De oorlog heeft mij de betrekkelijkheid geleerd van al het aardse

interview met Kardinaal Ad Simonis

 

Dat het menselijk bestaan een ernstige zaak is, dat heb ik vooral aan de oorlog overgehouden. Ik heb gemerkt wat een kwade ideologie is en wat die kan doen. Dat weet ik door de oorlog. En toen heb ik op een gegeven moment ook als jongen machteloze woede ervaren. Omdat je er niks aan kon doen. Dat je geknecht was in je vrijheid, zo heb ik dat gevoeld. Dat je niet het goede kon zeggen en doen.
Voor de oorlog had ik niet veel meegekregen van dreiging en van Hitler. Daar was ik gewoon nog te klein voor en te veel kind. Ik was er niet echt in geïnteresseerd, al hoorde je natuurlijk wel dingen. Mijn vader was erg bezorgd over de ontwikkelingen in nazi-Duitsland, dat kon ik merken. Hij sprak veel met een bevriende tandtechnicus over een dreigende oorlog. Maar toen die uitbrak, was het ook voor hen onverwacht.

Mijn laatste dag is gekomen
10 mei 1940 was een prachtige dag, een zeldzaam mooie dag. Helemaal geen dag voor een oorlog. Maar mijn vader wist al vroeg dat de oorlog was uitgebroken. Om half zeven riep hij door het huis: ‘Het is oorlog, het is oorlog.’ Ik heb daar toen heel merkwaardig op gereageerd. Je moet weten, ik had een kinderlijke voorstelling van de oorlog, namelijk van soldaten te paard die iedereen doodden met hun pieken. Dus ik dacht meteen: ‘Mijn laatste dag is gekomen, ik kom voor het oordeel.’ Nu was het in die tijd heel gebruikelijk om doordeweeks naar de kerk te gaan. Ik ging ook elke dag naar de mis van half acht. Dat deed ik toen ook. En ik ben meteen gaan biechten, want ik was bang dat ik anders niet in de hemel zou komen.

In de loop van de ochtend bleek dat mijn voorstelling toch niet uitkwam. Mijn ouders zullen me ook wel hebben gerustgesteld en hebben uitgelegd dat een oorlog heel anders gaat, dat weet ik niet meer. Wel weet ik dat de tandtechnicus weer langskwam en dat er de hele dag druk werd gepraat. De hele dag ook zag je vliegtuigen overkomen en ’s avonds werd er gevochten in de lucht. Piekende soldaten heb ik niet gezien. Ik hoorde wel op de radio van tanks en troepenverplaatsingen en dat soort dingen. Daar begon ik me toen voor te interesseren.

De machteloze woede die toen over me kwam
Na die eerste dagen ging het schoolleven gewoon door. Of gewoon, de Jozefschool waarop we zaten, werd in de loop van de oorlog bezet door de Duitsers. Toen moesten we naar De Engel, een gehucht in de buurt, bij de broeders op school. Daar fietsten we heen. Wat toen een buitengewone indruk op mij heeft gemaakt, is dat de fiets van een van mijn zusjes werd gevorderd door de Duitsers. Het was een ongelooflijk fijne fiets waar we allemaal verzot op waren. Van tijd tot tijd mocht ik hem ook gebruiken, ik voel hem nog rijden. Op een middag kwam ze huilend thuis omdat ze haar fiets niet meer had. De machteloze woede die toen over me kwam … Uit medelijden met haar, maar ook natuurlijk met mezelf.
In 1944 zou ik naar het kleinseminarie gaan om het gymnasium te volgen, naar Hageveld in Heemstede. Maar dat was bezet door de Duitsers. Toen zou ik naar West-Friesland gaan. Ook dat ging ik niet door omdat de spoorwegen staakten in september 1944. We hadden wel al een koffer vooruit gestuurd met kleren en mijn postzegelverzameling, een heel mooie verzameling. Die koffer raakte zoek, zodat ik geen kleren meer had. Die moest ik toen lenen van vriendjes. Dat vond ik niet zo erg, ik dacht zelf vooral aan mijn postzegels. Ik was dan ook ontzettend blij toen op 25 maart, het feest van Maria-Boodschap, de koffer weer was gevonden.
Vanaf september 1944 ben ik een jaar niet naar school geweest. Ja, wat deed je toen? Ik heb heel wat houtjes gehakt om het duveltje, een rotkacheltje, mee op te stoken en de kou te verdrijven. Het was die winter ontzettend koud. Maar hout was er al niet meer, dus gingen we ’s avonds naar de Keukenhof om stronken en takken te zoeken, zodat je in ieder geval iets had om te kunnen stoken. En ik ging wel met mijn vader mee op hongertochten in de Haarlemmermeer.

