Het boek van Fik Meijer, getiteld ‘Jezus en de vijfde evangelist‘, handelt vooral over Flavius Josephus, een Joodse historicus die leefde van 37 tot het jaar 100. Meijer probeert vanuit de beschrijving van het toenmalige Jodendom door deze Joodse schrijver enig zicht te krijgen op de figuur van Jezus die volgens de traditie rond het begin van onze jaartelling daar leefde en de grondlegger van het christendom werd. De titel van het boek van Fik Meijer is zonder meer excellent en staat garant voor hoge verkoopcijfers: niet een theoloog maar een niet gelovige historicus heeft een vijfde evangelist ontdekt waarmee Jezus in een historische context wordt geplaatst. Zelfs een deel van de doornen kroon van Jezus versiert de cover van het boek. De vele geschriften uit de laatste halve eeuw vanaf Rudolf Bultmann tot C.J. den Heijer inclusief de ontdekte codices uit Qumran en Nag Hammadi verbleken daarbij. Dit is werkelijk fenomenaal.
Maar na lezing van het boek blijkt de evangelist helemaal geen evangelist maar een aanhanger van de wet van Mozes (een gelovige jood) en zowel een criticaster als een verdediger van het Joodse volk. Bovendien kom je niets te weten over een historische Jezus en bevat de beschrijving van de Sitz im Leben van de toenmalige Joden talkrijke lacunes vooral omdat Joseph Ben Mattias, de eigenlijke naam van Flavius Josephus, weinig betrouwbaar is en alom als hun verrader wordt gekenschetst.
Een evangelist is geen historicus maar een geloofsverkondiger, een syncretist die de wijsheid en de rijkdom van oude Joodse, Egyptische en Griekse mythen samenbrengt tot een nieuw geheel. Meijer weet niets van mythen. Hij benadert de mythe als een verzinsel (blz. 151). Hij lijkt erop of Jezus voor Meijer óf historisch is óf een verzinsel. Hij is vermoedelijk niet bekend met de mythedeskundige Joseph Campbell die schrijft dat waar de mythe wordt geïnterpreteerd als geschiedschrijving deze wordt gedood; het wordt dan eenvoudig om de mythe als een verzinsel of als onzin terzijde te schuiven. Een mythe herinnert aan het verleden, maar gaat vooral over het heden. Daar legt een evangelist getuigenis van af. Terwijl een historicus zich in het verleden verdiept. Mythologie is meer verwant met poëzie waar de allegorie van belang is. Zo schrijft Meijer dat er ‘weinig mensen zullen zijn die Jezus niet associëren met Nazaret. Zo wordt hij altijd genoemd: Jezus van Nazaret.’ (blz. 166) Dat komt natuurlijk doordat de evangeliën vooral als geschiedschrijving werden gezien. Maar Jezus is een Nazoreeër, afgeleid van netser dat telg van Jesse betekent. Prof. Luttikhuizen uit Groningen schreef vijftien jaar geleden al dat de verbinding met Nazaret vermoedelijk een latere volks-etymologische verklaring is. Waarschijnlijk heeft de plaats Nazaret de eerste drie eeuwen helemaal niet bestaan. ‘Nazoreeërs’ werden vooral in Alexandrië als een oudere benaming voor ‘Joodse christenen’ gezien.
Meijer leest de mythologie van de blijde boodschap als historie en zegt vervolgens dat evangelisten zoals Lucas slechte historici zijn (blz. 167). Niet alleen Jezus maar ook Zarathoestra, Dionysius, Horus en Mithras zijn op 25 december geboren, de winterzonnewende waar de geboorte van het licht wordt gevierd. Het zijn bovendien altijd wonderlijke geboorten. Dat zijn geen historische feiten maar ook geen verzinsels. Dat past bij iedere held, messias en christus waarvan er velen zijn. Ze vormen voor mensen een nieuw licht dat hen inspireert en motiveert.
