De maatschappij zit te wachten op zestigplussers.
Vergeleken met vroeger worden we ouder. In het tijdbestek van nog geen honderd jaar is de gemiddelde leeftijd in ons land met bijna vijfentwintig jaar gestegen. Onze ouders en grootouders zeiden nog wel eens: het leven begint bij veertig. Ze bedoelden dat er dan een zekere wijsheid ontstond waar men het leven tegen een andere horizon plaatste, waar men zichzelf minder belangrijk ging vinden en veel dingen relativeerde. Dat is nu veranderd. Het leven begint bij zestig, maar dat heet nu dat je bent uitgeteld. De jongere generatie heeft die zestigers niet meer nodig. Ze lopen hen voor de voeten, nemen hun plaatsen in op de arbeidsmarkt waar veel werkloosheid bestaat, terwijl die zestigers zelf de banen claimen, op hun ervaring wijzen en beweren altijd hard gewerkt te hebben, harder dan die twintigers, dertigers en veertigers. Soms lijkt het erop dat die ouderen nog zo bezig zijn met zichzelf en hun werk, dat er geen plaats is voor enige relativering, noch van het werk noch van zichzelf. ‘Ik voel me niet meer serieus genomen terwijl ik ervaring en deskundigheid heb, ik word te duur, ik kan het tempo en dat jachtige gedoe niet meer bijhouden, ik moet niet laten knibbelen aan mijn pensioen.’ Er komt heel veel ‘ik’ bij kijken. Het is alsof het leven nog niet echt is begonnen, alsof ze nog geen tijd hebben gehad zich van de dingen bewust te worden, van het panta rei, de in- en uitademing van het bestaan, het oppakken en weer loslaten, mortaliteit en nataliteit, de twee danspassen van leven en dood die beweging en verandering tot stand brengen en niets hetzelfde laten.
Sinds de oude Drees de AOW invoerde zijn de mensen hier gemiddeld tien jaar ouder geworden. De pensioenleeftijd zou dus eigenlijk met tien jaar omhoog moeten gaan, van 65 naar 75. Maar men krakeelt over een verhoging van één jaar, terwijl in de nabije toekomst de leeftijd van 80 jaar een juister criterium zou zijn. Wetenschappers houden ons immers voor dat de komende generaties gemiddeld 90 of 100 jaar worden. We lopen minstens vijftig jaar achter de ontwikkelingen aan. Misschien nog wel veel meer als je ziet dat men bij het bereiken van de vijftigjarige leeftijd naar Abraham verwijst die als een stokoude figuur uit prehistorische tijden wordt afgeschilderd. Toentertijd zat het leven er op, werd je in een stoel gezet en hoefde je niets meer te doen. Het dorp liep uit om het levende wonder te eren en met loftuitingen te overladen. Menigeen is die tijd blijven steken. Het werkzame leven is voorbij als je vijftig wordt. De stoel staat klaar, je hoeft niets meer te doen. De wensen van de vijftigplusser dienen te worden gerespecteerd. Men dient korting te krijgen bij evenementen, in zwembaden en bibliotheken, bij reizen en vakanties.
Ik weet het, gewoontes veranderen uiterst langzaam en vaak zijn opvattingen en overtuigingen daaraan gelieerd. Toch heb ik de indruk dat de veertigers van vroeger wijzer waren dan de zestigers van nu. Misschien komt dat omdat ze oorlogen hadden meegemaakt, hongersnood, pijn hadden geleden en de dood dagelijks om zich heen gezien. De kindersterfte nam pas aan het begin van de twintigste eeuw af. Misschien dat ze daardoor oud en wijs waren geworden. Wij hebben lijden en dood verdrongen, voor elk pijntje slikken we een pil. Ouder worden noemen we een ziekte, zoals Rudi Westenbroek in zijn boek ‘Ouder worden zonder het te zijn’ beweert. Leven is ouder worden en dat begint al vroeg. Het is alsof we leven een ziekte gaan noemen. Waar is de wijsheid gebleven van de oudere mensen van vroegere generaties? Waar moeten jongeren die nu zoeken?
Als zestigplusser voel ik mij verantwoordelijk, mede verantwoordelijk voor wat er in de maatschappij gebeurt, voor het gebrek aan solidariteit met de vele jonge werklozen, de langs de kant staande migranten, voor het gebrek aan relativeren van de eigen rijkdom en armoede. We zijn vergeten de grandeur van de weerloosheid, de gebrekkigheid en de pijn van het ouder wordende leven te tonen en hebben meegedaan met het klagen en zeuren over wat we niet hebben, in plaats van naar de oogst van onze ervaringen te kijken en te weten dat we een taak hebben de wijsheid daarvan de maatschappij voor te houden. Meer dan ooit heeft de maatschappij zestigplussers nodig die niet opgaan in de dagelijkse wederwaardigheden en de waan van de dag en mensen perspectieven aanreiken van levensmoed en doorzettingsvermogen en wijzen op de mogelijkheden van samenhang, eenheid, kunst en extase die ons tijdelijke bestaan kleur geven. Meer dan anderen weten we: altijd duurt alles maar even en: de werkelijkheid is anders dan we denken.
Piet Winkelaar