Ik droomde van luilekkerland
Ik zag de zorgen van mijn ouders op hun ingevallen gezichten: hoe moeten we in godsnaam onze elf kinderen te eten geven? De oorlog had ook geen week langer moeten duren, want dan waren een broertje en een zusje van mij dood geweest. Ik herinner me nog goed dat ik op een dag langs slager Busman op het Vierkant in Lisse liep – ik zal een jaar of dertien zijn geweest – en spontaan begon te huilen van de honger en de ellende. Terwijl ik er niets aan kon veranderen.

Naarmate de oorlog vorderde, kreeg ik steeds meer trek en honger. Ik droomde vaak van een luilekkerland. Voor de oorlog hadden we het ook niet breed, we zijn sober opgevoed. Door de week aten we dubbele boterhammen, maar op zaterdag en zondag kregen we enkele boterhammen met roomboter en beleg. Dat maakte het leven feestelijk, net als fruit. Dat verdween allemaal in de oorlog, ik geloof dat ik in de hele oorlog geen sinaasappel of banaan heb gegeten. We woonden weliswaar in een agrarisch dorp, maar we hadden in die laatste winter niets meer te eten. Iedereen was dan ook stinkend jaloers toen ik elke zondag bij een welgestelde bollenkweker mocht eten. Dat was ongekend, daar hadden ze nog vet en jus en zo nu en dan een stukje vlees. De pastoor had mensen met weinig kinderen opgeroepen om kinderen uit grote gezinnen te eten te geven. Omdat ik het meest in de groei was, werd ik uitgekozen. Op een gegeven moment hadden mijn ouders de zoon van een vriend van hen uit Den Haag in ons gezin opgenomen, omdat die er nog beroerder aan toe waren. Vanaf toen ging ik de ene zondag naar die gastvrije familie en die zoon de andere. Daar had ik een beetje de pest over in. Maar zo leerde je wel samen eten en samen delen van wat er was. In de Hongerwinter trokken door Lisse stoeten mensen uit Den Haag naar Noord-Holland en weer terug op zoek naar voedsel. Met ingevallen gezichten, sommigen op hun laatste benen. Ik heb toen mensen zien doodvallen langs de kant van de weg. Die honger en ellende bepaalt sterk mijn beeld van de oorlog.

Ik dacht dikwijls aan de slachtoffers
Iets anders is de permanente angst waarin ik leefde. In de Keukenhof stond een installatie voor V1-raketten die naar Engeland werden geschoten. Die gingen met een geweldig lawaai de lucht in. Soms vielen ze terug op de grond en ontploften daar. En in de Kanaalstraat in Lisse is een keer een bom verkeerd gevallen, waarbij een gezin met kinderen is omgekomen. Zo werd de angst heel concreet. Ik herinner me ook nog dat ik met mijn oudste zus stond te kijken naar een troep Duitse soldaten die zingend voorbijkwam. Die troepen zongen altijd strijdliederen. En bij de laatste gaf mijn zus een van die soldaten een geweldige schop. Die soldaat werd woedend en pakte mijn zus beet. Ik was enorm bang dat ze haar weg zouden voeren, maar uiteindelijk liet hij haar weer gaan.
’s Nachts hoorden we het gezoem van de vliegtuigen die Duitsland gingen bombarderen. Je wist dat er dan weer duizenden mensen dood zouden gaan. Al wilde ook ik natuurlijk naar de vrijheid toe, toch dacht ik dikwijls aan de slachtoffers. Dat komt ook door die bom op de Kanaalstraat. Vlak na de oorlog heb ik gezien hoe de Duitse steden in puin lagen. Onvoorstelbaar.

