende dag, zo is het leven het aanbreken van eeuwigheid.’

 


 

 

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

*