Het is zomer 2012 en ik zit in een bus en kijk naar buiten naar het golvende Saksische agrarische landschap. Joos is er niet bij, die wou vandaag uitrusten in ons hotel.
We hadden ons ingeschreven voor een busreis van de ANBO, naar Duitsland. Kijken of dat nog ging, want de tijd dat we door de wijde wereld trokken in onze camper is voorbij. Ook de tripjes met de auto naar hotelletjes in Nederland en net over de grens waar we veel plezier mee beleefden zijn over want Joos mag niet meer autorijden. Dus dan maar met een busreis.
Bij het vertrek was ik woedend op Joos. Om 8 uur wou hij nog een botenham smeren terwijl de bus om 8.30 zou vertrekken bij het station! Toen we er dan eindelijk heenliepen, Joos met zijn stokken, liep ik maar vooruit om te zeggen dat we er aankwamen. Maar Joos kwam niet. De chauffeur ging toen zelf even kijken. Joos was gevallen, werd opgeraapt en op een bankje gezet, en met de hele bus gingen we hem ophalen om verder door te reizen naar Duitsland.
Het kwam allemaal omdat Joos snel achteruit was gegaan en we daar nog niet op waren ingespeeld. Ter plekke, in Wildungen, huurde de chauffeur een rolstoel en hij heeft hem in enkele toeristische plaatsen rondgereden, n.b. na zijn eigen, zware taak. In het hotel had men op strategische plaatsen in de gang stoelen neergezet, zodat Joos de tocht van onze kamer naar de eetzaal met tussenstops kon nemen.
Als ik naar buiten kijk vanuit de bus, zie ik maar steeds die korenvelden, en ik herinner me mijn tijd dat ik op het platteland woonde. Weten stadsmensen nog wel hoe koren er uitziet?
Al die soorten koren zijn grassen. De grootste plantenfamilie op aarde. Daar hoort rijst bijvoorbeeld ook toe. Bij ons kweekt men onder andere tarwe, de basis van brood en pasta. Het is een stevige grijs/groene plant en de aar, waarin de korrels zitten, is dik. Bij doorsnee lijkt het een vierkant, dus 4 strepen korrels naast elkaar naar boven. Tarwe is kieskeurig en groeit op goede grond, zoals klei.
En dan heb je gerst. Net zo’n rechte plant maar met een dunnere aar met korrels, maar hierbij hebben de korrels lange haren, recht naar boven. Dat maakt zo’n veld met rijpe gerst tot een elegant wuivende golvende zee als de wind er overheen gaat, heel mooi. Haver daarentegen heeft zijn korrels niet in een aar, maar aan dunne steeltjes die uitwaaieren bovenaan de stengel. Voor havermout.
En dan is er rogge. Geen erg sterke stengel, hij slaat nogal eens neer door regenvlagen. Geen dikke aar, geen lange haren die meebuigen met de wind. Maar hij heeft nog dit voor zichzelf te zeggen: hij kan (als enige) ook groeien op slechte grond, op zandgrond bijvoorbeeld.
Hoe moeten Joos en ik het verder nou doen met reizen? Gaan we er nu niet meer op uit? Het is bitter, maar aan de andere kant, wie heeft zo’n rijke schat aan reiservaringen als wij?
Maar kijkend uit het raampje duurt de bustocht wel lang. Ik bedenk dat vroeger koren werd geoogst door het met een zeis af te snijden, de zeis van de plaatjes van de Dood. Verticale stengels worden door een horizontale snee platgelegd. Dan kwamen de vrouwen, die al die aren bij elkaar raapten en er schoven van maakten. Die werden in bosjes vertikaal tegen elkaar gezet, ziedaar, een korenschoof. Zwaar werk, maar ook leuk, want het werd gezellig in groepsverband gedaan. ‘S middags kwamen jonge meisjes of kinderen met eten voor de lunch. Romantische schilderijtjes tonen dit beeld
In die tijd was het erg als de regen het koren had neergeslagen, want waar blijf je met een horizontale zeis-slag als je koren ook al horizontaal ligt? De schoven werden opgehaald met een kar, in de schuur op de vloer gedorst (er op slaan tot alle korrels uit de aren op de grond liggen), en het overgebleven stro ging in een hooiberg.
Dit alles was arbeidsintensief en dus duur.
Toen ik nog in Zeeland woonde maakten we mee dat er werd gemechaniseerd; Er kwam een ‘combine’, een heel grote machine die een breed stuk korenland ineens afstroopte, met metalen haken werd het koren opgerakeld. Was het platgeslagen: geen bezwaar. Meteen werd het aan boord gedorst, het koren ging in zakken en het overgebleven stro werd in vierkante balen gepakt en op het land uitgeworpen. Zo’n machine moest voor een hele groep boeren werken, de een na de ander. Soms was er haast bij, want als er regen dreigde moest alles snel worden verwerkt. De combine was ook duur, maar er was vooral tijdgebrek omdat men pas kon beginnen als het koren echt rijp was. Dan zag je heel laat op de avond, in het donker, zo’n monstermachine aan het werk op het veld, met alle lichten en lichtjes aan, indrukwekkend.
Maar soms lukte het niet op tijd. Ik herinner me dat vroeger de schoven soms niet binnengehaald konden worden, te nat. Nat stro gaat rotten en ‘broeien’, het wordt heet en kan zelfs gaan ontbranden. Daarom stopte men vroeger regelmatig een thermometer in een hooiberg, kijken of er geen broei was.
En dan zag je soms de schoven in de herfst nog rechtop staan op het land. De korrels in de schoven gingen weer uitlopen, zodat de schoven een grote groene hoed kregen. Fris groen van nieuwe korenplanten, op weg naar een nieuw bestaan … dachten ze, maar in feite zonder toekomst. Tragisch, en zonde van al het werk.
Geen reguliere busreizen meer voor ons samen, maar Joos en ik vinden wel weer leuke dingen om te doen, en dat is daarna ook wel gebleken! Je kunt samen nog van alles, ook vanuit een rolstoel!
Liebje Hoekendijk (die een tijd op het platteland woonde)