Het ‘plebeïsch gekuch’ van de V1

De V1 (Vergeltungswaffe-1) was een vliegende bom die samen met de V2 (een langeafstandsraket) na de zomer van 1943 in massaproductie werd genomen. Op 13 juni 1944 werden de eerste V1’s van lanceerbanen (een soort schansen met een hoek van zes graden) bij het Nauw van Calais naar Engeland geschoten, met als doel Londen. De V1’s richtten veel schade aan en maakten talloze slachtoffers, maar de door de Duitsers gepropageerde ‘keer in de oorlog’ werd hierdoor niet bereikt. Vanaf december 1944 – toen lanceren vanuit Noord-Frankrijk niet meer ‘in Frage’ was – werden V1’s ook vanaf installaties in onder meer Oost-Nederland (Gorssel, Raalte en Rijssen), bij Puttershoek en bij Vogelenzang gelanceerd. Het doel van de meeste V1’s was vanaf dat moment Antwerpen. Er zouden in totaal ongeveer achtduizend V1’s zijn gelanceerd. Over hoeveel V1’s hun doel bereikten, lopen de schattingen uiteen van circa 25 procent tot 50 procent. Ze hadden een zogeheten pulserende straalmotor, waarvan het geluid wel is omschreven als ‘een plebeïsch gekuch en geknetter, als een motorfietsje met afgezaagde uitlaat’. Het geleidingssysteem was simpel: een afstandsmeter telde af naar nul en op dat moment dook de V1 omlaag. Er is een aantal gevallen bekend van neergestorte V1’s, onder meer in Rijssen, Loenen, Rotterdam, Lisse en Liempde.

Hoe het mogelijk was dat mensen elkaar zoiets aandoen
Thuis spraken we over hoe de oorlog een geweldig kwaad was en hoe machteloos we daar tegenover stonden. Hoe het mogelijk is dat mensen elkaar zoiets aandoen. Met die vraag ben ik heel sterk groot geworden. Dat je in je vrijheid werd beknot en niet kon zeggen waarvan je meende dat het de waarheid was. Mijn vader was een nadenker, hij sprak over de kwalijke ideologie die achter de oorlog zat. Hij vond het een schande dat mensen van hun vrijheid werden beroofd en naar Duitsland werden gevoerd. Zoals ik hoorde van de joden die vanaf 1942 werden gedeporteerd, dat vond ik afschuwelijk. Mijn vader had ook een ondergedoken joodse familie als patiënt. Dat moest met de grootste omzichtigheid gebeuren, daar mocht je niks over zeggen, anders zouden ze worden weggehaald. We wisten niet wat er precies met de joden gebeurde. We wisten wel dat als je eenmaal werd weggevoerd, dat je lot dan was bezegeld.

Het nieuws over de oorlog hoorden we in gesprekken met vrienden en buren, en van de ondergrondse die contact had met mijn vader. Zelf had ik een iets ouder vriendje in Bloemendaal, Ben Hemelsoet, een pientere jongen die echt geïnteresseerd was in politiek en in de ideologie van nazi-Duitsland. Die volgde alles op de voet. Bij hem thuis hadden ze in het geheim een radio waardoor hij goed op de hoogte was. Mede door hem ben ik me als puber veel meer gaan interesseren voor wat er allemaal achter stak en ben ik me veel bewuster geworden van de onvrijheid en het onrecht.

