Het belang van de Griekse mysteriën was volgens de ingewijden dat ze er leerden met vreugde te leven en in dankbaarheid te sterven. Zoals andere oude Egyptische, Syrische, Chinese en Keltische mysteriën ligt hun oorsprong naar alle waarschijnlijkheid bij de oude moederculturen van tienduizenden jaren her. Daar vierde men het mysterie van dood en leven rond de oermoeder. Deze had twee gezichten, die van leven en dood. De gevonden figurines met twee gezichten van zo’n 20.000 jaar oud kunnen daarop wijzen. Dood en leven zijn even belangrijk, hebben elkaar nodig. Wie het gezicht van de dode (of zwarte) moedergodin niet ziet, kan ook het andere gezicht niet aanschouwen. Wie bang is voor de dood, is bang voor het leven. In de oude mysteriëncultus, bij het sjamanisme en de eerste sporen van wat later religie wordt genoemd, lijkt het overwinnen van de angst voor de dood een voorwaarde om vrijuit te kunnen leven. De manier om die angst te overwinnen is er de confrontatie mee aangaan en laten zien dat je niet bang bent.
Iemand werd sjamaan (hex of duyvel) als hij de dood in de ogen had gekeken, wanneer hij of zij de vreselijkste pijnen had doorstaan en dat lijden had overwonnen. Dan was hij in staat voluit te leven en een gids of een leider te zijn. Zo was het met de grote moeder gegaan die de doodsangsten en barensweeën had overwonnen en de moeder van het nieuwe leven werd. Hier ligt de oorspronkelijke betekenis van het overwinnen van de dood. De wijze mensen van het eerste uur waren niet zo dom als latere generaties vaak dachten, dat ze de dood ontkenden. De dood was alom aanwezig en het was van belang ermee om te gaan, de dood onder ogen te zien, te accepteren en te overwinnen, want dat was de manier om te leven en de vele hindernissen van het bestaan de baas te zijn.
In de oudheid waren dat Demeter, Isis en Osiris die de dood overwonnen. Iets dergelijks overkwam Zarathoestra toen hij zich terugtrok in een afgelegen bergstreek en overvallen werd door Ahriman die hem de vreselijkste kwellingen en doodsangsten liet ondergaan. Maar hij overwon ze en ontmoette Ahoera Mazda, de god van het goede waarmee hij zich vereenzelvigde. Het gebeurde bij Siddharta Gautama die, zoekend naar zin en radeloos geworden door deze niet te vinden, wegtrok uit het paleis, asceet werd, zich tuchtigde en geselde om uitgeput en uitgemergeld neer te vallen onder de Bohdi-boom, waarna hij ontwaakte en de Boeddha werd. Zo verging het Dionysos, Mithras en Jezus die werden gegeseld en bespot, maar lijden en dood overwonnen. De toenmalige ingewijden wisten dat. De kleine intelligente elite liet zich door mythische en mythologische figuren inspireren. Het gewone volk begreep dat niet, nam de mythe letterlijk en dacht dat de dood niet echt bestond. Dat was bovendien geen slecht alternatief. In zekere zin kwam het op hetzelfde neer. Men liet zich inspireren, men kon het leven aan en was tot bewonderenswaardige daden in staat.
Zo ontstond binnen de christelijke staatsgodsdienst van het Romeinse Rijk de mare van de Jezus die werd gekruisigd en overwon en de Christus werd, de proclamator van het nieuwe leven, het grote voorbeeld van iedere christen. Zoals andere mythische en mythologische figuren, zieners en profeten, vormde hij voor de Romeinen de nieuwe blauwdruk voor het menselijk bestaan. De grote helden als Horus, Mithras, Caesar, Boeddha en Jezus hadden het lijden doorleefd, de dood onder ogen gezien en overwonnen. Daardoor vertegenwoordigen zij bij uitstek het zich vernieuwende leven. Vraag niet of ze echt hebben bestaan, wees hen, doe hen na. Dan leer je met vreugde te leven en in dankbaarheid te sterven.