Er bestaan aanwijzingen dat de evangeliën hun oorsprong vinden in de Egyptische, Joodse en Griekse mysteriën waar ingewijden zich identificeren met het leven van hun goddelijke held, hun inspanning, hun lijden en hun overwinning. Doordat ingewijden de heldendaden en hun doodsangst overleefden (en dat daarna een heilige maaltijd vierden) leerden ze beter te leven en te sterven. Ze verwierven een sjamanistische kracht en wijsheid. Mythologische scripts over Mozes, Dionysos, Horus, Mithras, Caesar en Joshua of Jezus kunnen zijn uitgegroeid zijn tot evangeliën. Tom Harpur vermeldt dat er vanuit de piramideteksten wel 180 overeenkomsten bestaan tussen Horus en de Jezus in de evangeliën. Horus is bijvoorbeeld gedoopt in de rivier Eridanus door Anup die later werd onthoofd, hetgeen gelijkenis vertoont met de doop van Jezus in de Jordaan door Johannes, die later werd onthoofd. Carotta vermeldt weer overeenkomsten tussen Julius Caesar, die ook christus werd genoemd, en Jezus (J.C.). Enzovoorts. Het gaat hier niet om historie maar om wijsheid van de allegorie van de mythe die toentertijd belangrijker was dan geschiedschrijving.
Flavius Josephus kwam uit een hoge priesterlijke familie en was dus nauw verwant met de kennis en kunde van de schriftgeleerden. Hij was vermoedelijk niet op de hoogte van de Joodse en Egyptische mysteriën die in Alexandrië hoogtij vierden en soms op gespannen voet stonden met de joodse orthodoxie. Volgens Prof. Quispel leefden er toentertijd in Egypte meer Joden dan in Palestina. Alexandrië bestond voor bijna de helft uit gehelleniseerde Joden. Het is dan ook wel een vreemde kunstgreep van Fik Meijer om een orthodoxe Jood als Flavius, die Romeins staatburger was en niets maar dan ook niets met mysteriën en christendom te maken had, als evangelist op te voeren en bovendien de indruk te wekken dat zijn geschriften een evangelie zouden vormen. Flavius Josephus was een historicus, misschien niet zo’n goede als Fik Meijer, maar beide historici hebben weinig begrepen van de mysteriën van het bestaan, van de ervaringen van pijn en lijden die via een flow zijn te overwinnen tot wat de Grieken een epoptheia noemden, een verlichting, een wijsheid en een bevrijding waar in oorsprong de evangeliën over gaan.
Piet Winkelaar
november 2015
Mooi op een rijtje gezet, de ‘mythologica’ waarin het geheim van het leven wordt verkend en doorgegeven is een andere dan de ‘pseudologica’ van ‘letterlijkheid’ en ‘echt gebeurd’. Het zou overigens mooi zijn als er groepen waren waarin de waarden van deze mythen zouden kunnen worden verkend en geactualiseerd in ‘de derde levensfase’. Veel waardering verder voor de bijdragen van Piet Winkelaar.
‘Er is iets absoluuts, iets heiligs in de simpele vraag wat er werkelijk gebeurd is.’ Dit leitmotiv voor mijn onderzoek naar het ontstaan van het Christendom heb ik gehaald bij de Nederlandse diplomaat Peter Van Walsum.
Het was er de evangelisten niet om te doen om uit de rijkdom van mythen uit verschillende godsdiensten een nieuwe mythe te creëren, maar om, in de vernietigende nederlaag die hun Esseense beweging geleden had tegen de Romeinen, hoop te putten uit een kleine overwinning, het feit dat een van hun leiders zijn executie aan het kruis had overleefd. Dit alles gebeurde niet onder Pontius Pilatus maar onder Vespasianus en Titus, die de bevelhebbers waren van de Romeinse troepen in de oorlog tegen de Joden. De Jezus van de evangeliën is Jezus zoon van Saphat die door Josephus beschreven wordt. Spijtig dat het zo prozaïsch klinkt, maar ik denk op basis van talloze aanwijzingen dat dit de kern is van wat er ‘werkelijk gebeurd is’. De chronologische fraude is voor rekening van Marcus, de eerste evangelist.
En nog dit: in mijn ogen is Josephus een groot historicus, één van de allergrootste.