De oorlog was een bindmiddel voor gezinnen
’s Avonds deden we veel spelletjes met het gezin, dat was een soort blessing in disguise. Verder was er niks, geen radio of tv, alleen een carbidlampje. De oorlog was dus een bindmiddel voor gezinnen. Je leerde elkaar veel intenser kennen en opvoeden dan nu in dit individualistische tijdperk. We moesten het met z’n allen klaren. Dat had je binnen het gezin, maar ook met andere gezinnen. In de straat waar wij woonden, zat bijvoorbeeld een meubelzaak van een doorgewinterde protestant. Daar kreeg mijn vader, die diep gelovig katholiek was, steeds meer contact mee. Mensen van verschillende overtuigingen groeiden naar elkaar toe door het verzet, terwijl de kerken voor de oorlog nog sterk gescheiden leefden. De kerken puilden ook uit, ze werden met het jaar voller. Dat gebeurt nu eenmaal als mensen in doodsnood verkeren.

Nu kwam ik uit een zeer sociaal gezin. Mijn moeder zat bij de Elisabethvereniging die aan liefdadigheid voor de armen deed. Voor de oorlog, toen er door de crisis grote nood was, kwamen arme mensen bij ons thuis om hulp vragen. Mijn moeder doorbrak op haar eigen manier een beetje de standenmaatschappij door arbeidersvrouwen met ‘mevrouw’ aan te spreken, terwijl het in die tijd gebruikelijk was om ‘juffrouw’ te zeggen. Daardoor leerde ik wat barmhartigheid was.

‘Je hebt gelijk, het is een mens’
Op een avond in de Hongerwinter, het was al spertijd, zaten we bij het licht van een fietslamp bij elkaar toen er werd gebeld. Mijn moeder ging opendoen. Ze kwam terug en zei tegen mijn vader dat er een Duitse soldaat met kiespijn voor de deur stond. Mijn vader werd kwaad en zei: ‘Dacht je dat ik zo’n rotmof ga helpen? Ik doe het niet, ik doe het niet.’ Het was opeens doodstil in de kamer. Even later werd er nog een keer gebeld. Die Duitse soldaat stond nog steeds voor de deur. Mijn moeder zei: ‘Wim, het is toch ook een mens.’ Mijn vader stond uiteindelijk zuchtend op en ging die soldaat helpen. Na twintig minuten kwam hij terug, met tranen in zijn ogen, iets wat ik zelden of nooit bij hem heb gezien. Hij zei tegen mijn moeder: ‘Je hebt gelijk, het is een mens.’ Wat was er gebeurd? Die soldaat was in de tandartsstoel in snikken uitgebarsten en had zijn afschuw uitgesproken over de oorlog. Hij had al een halfjaar niets van zijn vrouw en kinderen gehoord en vroeg zich af of ze nog wel leefden. Je zou kunnen zeggen dat mijn vader een mens had ontmoet in die Duitser, die net als hij leed onder de oorlog. En ik leerde zo zelfs een beetje begrip te hebben voor andersdenkenden.

De bevrijding herinner ik me als de dag van gisteren. Eerst een paar dagen ervoor de vliegtuigen die eten dropten. We stonden op het dak te kijken. Vliegtuigen die eten gooiden en geen bommen, dat was iets hemels, een groot wonder. De bevrijding zelf was weergaloos, een enorme vreugde die met geen pen is te beschrijven. Ik heb nooit meer zo’n vreugde gekend, zo collectief en gedeeld, zo vol van hoop op een nieuwe tijd.
Maar zelfs die vreugde werd overschaduwd door wreedheid. Bij de openbare school aan de Schoolstraat kwam ik in een joelende menigte terecht. Wat bleek? Ze waren daar zogeheten NSB-meiden aan het kaalscheren. Ik zie dat nog altijd voor me, ik vond dat zo onheus. Mijn vader en moeder keurden het ook af: ‘Zo ga je niet met elkaar om, het recht moet zijn loop hebben.’ Of ik diezelfde machteloze woede voelde als tegenover de Duitsers? Nee, dit vond ik ontluisterend, het was van een enorme triestheid dat dit ook kon gebeuren.