De oorspronkelijke boodschap is gedurende de Middeleeuwen ook door de intellectuele elite verwaarloosd en het overwinnen van de dood al te vaak geïnterpreteerd als het ongedaan maken ervan. Veel mensen zijn er zelfs van overtuigd dat de dood niet echt bestaat, dat we wel sterven maar dan overstappen naar een andere wereld waar we voor eeuwig blijven leven. De portee van de oude mysteriën en de vroegste religies is verschrompeld tot een geloof. De dood is niet overwonnen maar wordt verdoezeld. In veel landen bestaat een taboe op de gedachte dat het leven met de dood voorbij is. Hoe meer de dood om zich heen grijpt in oorlogen of bij natuurrampen, des te meer houdt men vast aan de overtuiging dat de dood niet het einde is maar veeleer het begin van een nieuw bestaan. Dat kan bijna niet anders. Het lijkt de enige manier om met de dood om te gaan. Anders is het leven niet vol te houden, kan men het niet aan. We zijn maar gewone mensen.
Kalanos
De boodschap van de grote moeder en van onze mythische helden zijn we een beetje vergeten. Altijd duurt alles maar even. Na iedere inademing van nieuw leven volgt het uitademen, het afscheid. Opkomst en ondergang, leven en dood.
Tijdens zijn lange veldtocht voerde Alexander de Grote diepzinnige gesprekken met de Indische wijze (saddhu) Kalanos die hem als een vriend bijna twee jaar lang terzijde stond en adviezen gaf hoe met de bevolking om te gaan. Toen Kalanos ziek werd zei hij tegen Alexander het genoeg te vinden. Hij was al oud en vroeg een brandstapel klaar te maken om zo uit het leven te kunnen stappen, hoewel een dergelijk afscheid voor hindoes en zeker voor ascetische suddhu’s verboden was. Alexander protesteerde heftig, maar deed uiteindelijk wat de wijze hem vroeg.
Het werd een plechtige gebeurtenis met trompetgeschal en zang. Kalanos werd feestelijk gekleed, behangen met kransen en liggend op een draagbaar naar de brandstapel gedragen die voorzien was van allerlei soorten reukwerk. Zelf zong hij liederen in zijn eigen taal. Alexander vond het niet om aan te zien, omdat hij Kalanos als zijn vriend beschouwde, maar de anderen waren vol bewondering hoe deze Indische wijze onbeweeglijk bleef liggen toen het vuur was ontstoken. Wanneer de vlammen het lichaam aan alle kanten omringen, weerklinken de trompetten en heffen de soldaten strijdliederen aan. Men zegt dat zelfs de olifanten meededen met een uitbundig getrompetter. Hier wordt de dood overwonnen, zoals dat bij de oude mysteriën gebeurde, bij de cultus rond Isis en Osiris, en bij god-mensen als Horus, Boeddha. Dionysos en Jezus.
Wees de aarde trouw, schrijft de filosoof. Leven en dood horen bij elkaar. Je kunt niet het één omarmen en het ander haten en verafschuwen. Heb de aarde lief, riep opperhoofd Seattle tegen de Amerikanen. De aarde is vervuld met de levens van onze voorouders. Wat er gebeurt met de aarde, gebeurt met de kinderen van de aarde.
De geruchten worden sterker, vermoedens nemen toe. De verloren erfenis komt langzaam weer te voorschijn. Als we geen veranderende en zich vernieuwende mensen worden, kunnen we de aarde niet trouw zijn, kunnen we het tijdelijke en beperkte van het bestaan niet aan, het weerloze en kwetsbare leven niet verdragen. De grandeur van mensen ligt in dit aardse nu, waar pijn, lijden en dood erom vragen overwonnen te worden. Het vluchten naar een andere wereld beschouw ik als een interpretatie, bedoeld voor mensen die het niveau van een ingewijde niet aan kunnen. Dat is niet zo erg. Voor veel eenvoudige mensen die onder bittere omstandigheden het hoofd boven water moeten zien te houden, is dat een aanvaardbaar alternatief. Het biedt hun kracht en moed en dat betekent in afgeleide zin ook een overwinning. Alle mensen zijn ongelijk, schreef Hans Galjaard, maar niet minder mens. Heel vroeger waren het sjamanen en ingewijden, later (tot diep in de Middeleeuwen) bepaalden koningen en keizers, priesters en bisschoppen hoe onderdanen en gelovigen moesten denken en handelen. Dat maakten hen niet altijd ongelukkig. Zonder leiding en zonder kompas waren ze er vermoedelijk slechter aan toe geweest. We zullen het nooit precies weten, maar de oude geschiedenisboeken verhalen dat het altijd enkelingen zijn geweest die sturing gaven aan ontwikkelingen.
Naar het zich laat aanzien komen er nu steeds meer mensen die zelf lezen en schrijven, die vertoeven in de wolk van niet weten en soms iets begrijpen. Dit was een paar duizend of zelfs een paar honderd jaar geleden niet het geval.
Piet Winkelaar
juni 2012