De rivier rukte aan de randen van de bebouwde velden en spoelde hele bunders weg, ze liet schuren en huizen instorten en dobberend wegdrijven. Ze liet koeien en varkens en schapen in de val van haar modderige bruine water lopen waar ze verdronken en naar zee werden gespoeld.
Als het laat lente werd, trok de rivier zich van haar oevers terug en de zandbanken kwamen bloot. En in de zomer stroomde de rivier bovengronds helemaal niet. Er bleven dan wat poelen over waar de diepe kolken onder de hoge oever waren geweest. Het riet en de grassen begonnen weer te groeien en de wilgen trokken weer recht met het aanslibsel van de vloed in hun bovenste takken. De Salinas was een seizoensrivier. De zomerzon dreef haar onder de grond. Het was helemaal geen mooie rivier, maar het was de enige die wij hadden en daarom gingen wij er prat op – hoe gevaarlijk ze wel was in natte winters en hoe droog in een droge zomer. Je kunt over iedere zaak opscheppen, als het alles is wat je hebt. Mogelijk is het zo dat hoe minder je hebt, hoe meer het nodig is om op te scheppen.
[bron]John Steinbeck, in: Ten Oosten van Eeden