De betrekkelijkheid van al het aardse
Dat het menselijk bestaan een ernstige zaak is, dat heb ik vooral aan de oorlog overgehouden. Er gebeuren mooie dingen, zeker, maar die kunnen tegelijk grondig verstoord worden, zoals de samenleving en zelfs de natuur. Dat de oorlog kon uitbreken op zo’n prachtige, stralende dag. Dat kon ik me niet voorstellen als kind. Dat mensen elkaar zulke dingen kunnen aandoen. We lijden een bestaan vol beproevingen. ‘In hac lacrimarum valle’, zoals het klinkt in Salve Regina, een Latijns gezang ter ere van Maria. We leven in een dal van tranen.

De oorlog heeft mij ook de betrekkelijkheid geleerd van al het aardse en van je eigen bestaan. Je kunt er zo geweest zijn. Dat besef is nog versterkt toen vlak na de oorlog Theodoor Groot, een alleraardigste jongen, plotseling overleed. Ik voelde me kwetsbaar, ik had permanent het idee dat mijn leven werd bedreigd.
Dat heeft me bijgebracht dat je in het leven het wezenlijke moet zoeken. Ik ben sowieso opgevoed in de sfeer dat je de hemel moet verdienen. De oorlog heeft die sfeer versterkt. Ik was heel sterk bezig met het hiernamaals en het geluk dat ons daar wacht.
En omdat ik de honger aan den lijve heb ervaren, kan ik er niet tegen dat eten wordt weggegooid. Ik hield eens een spreekbeurt op een school en daar lagen de broodpakjes op de grond. Ik denk dat de huidige generatie, die alles heeft, kapot zou gaan als nu een oorlog zou uitbreken.

Zoals een goed boek
Toch heb ik niet het idee dat de oorlog een beslissende invloed heeft gehad op mijn levensloop. Op mijn zesde zei ik al dat ik priester wilde worden, zonder overigens goed te weten wat dat inhield. Zo is het ook lastig om te achterhalen hoe je dingen toen hebt beleefd, zeker in de beginjaren toen ik op een leeftijd was dat ik nog niet voldoende bewust leefde. Ik beleefde alles als een kind, zonder de achtergronden te kennen. Daarover heb ik pas in de loop van de oorlog meer geleerd. In alles wat ik nu vertel, zit de achteraf reflectie erbij, een volwassen kijk op alles wat ik toen heb meegemaakt.
Voor mij is de oorlog net als wat een goed boek doet. Als je het uit hebt, wat heb je dan precies geleerd? Je weet dat het je gevormd heeft, maar hoe precies?

 

Bron: [Die Oorlog]

 
Biografische gegevens

Ad Simonis werd geboren op 26 november 1931 te Lisse. Zijn vader was tandarts. Hij groeide als oudste zoon op in een gezin van elf kinderen, zeven meisjes en vier jongens. In 1945 ging hij naar het kleinseminarie Hageveld-Heemstede om het gymnasium te volgen. Vervolgens studeerde hij theologie en filosofie aan het grootseminarie Warmond. In 1957 werd hij tot priester gewijd in het bisdom Rotterdam.

Daarna klom hij steeds hoger in de rangen van de rooms-katholieke kerk. In 1971 werd hij gewijd tot bisschop van Rotterdam, in 1983 werd hij aartsbisschop van Utrecht. In 1985 benoemde paus Johannes Paulus II hem tot kardinaal.
Vanwege het bereiken van de 75-jarige leeftijd nam Simonis in 2007 afscheid als aartsbisschop. Sindsdien woont hij in de Mariapoli Mariënkroon, een klooster nabij Den Bosch.

 

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

*